Maatstaf. Jaargang 38
(1990)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Nico van Lieshout
| |
[pagina 30]
| |
hij vriendschap met de leider, Bernardi, en wordt verliefd op een actrice, Lucinde. Jules krijgt de toezegging dat het gezelschap een van zijn stukken zal spelen, maar eerst wordt Bernardi ziek en daarna is het hele gezelschap plotseling vertrokken, slechts schulden achterlatend. Jules is ontroostbaar, overweegt zelfdoding, maar loutert zich in zijn lijden en komt tot de conclusie dat men zichzelf en zijn lot moet aanvaarden en dat het enige dat echt waard is om voor te leven de kunst is. Jules wordt schrijver. Het is met name het louteringsproces van Jules en zijn conclusies die de aandacht hebben getrokken in het Flaubert-onderzoek. Men meent er onverbloemde autobiografische passages in te vinden, de boeken die Jules leest en zijn opvattingen over kunst en het leven zouden dezelfde zijn als die van Flaubert. En die overeenkomsten zijn inderdaad frappant. Jules heeft zich nog niet bij zijn verlies neergelegd als hij een emotioneel stadium doormaakt dat Flaubert omschrijft als ‘désespoir réfléchi’. Uit rancune en haat jegens de wereld zegt Jules zijn deelname aan het maatschappelijk leven op, en sluit zich op in zijn dromen en in zijn zelfbeklag. En vanuit die conceptie komt het hem voor dat alles in de wereld gelijkwaardig is. Poëzie is niet voorbehouden aan verheven gevoelens of de natuur: ze is of niet, of ze is in alle dingen. Het zesentwintigste hoofdstuk begint zo: ‘Ongeveer in diezelfde tijd overkwam Jules iets onaangenaams.’Ga naar eind3 Jules maakt een wandeling door de omgeving die hem doet terugdenken aan zijn jeugd. Hij heeft zich voor zijn verleden afgesloten en zijn gevoeligheden heeft hij het zwijgen opgelegd. Hij leeft in een zelfgekozen intellectueel beleden eenzaamheid. Maar niettemin doet deze wandeling door de natuur bij hem het besef doorbreken dat het niet juist is zichzelf los te snijden van het verleden. Immers het heeft hem gemaakt tot wat hij nu is. En het is aan de kunstenaar om het wordende te voltooien vanuit alle elementen. Op dat moment kruist een schurftige spaniel zijn pad. ‘Het was een van die honden die hun meester zijn kwijtgeraakt, die joelend worden nagezeten, die verloren door de velden dwalen, die men dood langs de wegen vindt zonder te weten aan wie ze hebben toebehoord.’Ga naar eind4 Eerst is Jules bang voor de hond, maar het beest kijkt hem zo deerniswekkend aan dat hij medelijden krijgt. Even denkt Jules dat het Fox is, de spaniel die hij aan Lucinde cadeau heeft gedaan. Als dat zo is zou Lucinde dan ook hier zijn?, vraagt hij zich af. Het beest loopt naar de beek waarin Jules zich heeft willen verdrinken. Jules stelt zich voor het dode lichaam van Lucinde daar te zien, maar deze gedachte zet hij van zich af. De spaniel begint hem te irriteren en hij probeert het vieze beest weg te jagen, te schoppen en met plaggen te gooien, maar steeds keert de hond terug. Als Jules ten slotte thuis is vraagt hij zich af of hij het niet allemaal heeft gedroomd. Hij heeft zich al uitgekleed, maar hij trekt opnieuw zijn kleren aan om buiten te kijken of de spaniel er nog is. Als Jules de deur opent ligt de hond te slapen op de drempel. Het boek vervolgt met de zin: ‘Het was de laatste dag van zijn overgevoeligheid; sindsdien herstelde hij zich van zijn bijgelovige angsten en schrok niet meer als hij in het veld een schurftige hond tegenkwam.’Ga naar eind5
Het bizarre karakter van deze episode met de hond en de inbedding tussen twee zinnen die niet zijn mis te verstaan als directe auctoriale aanwijzingen heeft vele pennen in beroering gebracht. Men vermoedde algemeen dat de episode symbolische betekenis had, maar voordat men tot interpretatie van de episode overging was er nog de vraag of de hond ja dan nee werkelijk was gezien door Jules. Louis BertrandGa naar eind6 ziet in de episode een zinsbegoocheling die voortkomt uit romantische wansmaak. ‘In één van de meest extravagante hoofdstukken van dit zo zonderlinge boek, veronderstelt hij [Flaubert, nvl] dat één van zijn helden het leven dat achter hem ligt overdenkt: precies op dat | |
[pagina 31]
| |
