omvangrijke bezuinigingsoperatie diende te vertrekken.’
Huberts heeft mijn fout dus verzonnen en wie nog mocht denken, dat hij wellicht over deze zin heeft heen gelezen, wijs ik op een andere frase, verderop op de pagina: ‘Terug naar 1932. Van Oudshoorn keerde na zijn ontslag naar Nederland terug en vestigde zich in Den Haag.’
Huberts wil dus in het geheel niet lezen. Al had ik het honderdmaal opgeschreven, dan had hij nog een fout verzonnen.
Noem Antoon Coolen. Rond deze auteur heb ik volgens Huberts de ergste fout gemaakt. ‘Niet Bertus Aafjes gaf, om aanmelding bij de Kultuurkamer te voorkomen, op dat hij in een wasserij werkzaam was, maar Anton [moet natuurlijk Antoon zijn, av] Coolen.’
Dat is een opmerkelijke fout en toen ik het las, schrok ik er hevig van. Ik kon me niet herinneren zo'n blunder (want dat is het zonder twijfel) te hebben begaan. Ik ploos het hele naamregister na, alle Bertussen Aafjes, maar geen woord over wasserij.
Dan Antoon Coolen maar en wat lees ik tot mijn stomme verbazing (en de onoprechte Huberts moet het ook hebben gelezen) op pagina 181: ‘We zullen later nog zien dat Van der Made zich enorm ergerde aan Antoon Coolen omdat deze zich drukte voor de Kultuurkamer met het excuus dat hij niet meer schreef en een baan in een wasserij-inrichting had gevonden.’
Het is duidelijk. Ik heb de blunder niet begaan. Geen Aafjes, maar Coolen en om dat te benadrukken citeer ik op pagina 197 Hans Klomp, bestuurder van het Letterengilde, die tegen Lisette Lewin zei: ‘Een hunner, Antoon Coolen, als ik het me wel herinner, berichtte dat hij in een wasserij werkzaam was.’
Om de trits vol te maken, citeer ik op pagina 381 Jan van der Made: ‘Toen er onlangs door een bepaalde instantie een op zichzelf weinig gelukkig initiatief werd genomen en verschillende auteurs voor hun onthouding hadden in te staan, verstopte Coolen zich achter het misselijke voorwendsel, dat hij de pen had neergelegd en in een wasserij werkte of zoo iets.’
Ik kwam Huberts op de dag van verschijnen van zijn recensie tegen. Ik attendeerde hem op het publiceren van niet bestaande fouten. Hij luisterde glimlachend naar me en negen maanden later publiceerde hij in Literatuur dezelfde recensie.
Wim Hazeu attendeerde mij er overigens op dat ik niet het enige slachtoffer was. Na verschijnen van zijn Achterberg-biografie ontving hij van Huberts een brief waarin deze hem op een fout attendeerde. Hazeu achtte de brief zo overtuigend dat hij hem in een volgende druk als voetnoot plaatste. Pas onlangs kwam hij er bij toeval achter, dat zijn originele versie de juiste was en dat Huberts hem alleen maar had weggebluft. Huberts had er in de brief overigens ook over geklaagd dat Hazeu gegevens in zijn biografie had geplaatst zonder vermelding van bronnen, namelijk publikaties van hem, Huberts dus. Op het moment dat Hazeu deze gegevens vergaarde was er van enige publikatie van Huberts op dit gebied nog in het geheel geen sprake.
Dat brengt me op de recensie in Maatstaf, waarin Huberts dezelfde klachten uit: overnemen van gegevens zonder bronvermelding. Het is een systeem van deze heer, dat is duidelijk.
Laat ik nu voorbeelden geven.
In deel twee van mijn studie kunnen we op pagina 417 lezen: ‘Hij volhardde ook na de oorlog in het eenmaal ingenomen standpunt zoals blijkt uit de regels die gevangenisdirecteur Henk Stouten van hem bewaarde en die Kettmann in de cellenbarak van de Scheveningse gevangenis schreef.’
‘Ik daag Venema hierbij uit mij een manuscript, een typoscript of een gedrukte tekst te tonen waaruit blijkt dat de door hem geciteerde regels werkelijk door Kettmann indertijd aan diens gevangenisdirecteur Henk Stouten zijn gegeven, zoals Venema beweert,’ antwoordt Huberts. ‘Mijn bron is een kopie