| |
| |
| |
Bart Tromp
Obiter dicta (4)
Episch filmen
Wat een vergissing is het om Sergio Leone's Once Upon A Time in The West te beschouwen als de enige spaghetti-Western die zich met de klassieken van het genre kan meten! Op basis van die reputatie is de film keer op keer op de televisie te zien, maar één keer herzien is voldoende om het onzinnige van deze hoge waardering vast te stellen. Leone's film is een pastiche; een prachtig gelakte carrosserie zonder motor.
Het is een verhaal van wraak, met Henry Fonda miscast als schurk en Charles Bronson als Charles Bronson. Maar de film onthult alleen maar geleidelijk dat dit het verhaal is, en vertelt zelf geen verhaal. De meerwaarde van de epische Westerns van John Ford is volstrekt afwezig. Bij hem is de Western een kader waarin thema's als verantwoordelijkheid, loyaliteit, vooroordeel, angst, solidariteit, op een ongebruikelijke manier aan de orde worden gesteld.
Bij Leone is het kader zelf thema. De epiek wordt vooral gesuggereerd door lengte. Het kunstzinnige wordt uitgedrukt door fraaie en langdurig volgehouden camera-instellingen. Zo duurt een meesterwerk al gauw drie uur. Maar voor een aantal handelingen en gebeurtenissen is in de film geen plaats meer; bij voorbeeld de uitmoording in de trein. Dat wij die niet zien is niet erg; wel dat in het voorafgaande deze afloop niet is voorbereid. Nog onbegrijpelijker is het hoe Claudia Cardinale in handen van Henry Fonda valt, en psychologisch raadselachtig is niet alleen dat zij zich aan hem geeft, maar ook dat zij haar bezit voor een schijntje aan hem en zijn lotgenoten wil laten verkopen. Leone heeft Monument Valley, John Fords favoriete lokatie voor zijn Westerns, als decor gebruikt, maar zulke citaten accentueren de Grand Canyon tussen Ford en de lege mooifilmerij van Leone.
Michael Cimino is een andere filmer die in de voetstappen van Ford heeft proberen te lopen. In The Deerhunter slaagde hij daarin, tot op grote hoogte. Het lange openingsshot, dat het groepje staalarbeiders vasthoudt bij het verlaten van de fabriek, verwijst onopzettelijk dan wel bewust naar Fords How green was my valley, al kan ik mij hier alleen baseren op de fameuze still waarin men de mijnwerkers langs de huizen van het dorpje in Wales ziet afdalen. De hele eerste helft van The Deerhunter is daarna een liefdevolle, uitgesponnen en nergens vervelend wordende schildering van deze gemeenschap van Russische emigranten in een Pennsylvanisch fabrieksstadje. De rest van de film een met soms te veel cinematografisch geweld gemaakte vertelling hoe deze gemeenschap wordt aangetast door de oorlog in Vietnam; eindigend met een betraand gezongen God bless America. Gemakzuchtige critici zagen daarin toentertijd chauvinisme van de ergste soort. Cimino drukte er klaarblijkelijk iets heel anders mee uit: verloren illusies, het zoeken naar troost en hoop dat ‘Amerika’ dit moreel failliet te boven zou komen. Hij was misschien te vroeg, maar The Deerhunter is niettemin de enige film van niveau over Amerika en Vietnam gebleven.
| |
| |
Daarna mislukte zijn tweede grote film Heaven's Gate op spectaculaire wijze. Het onderwerp, de historische oorlogen tussen Oosteuropese immigranten en veeboeren in het verre Westen, rond 1890, leek bij uitstek geschikt om de traditie van Ford's Westerns voort te zetten. De mislukking is indertijd geweten aan de grote coupures waarmee de film tot bioscooplengte was teruggebracht. Nu ik de film, volgens de aankondiging, volledig heb gezien - op de televisie -, weet ik dat dat niet waar is.