moment schijnen hem zijn gevoelens, neigingen en zijn vroegere ideeën vreemd aan zijn Ik. En toch voelt hij krachtig dat dat alles versmelt in de eenheid van een mysterieus beginsel waarop de logica geen vat heeft en dat zich slechts openbaart in een lichtflits, in een enkele intuïtie. Het is maar één stap om vervolgens te stellen dat dat mysterieuze beginsel, te weten de intuïtieve gedachte, de enige werkelijkheid is. Ja, het is de absolute gedachte die de betrekkelijke werkelijkheid, zijn tegendeel, en datgene wat hem omhult, schept. Flaubert symboliseert dit idee in een fantastisch verhaal. Hij stelt zich voor dat zijn personage gevolgd wordt tijdens een wandeling door een verschrikkelijke zinsbegoocheling: een hond, meende hij te zien, heeft hij gezien, die ondanks zijn barse bejegening en zijn schoppen, hem onophoudelijk aanstaarde met ogen die niet zozeer menselijk alswel duister broederlijk waren. Thuisgekomen merkt hij dat deze zinsbegoocheling slechts de materiële vorm is en de uiterste consequenties van de ideeën en gevoelens die hem obsederen. De gril brengt hem op het idee door zijn bewuste wil de onvrijwillige zinsbegoocheling opnieuw op te roepen om op enigerlei wijze de werkelijkheid uit te dagen en te verplichten aan zijn gedachte. Hij staat op om opnieuw de straat op te gaan en de raadselachtige hond te zien. Met kloppend hart opent hij de deur: de hond lag op de drempel te slapen.’Ga naar eind7 ShanksGa naar eind8 zegt over het zesentwintigste hoofdstuk van De eerste leerschool der liefde: ‘the episode (suggested by Faust and the Poodle) would hardly be given eight pages if it were not symbolic. Professor Coleman reads in the incident Flaubert's rejection of the fantastic element in literature, so important in Faust; but it is simplier to see in it merely the notion that one cannot escape one's past. The calm acceptance of one's past, were it hateful as a mangy dog is the only condition of one's recovery from it.’Ga naar eind9 Marianne Bonwit wijst er in een artikel dat heet ‘The Significance of the Dog in Flaubert's Education Sentimentale’Ga naar eind10 terecht op dat Jules’ aanvaarding van het verleden al daar was vóór de schurftige hond optrad. Met Coleman is zij van mening dat de episode is te verklaren uit romantische literaire modes, waar Faust zeker toe behoorde, en uit Flauberts eigen ervaringen: ‘In addition to the literary conventions of his time, his personal reminiscences may have played an important part when he wrote about a dog whose real appearance and meaning were obscured by the hero's emotions. He perhaps remembered Mme Schlésinger's dog. In this connection, one might wonder if Jules’ increasing exasperation and his difficulty in shaking of the animal do not represent Flaubert's own experience during his sickbed meditations in 1844 when he tried to shape the future out of the past.’Ga naar eind11 En daarmee zakken we diep weg in speculaties over Flauberts biografie. Ik schort mijn oordeel over de episode met de hond in De eerste leerschool der liefde nog op. Alle actuele aanwijzingen leiden ons naar Goethes Faust.
Faust is na een voorgenomen poging tot zelfdoding door de paasklokken en het koor van engelen in het leven teruggeroepen. De volgende morgen begeven Faust en Wagner, zijn leerling, zich buiten de stadspoort op het veld, waar het op paasmorgen een drukte van belang is. Zij onderhouden zich over Faust zijn twijfels over het christelijke geloof. Als de schemering valt vraagt Wagner: ‘Wat staat gij zo en kijkt verbaasd en staart?
Wat is het dat in 't scheemre’ u zo ontstelde?
faust
Ziet gij die zwarte hond daar jagen door de velden?
wagner
't scheen mij van geen gewicht, reeds lang zag ik hem hier.
faust
Bekijk hem goed! Waarvoor houdt gij het dier?
| |
[pagina 32]
| |
wagner
Voor ene poedel, die op zijne wijze
Zich 't spoor van zijn baas afvraagt.
faust
Bemerkt gij wel, hoe of hij telken reize
In een spiraal al dichter om ons jaagt?
En zie ik wel, dan stroomt van zijne zijden
Een spoor van vuur achter hem aan.
wagner
Ik kan niets dan een poedel onderscheiden
't zal bij u door gezichtsbedrog ontstaan.
faust
Het schijnt mij, dat hij stille toverkringen
Tot later band om onze voeten windt.
wagner
Ik zie hem weiflend en vreesachtig om ons springen
Daar hij, voor zijne baas, twee onbekenden vindt.
faust
De kring wordt nauw, hij is nabij!
wagner
Gij ziet! een hond, geen spookgestalte is hij.
