jaja... En wacht even, Le neveu de Rameau, nog een dialoog. In hoeverre lijkt de dialoogmanier van Du Perron op de manier van Lucianus en Diderot?
Maar weer bespringt hem de kwellende zekerheid dat hij zich buiten de orde begeeft. Ongetwijfeld is deze afdwaling óók verboden. Hij neemt zich voor zo gauw mogelijk een gesprek aan te vragen met zijn begeleider.
3. Dan de trick ending. Bij het naderen van de eindstreep tuimelt de lezer van Het drama van Huize-aan-Zee in een kuil, die de auteur voor hem heeft gegraven. De student herinnert zich nog levendig hoe hij, toen hij het verhaal voor het eerst las, hals over kop de kuil in ging. Maar, bedenkt hij, in het begin wordt een krantebericht geciteerd, waarin de afloop wordt verklapt: niet Edmond, maar Vincent had zich voor zijn kop geschoten. Hij was dus van meet af aan op de hoogte. En toch...
Vaak is de trick ending inderdaad niet meer dan een truc, overweegt de student, een leuke surprise voor de lezer, zoals in de honderden short stories van O. Henry. Maar er zijn betere voorbeelden. De eerste die de overrompelende slotwending heeft geëxploiteerd, was Poe. In The pit and the pendulum wordt een gevangene van de Spaanse Inquisitie, die in een kerker ligt vastgebonden onder een enorm, steeds lager slingerend mes, op het laatste moment gered doordat Franse troepen de stad binnenrukken. Dit is nog een erg primitief voorbeeld, feitelijk niets anders dan een deus ex machina.
Veel geraffineerder voltrekt zich een eeuw later een soortgelijke redding in Sartres verhaal Le mur, dat ook in Spanje speelt. In afwachting van zijn executie wordt een gevangene door officieren verhoord. ‘Waar is Ramon Gris?’ Lang houdt hij vol dat hij het niet weet. ‘Het is jouw leven tegen het zijne. Als je vertelt waar hij is, word je niet gefusilleerd.’ Ten slotte verzint hij wat, pour leur faire une farce. ‘Hij zit op het kerkhof, in een graf of in de schuur van de doodgravers.’ Een colonne gaat er op af, Gris wordt ontdekt en in een vuurgevecht gedood. Met zijn onbedoeld verraad is de gevangene de dans ontsprongen.
In dit soort verhalen wordt de lezer op slimme wijze misleid. Eerst krijgt hij een bepaalde afloop voorgespiegeld, maar onverhoeds, en daardoor des te effectiever, komt de waarheid aan het licht. Een raadselachtige waarheid, want de lezer blijft zitten met het besef dat ondoorgrondelijke krachten het menselijk lot bepalen.
Nog iets komt hier aan het licht: het motief. Haastig schrijft hij op: ‘Redding door plaatsvervangend sterven’. Merkwaardig is dat, hetzelfde motief bij Sartre en Du Perron. Of zou dit niet zo erg merkwaardig zijn? Een derde voorbeeld schiet hem te binnen, Een zoenoffer, van de schrijver die naar hij dacht de trick ending in de vaderlandse literatuur had geïntroduceerd: Frits Hopman.
Op 17 september 1914, de dag waarop hij volgens een voorspelling zou sterven, vindt een Engelse motorordonnans in een verlaten dorp in Noord-Frankrijk een kind. Hij knoopt het in zijn leren jekker en rijdt terug. Een Duitse patrouille neemt hem onder vuur, hij wordt geraakt, zijn onderkleren zijn ‘doorsopt van warm bloed’. Bij de troep aangekomen knoopt hij zijn jekker los. Het kind is dood. Het heeft de voor hem bestemde kogel opgevangen.
De student studeert verder. Hoe zat het eigenlijk, met de trick ending in onze letteren? Hoe had Gerard Reve het gedaan, in enkele van zijn Tien vrolijke verhalen? En al die anderen? Er zal nog heel wat werk in zitten, bedenkt de student, om dat allemaal uit te vlooien. Knuvelder hoef je er niet op na te slaan, die man heeft er waarschijnlijk nooit bij stilgestaan dat er zulke verhalen bestonden. Maar misschien stelt zijn begeleider het helemaal niet op prijs dat hij zich verdiept in zaken als trick endings, die niet staan beschreven in de verplichte handleiding voor de roman-analyse, de syllabus van C.W. van de Watering.
Nog een punt houdt hem bezig. Zijn er in de tijd dat Du Perron zijn verhaal schreef,