Maatstaf. Jaargang 38(1990)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Anton Ent Meidoorn 1 Bij jou begon het ingehouden spreken. Ik wilde stoppen maar de mond ging door. Die wou vertrokken uit verlegenheid de allerdiepste grieven breken, vooral het loflied op bedrevenheid: het schoof gemeenschap op de lange baan. Hoe ik dat voelen kon: in jouw tuinen groeien toch mijn struiken? Vingers streelden. Kwam het gezicht al in zijn masker aan? 2 Wantrouwend zat je stevig overeind. Eerst ik dan jij, vraag en antwoord allebei. Dit spel van buitenkant naar binnenzij, hoog zette ik het in: hartstocht legde mij gewogen in de schaal. Ik wilde geven om te nemen: jij claimt, jij wurgt, jij moordt en hebt mijn stille snikken niet gehoord. Zitten bleef je als een modepop. Kouwe kak. Balorig vroeg ik om vertrouwen. [pagina 25] [p. 25] 3 Of God bestond. Een vuile invalshoek. De laatste schoonmaak had hem afgezworen. Nu kreeg ik hem weer aan mijn broek. Zweven ging ik met veel moet je horen. Ik loerde naar het overvroom gezicht, de mond die toe wou slaan zodra dit kon, zodra ik over Zijn bestaan begon als kwaad, door speeltuig diabolisch opgeroepen in een flipperapparaat. 4 Aan deze tafel schampert rode wijn: hier gaat de haat gepaard met liefde. Met afgewende ogen ets ik je haarfijn wat me genadeloos en dieper griefde, denkend aan het geuren van de kruin, het striemen van de stam, het vurig slaan. Wat mij verbindt, is overdag het licht en duisternis bij nacht: zon tegen maan. Domineren maar soms onderworpen zijn. [pagina 26] [p. 26] 5 Ik ben de tuinman maar mevrouw zaagt om. Dendrologen blijven ongehoord. Waarom hebt u de roze meidoorn wreed vermoord en, indien gezaagd, waarom in hoge bloei? Dat noem ik godgeklaagd geknoei. Razen wil ik, tieren tot je om vergeving vraagt Zenuwachtig trekt mijn dode mond. Ik blaas wat leven in de spieren terwijl mijn ogen grazen langs de grond. 6 Je rode wangen gloeiden van de walging waarmee je roze bloesem onderging. De liefste nam het liefste, zaagde om. Speelde jij een spel met mij als bruidegom? De allerhoogste wilde mij verlagen, de zwaarste straf moet je verdragen: ik verdwijn en spring in het ravijn vol dode namen, verkies anonimiteit. De media berichten je om welke tijd. [pagina 27] [p. 27] 7 Je hield het inzicht in bedwang, ik boog met dichte keel voorover, wou vurig weten waarom haat met liefde samenspant. Spijt lag op de loer, mijn trouw bedroog: in dat malse halsje wou ik bijten, je strakgegoten bloes bestrijken. Ik zag mijn moeder lachen toen ze sloeg, begon te huilen. Jij streelde toen je vroeg of ik alles rustig aan je wilde schrijven. 8 De haat verdween toen vingers streelden. Vel over been verloor van je aanwezigheid. Knopen sprongen over de bokalen heen. De rest liet zich daar raden van je vest. Je stem bezong de meidoorn, voor de aanleg van een decadent terras wreed omgelegd. Goddank was hij ziek, niet te genezen. Zijn schaduw dekt ons in het warme gras. Ik voel barmhartigheid in heel je wezen. [pagina 28] [p. 28] 9 Je streelde me van kind tot man, bijna genezen, een mens die spreken mag en kan. Jouw macht begrijp ik niet, doden staan weer op, blinden zien en lammen lopen. Gesloten was ik en je praat me open. Haat buig je keurig om tot liefde. Ik lachje toe terwijl ik neer wou slaan de feeks die mij zielsveel griefde, de meidoorn kapte van ons voortbestaan. 10 Ik voelde deemoed en het deed me goed. De roos lag bloedend op de gele hoed. Je bracht me thuis en onderweg verzon ik hymnen daar de liefde hoog begon, de auto vol, mijn handen in je schoot, lachend om het dunne randje van de dood. De sprong is niet gewaagd. De zon schijnt ongevraagd want gratie krijgt de overhand. Er wordt een nieuwe meidoorn aangeplant. Vorige Volgende