Hij bromt onzeker, kruipt en kwispelstaart,
't Is alles juist naar hondenaard.
faust
Ga met ons mede! Kom maar hier!
wagner
Het is een speels en aardig dier.
Staat gij maar stil, hij zit rechtop;
Spreekt gij hem toe, dan springt hij bij u op;
Verliest gij wat, hij brengt de dingen,
Zal naar uw stok in 't water springen.
faust
Gij hebt gelijk, ik vind geen spoor van vuur
Of van een geest, en alles is dressuur.
wagner
Een hond, die goed heeft lesgekregen,
Wordt zelfs een wijs man nog genegen.
Ja, uwe gunst verdient hij zeker wel,
Hij, der studenten schrandere gezel.’Ga naar eind12
Faust neemt de poedel mee naar zijn studeervertrek. De hond is onrustig, snuffelt aan de drempel, bromt, blaft en huilt. En terwijl Faust poogt in het Nieuwe Testament te lezen zwelt de hond op en verandert in Mefistofeles in de gedaante van een reizende student, waarop Faust zegt: Dat was des poedels kern alzo!
Een reizende student? Dat mag eerst grappig heten.Ga naar eind13
Mefistofeles blijkt de gevangene van Faust te zijn. Op de drempel van het studeervertrek is een drudenvoet uitgehouwen, maar aan één hoek is ze opengebleven. Dat nu verbiedt Mefistofeles het vertrek te verlaten, temeer daar een duivel steeds een ruimte verlaat waar hij die is binnengetreden. Pas als Faust in slaap is gevallen voltooit Mefistofeles de drudenvoet op de drempel en ontvlucht. Als Faust ontwaakt moet hij constateren: Ben ik dan opnieuw bedrogen?
Verdwijnt aldus de geestenrijke vlam,
Dat mij een droom Satan heeft voorgelogen,
En dat een poedel mij ontkwam?Ga naar eind14
Er zijn inderdaad een aantal frappante overeenkomsten tussen de poedel van Faust en de spaniel van Jules. Van beide honden blijft het onuitgemaakt of ze werkelijk bestaan of niet. Beide honden behoren tot de soort dat hun baas kwijt isGa naar eind15, en dat verloren door de velden dwaalt. Beide honden blaffen en laten zich niet verjagen. Er zijn ook verschillen. De spaniel blijft een zinsbegoocheling tot het moment dat Jules hem slapend op de drempel aantreft. De poedel is aanvankelijk een wat vreemde verschijning, maar toont zich dan een echte poedel. Tot dat uit hem Mefistofeles wordt in de gedaante van een reizende student, die ten slotte Faust aan het twijfelen brengt door als die slaapt te ontvluchten. Bij Flaubert is het de hond die slaapt, bij Goethe is het Faust. De fixatie op de drempel is weer een overeenkomst. Jules neemt de hond niet mee naar huis, en de hond ontsnapt hem ook niet. In De eerste leerschool der liefde is de ervaring met de hond de consequentie van een louteringsproces, in Faust moet alles nog beginnen. | |
[pagina 33]
| |
Zo te zien is de confrontatie van deze twee teksten een rijke bron van mogelijke interpretaties en vormen ze als vanzelf twee polen waartussen betekenissen overspringen.
