Maatstaf. Jaargang 38(1990)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Wouter Donath Tieges Jeans Angels Onder engelen stelde ik me bazuinige vrouwen voor maar had dan ook éénmaal etherisch woorden met onvergelijkelijk roze in de buikvliesholte mijn je-weet-wel-toren. Was zij het die mij kijken leerde, de kunst was ik ook zonder ommezien kwijt. Zandleeuwen aanbaden de stilte tussen de snaren van mijn lier; bijstand kwam uit de boeken want ik zal een laatbloeier worden en betweter zijn waar het gaat om engelenwerk. Word mens! lispelde ze rillend. Van huid van poriën geen spoor. De baas met zijn borsthaar bleef zitten. [pagina 73] [p. 73] Wouter toch! Ik breide mijn vingers en incasseerde lijfstraf voor zweet op glanspapier. De engel ze danste marathon op gemorste gel in het je-weet-wel-stadje onder koel azuur. Ik sloeg hebberig mijn armen om de schaduwberg, het beeld werd bij toverslag vervolmaakt: Fra Angelico! las ik als altijd stomverbaasd; geen naam hield zo stand. In de kleurloze rots wilde niets wortel schieten. Spontaan viel ik op de tint van de tulpen en inderdaad ze groeiden door in mijn grijze vaas. Gedenk de ander! Bij het graf van de een, maar niet op de kampbegraafplaats, vorig of volgend onvergetelijk voorjaar. Maar mannen hebben ook zo hun lenteseizoen, al zweren wij bij voorkeur bij het zekere jaar en investeren, het kruis vattend, in de duurste naam, het perfecte gehucht op de kaart. Rolverdeling stelt zich garant voor gearceerd geluk en tussen twee snelwegen dorpsrust. Peritonitis! Nefritis! Geadoreerd bij ontstentenis, en knoopten voor niets een voorraad zakdoeken voor de woestijnreis. In plaats van IJsland ontdekken een Eend; en hadden ternauwernood glimlach over want door ons landschap draafde het vale paard. Niemand werd vooralsnog geraakt. Prille dagen hebben meer in petto dan de pentekening van dwergstokken, glasgroen in de berm en getrimde lavendel die, of omgekeerd, kleur mist en vooral geur. Een foto vereeuwigt de pauselijke enclave die vermaard blijkt, als altijd ongeweten. Heet het in de boeken niet hoe zuidelijker hoe beter de vlucht: Urbi et orbi, hemel en aard? Niet zeuren! Tot beloning nog drie cheques soldaat gemaakt op de laatste dag. Het leger oefent hors de saison. Het onweer dat ons dagelijks overvalt is vrijwel volmaakt. Deze gekke lente van dit eigenzinnig jaar. [pagina 74] [p. 74] Onvoorspeld honderdvijftig kilo- meter file, dat herrijzenis samenviel met de herdenking der doden en Hemelvaart was gekkenwerk, o Heer: wanneer je tapdanst in glas, van leeftijd rept. Wat zei ik? Leerde mij Pinkster en Pasen zien? Ik hield me van den domme, speelde met zin maar ook ertegenin kaart met alle jokers bovenop. Feestdos. Striptease. Kocht geen nieuwe bril waarmee ik ook van de engelenbak het schelmenstuk der ontreddering had kunnen gadeslaan. De naderende jaren. O pias, hansworst! Koninginnedag werd spontaan gewoon een dagje naar voren verschoven: dochter en vader praatten volwassen op de steiger van het Scheepvaartmuseum over tijd, leven, vakantie. Ik kreeg het heen en weer. Vlucht terug. De schaduwbeelden zijn geknipt. Koeien verdrinken in een blauwroze rivier, de trein rijdt onverstoorbaar waarts. Kerktorens neigen, windstil als het is, de andere kant op en de auto's sluipen de schemering in om teder het paars op te lichten; groen wordt zwart en ik verzamel kleuren, verdonkeremaan het afscheid met een kus in de lucht. Van mij mag de tram één halte te ver. Achterom nader ik mijn huis. Het leven wordt literatuur: lege straat, er is niemand thuis. Vorige Volgende