Maatstaf. Jaargang 38(1990)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Eva Gerlach Gedichten Kastanjes Plukten ze af in de tijd dat de vogels ze aten. Uitsteeksels zachter dan haar op je hoofd, meer zin om te buigen onder mijn vingers. - Wat doorgaat, afstand bewaren, stekelig worden en vast, tikken zij tegen het glas. De bladeren zijn meegegroeid, het groen in evenwicht met warmte - het teveel, wat daar van over is. Langs de weg Een groot veld vol zuring. Het rood, daarachter het rood. Zij schetst het in de wijdte, de verte, armen de lengte van deze stengels zowat. Een groot veld dat zich in je neerlegt, je namaakt tot aan de horizon - onvoorspelbaar hurken van de wind op ongelijke knobbelige bloeiwijzen, hoe het telkens verspringt. [pagina 45] [p. 45] Na de storm Een hert draafde weg uit de rand van akkermaalshout naar de cirkel waar de grote sparren lagen. In de wind zijn hoofd, zijn oren toen hij haastig luisterde opgestoken tegen het vallende donker. Wij achter glas draaiden om beter te zien het raampje open, hij had daar nooit gestaan, wij roken nog een dag hars. Een geritsel Iemand loopt over het tuinpad 's nachts, laat het raam maar open, hij snijdt de rozen af, ‘ze bloeien rijker als je ze plukt’, hij zit op het terras tot tegen zonsopgang krètèk te roken, fluit soms, e e c es - één of twee maten van die mazurka die wij bij zijn crematie vergaten. Vorige Volgende