Ook in James Joyce's Ulysses komen we ze tegen, de loslopende honden. En, toevallig of niet, ook hier wordt de verschijning van een hond ingebed in een monologue intérieure van de hoofdpersoon die aan het wandelen is. Aan het strand ditmaal, tijdens de Proteusepisode, hetgeen op zich al een aanduiding is dat schijn en wezen van voorstellingen steeds verwisseld worden. ‘Het opgezette karkas van een hond lag onbehouwen op blaaswier.’Ga naar eind16 Dat is één. Maar dan maakt een andere hond zijn opwachting, ongeveer zoals de hond zich aan Faust openbaarde: ‘Er kwam een stip, een levende hond, in zicht die over de zandvlakte rende. Goeie genade, straks valt hij me aan. Respecteer zijn vrijheid. Gij zult geen meester over anderen zijn noch hun slaaf. Ik heb mijn stok. Stil blijven zitten. (...) Het geblaf van de hond holde op hem af, kwam tot stilstand, ging terug. Hond van mijn vijand. Ik stond er alleen maar bleek zwijgend bij, aangebast.’Ga naar eind17 En nog één, al behoort die niet tot het soort dat geen baas heeft. Hij behoort aan een eveneens op het strand wandelende man en vrouw. ‘Het karkas lag op zijn pad. Hij bleef staan, snuffelde, liep er op hoge poten omheen, broer, de neus er dichter opgedrukt, liep er omheen, gehaast als een hond dat hele armetierige vel van de dode hond beruikend. Hondeschedel, hondegesnuffel, ogen op de grond, beweegt zich naar één groot doel. Ach, arm hondecorpus. Hier ligt het corpus van de arme poreus.’Ga naar eind18 De hond wordt door zijn baas weggetrapt, loopt een eindje om, gaat tegen een rotsblok staan pissen, krabt in het zand. Als zoveel in Ulysses is ook deze passage symbolisch opgevat. Ik beperk me tot het citeren van Marilyn French omdat de strekking van haar interpretatie in zekere mate parallel loopt met de interpretatie van Shanks van de episode met de hond in De eerste leerschool der liefde; in beide gevallen is de hond verbonden met de aanvaarding van het verleden en van de werkelijkheid zoals die is. ‘Om kort te gaan,’ aldus French, ‘in dit gedeelte van het hoofdstuk wordt de hond tot zinnebeeld gemaakt van de mens, maakt hij gedaanteveranderingen door die parallel lopen aan die van de geschiedenis, en wordt gestabiliseerd door het werkelijke, een andere hond. De geschiedenis en de natuur bewegen zich naar één groot doel, dood die God is ‘dog’ (hond) van achter naar voren gelezen, de god van de verdoemden in Circe. Maar Stephen aanvaardt voor de eerste keer een vereenzelviging met wat zich buiten hem bevindt. Ondanks zijn angst voor het dier beseft hij dat ook hij een pretendent-usurpeerder is, dat ook hij zich naar de dood beweegt, ook hij een schepsel is van dierlijke impulsen.’Ga naar eind19 Het is inderdaad in de episode Circe dat de metamorfotische hond opnieuw op de proppen komt. Op pagina 501 voor het eerst, en, o wonder! als spaniel die dreigend op Stephen afkomt en door Lynch wordt weggetrapt. Negen bladzijden later is het Bloom die wordt gevolgd door een snuffelende terriër, en op pagina 521 moet dezelfde Bloom constateren: ‘Raar zoals ze zich tot me aangetrokken voelen. Zelfs dat kreng vandaag. Moest hem maar het eerst aanspreken. Net als de vrouwen houden ze van rencontres. Stinkt als een bunzing. Chacun son gout. Kon wel eens dol zijn. Fido. Onzeker in zijn bewegingen. Brave hond! Garryowen!’ En de metamorfosen bereiken een hoogtepunt als een hond ‘menselijke afmetingen en vorm’ aanneemt en verandert in het lichaam van Paddy Dignam, die die ochtend juist begraven is.Ga naar eind20 Niet de symbolische duiding van Marilyn French frappeert me op voorhand, al heeft die, door haar bronnen en de consequentie van haar interpretatie enige overtuigingskracht. In het kader van dit opstel zie ik opnieuw dat de hond een onvast voortbrengsel is van een gedachtenproces dat ontstaat uit een mijmerende interactie, een stream of | |
[pagina 34]
| |
consciousness of een désespoir réfléchi, van een subject met de natuur die tot inzet heeft de grenzen tussen werkelijkheid en gewaarwording te bepalen. De honden in Ulysses blijven op afstand. Als er van direct contact sprake is, gaat het initiatief uit van de hond, Bloom wordt besnuffeld door een terriër, of het is om het beest een trap te geven, zoals Lynch doet bij de spaniel, zoals Jules dat deed in De eerste leerschool der liefde. De honden zijn ongewild voertuig van een associatieproces, een katalysator van gedachten die steevast uitlopen op de dood en de relativiteit van het bestaan. Hetzij de voorgenomen zelfdoding van Jules, de mogelijke verdrinkingsdood van Lucinde, Stephen Deadalus' gedachten over het doel van de geschiedenis, of het opgestane lijk van Paddy Dignam dat aan Bloom verschijnt.
Ik ken nog een passage die deze hypothese ondersteunt. Het is uit Bouvard en Pécuchet van (opnieuw) Flaubert. De beide helden hebben al diverse pogingen om tot kennis te komen en om de waarheid te achterhalen ondernomen. Zij hebben zich aan de landbouw gewijd, aan de geschiedenis en aan de archeologie. Ze hebben de evolutietheorie nagetrokken en oefenden zich in de letteren. Alles is op teleurstelling uitgelopen, door brand, door tegenwerking van de omgeving, in elk geval omdat de werkelijkheid niet beantwoordde aan de rigide boekenwijsheid die Bouvard en Pécuchet aan haar oplegden. Ze worden er niet vrolijk van. De ijdelheid van hun streven en de nietigheid van hun ondernemingen doen hen terugverlangen naar de tijd dat ze gelukkig waren. ‘Ze wilden zoals vroeger een wandeling door de velden maken, liepen een heel eind en raakten de weg kwijt.’Ga naar eind21 En tijdens hun dwaaltocht stuiten Bouvard en Pécuchet op het stinkende kreng van een hond. De vier poten waren verdroogd, en op de plaats van de buik was een aardekleurig gat. In het zonlicht gonzen de vliegen. Bouvard krijgt tranen in zijn ogen. Pécuchet merkt stoïcijns op: ‘Zo worden wij eens allemaal!’Ga naar eind22 Het idee van de dood heeft hen gegrepen, en ze bespreken het op de terugweg. Ook zelfdoding komt aan de orde, en ze bespreken de verschillende manieren om er een einde aan te maken hetgeen resulteert in het aanbrengen van een tweetal galgen op zolder bij hen thuis. Hoewel ze zich afvragen hoe het dorp zal reageren op het bericht van hun dood, laten ze het plan niet varen. En als op kerstavond Pécuchet het laatste porseleinen kopje van het mooie servies laat stukvallen en er zich een scheldpartij uit ontwikkelt, hakt hij de knoop door en gaat naar zolder. Bouvard, die Pécuchet in alles volgt, gaat ook. Maar als ze boven zijn en op de stoelen staan herinnert Bouvard zich dat ze hun testament nog niet gemaakt hebben. Dat kan Pécuchet niet tegenspreken. Buiten beginnen de klokken te luiden voor de nachtmis. Bouvard en Pécuchet zien de gelovige menigte door de sneeuw de kerk ingaan, en die aanblik trekt ook hen naar de dienst. Ze worden deel van de biddende massa en ze voelen de zon opgaan in hun ziel. Is het nodig naar aanleiding van deze passage te wijzen op de gelijkenis met de poging tot zelfdoding van dokter Faust? Al is pasen geen kerstmis, en een winteravond geen lentemorgen, beide keren worden de personages in hun fatale poging om zo te zeggen ‘saved by the bell’.
Het is mogelijk op grond van bovenstaande emanaties van de hond en hun functie in de literatuur onze gedachten te laten gaan over de functie van de hond in De Slinger van Foucault. Het is duidelijk dat de hond daar optreedt op de grens van leven en dood. In de eerste plaats in zijn eigen sterven, maar ook vlak nadat bekend is geworden dat Diotallevi aan zijn fatale ziekte zal sterven. En op het moment dat het Plan de drie ontwerpers ervan gaat overheersen en in de ban houdt. Maar nodig is dit allemaal niet want Eco toont zich opnieuw explicieter dan strikt noodzakelijk zou zijn. Hij besluit zijn hoofdstuk met de hond met de zinnen: ‘Hoe is het mogelijk dat | |
[pagina 35]
| |
een man alleen omdat hij een hond heeft aangereden zijn ondergang tegemoet snelt? En toch is het zo gegaan.’Ga naar eind23
Op het gevaar af eentonig te worden, volgen we ten slotte nog Emma Bovary op haar wandeling met haar Italiaanse hazewindhond. Nergens is Flaubert explicieter over de functie van de hond in zijn teksten. Het huwelijk met Charles Bovary is een sleur geworden, en beantwoordt niet aan Emma's romantische voorstelling ervan. ‘In het begin waren haar gedachten onbestemd, dwaalden doelloos rond, als haar windhondje dat in kringen door het land zwierf, keffend tegen de gele vlinders, jagend op de spitsmuizen of happend in de klaprozen aan de rand van een korenveld. Allengs echter fixeerde zich haar denken, en gezeten op het gras, waarin zij met de punt van haar parasol prikte en woelde, herhaalde Emma telkens: “Waarom ben ik in godsnaam getrouwd?”’Ga naar eind24 Niet alleen de beweging van haar gedachten heeft Emma Bovary gemeen met Jules, met Stephen Deadalus, Faust, Bouvard en Pécuchet, ook het voertuig van haar gedachten is hetzelfde: een hond. En als in De Slinger van Foucault is het een hond die Emma Bovary brengt tot het inzicht dat haar fataal zou worden. Eén van die honden die hun baas kwijt zijn, die joelend worden nagejaagd, die verloren door de velden dwalen en die men dood langs de weg vindt zonder te weten aan wie ze toebehoren. Heeft de drieëntwintigjarige Flaubert geweten hoe volledig zijn opsomming was? |
|