Heaven's Gate begint met een schitterende evocatie van de afstudeerceremoniën aan Harvard in de jaren zeventig van de vorige eeuw. O, wat kan Cimino mooi filmen. Twee van de graduates, Kris Kristofferson en John Hurt, blijken vijfentwintig jaar later terecht te zijn gekomen in Wyoming, de een als - inmiddels - alcoholische veeboer, de ander als sheriff die het voor de immigranten opneemt. Hoe ze daar terecht zijn gekomen, wat ze bezielt, dat wordt ook in de vier uur durende complete versie niet opgehelderd, zoals eigenlijk niets helder wordt, de hele film door niet, tot en met de raadselachtige epiloog. Een aaneenschakeling van vaak schitterend gefilmde dramatische scènes levert geen verhaal op, en heel veel daarvan: geen epos.
| |
Een nieuw revisionisme in de wieg gesmoord
Het grote tegels lichten in het Oostblok heeft onvermijdelijke consequenties in het Westen. Langdurige controverses over de tegenstellingen tussen Oost en West, over aard, karakter en historische werkelijkheid van het Sovjetrussisch communisme worden opgelost, en wel op een wijze die voor twijfel geen ruimte meer laat. Robert Conquest publiceerde in 1968 The Great Terror. Stalin's Purge of the Thirties. Deze eerste alomvattende studie van de ‘zuiveringen’ in de Sovjetunie werd door wie dat wilde of nodig vond afgedaan als een anti-communistisch salvo in de Koude Oorlog. Professor W.F. Wertheim schreef nog in 1975 over door Conquest en anderen ‘wild in het rondgestrooid volstrekt ongecontroleerde (sic! oncontroleerbare? bt) cijfers’ over de slachtoffers van Stalins terreur. Conquest kwam tot een mogelijk cijfer van twintig miljoen: ‘volstrekt ongeloofwaardig en zelfs onmogelijk’ schreef Wertheim.
In wetenschappelijke kring gold het boek echter snel als het standaardwerk over deze periode. Maar in de jaren tachtig begonnen jonge Amerikaanse historici als Arch Getty aan een revisionistische geschiedschrijving van de Grote Terreur. Conquests bronnen zouden veel te veel hebben bestaan uit getuigenissen van slachtoffers en herinneringen van dissidenten. Deze ontbrak het vanzelfsprekend aan wetenschappelijke afstandelijkheid en objectiviteit. De vertekeningen die dit opleverde konden worden gecorrigeerd door nu eindelijk eens de partijverslagen en de toespraken van Stalin serieus te nemen. Het moest afgelopen zijn met de demonisering van de grote Sovjetrussische leider. Dat hij bij voorbeeld Sergei Kirov, de partijbaas van Leningrad, had laten vermoorden - het startschot van de Grote Terreur in 1934 - daarvan is geen sprake geweest, aldus Getty.
Dit revisionisme kwam niet voort uit een pro-communistische opstelling, eerder uit een nuffige behoefte zich boven de strijdende partijen in de Koude Oorlog te stellen, en zich af te zetten tegen de groten van de voorgaande generatie. De forse aandacht die het ook in vaktijdschriften ten deel viel moet worden toegeschreven aan een nog ongrijpbaarder factor: mode. In de wetenschap - en het maakt daarbij geen verschil of het om beta-, dan wel alfa- en gammawetenschappen gaat - wordt af en toe op volstrekt willekeurige momenten het gangbare perspectief impopulair, en een ander en vogue. Zulke bewegingen vormen een patroon dat zich alleen maar laat vergelijken met dat van de roklengte die de grote modehuizen door de jaren heen dicteren. In de wetenschap is de behoefte aan Iets Anders vaak een motief van
| |
| |
groter gewicht dan de Vooruitgang van Kennis.
In dit geval is het revisionisme in de wieg gesmoord - door Gorbatsjov. Wat nu in de Sovjetunie openbaar wordt gemaakt, bevestigt niet alleen het gelijk van Conquest. Het toont ook aan hoe scrupuleus, voorzichtig en terughoudend hij in zijn grote studies - naast The Great Terror met name Kolyma: The Arctic Deathcamps en The Harvest of Sorrow (over de collectivisatie van de Russische landbouw) is geweest. Het is vrijwel allemaal nog veel moorddadiger en onmenselijker geweest dan hij op basis van de gegevens waarover hij toen beschikte voor zijn rekening heeft genomen. Van Getty en de zijnen wordt niets meer vernomen. Misschien schrijven zij nog wel door, maar voor hun werk is blijkbaar geen aandacht meer.
| |
De affaire Kravchenko
Het eerste boek dat ik over politiek las was Ik verkoos de vrijheid van Victor Kravchenko. Toen ik het in onze boekenkast vond, was het al vergeeld. Dat moet in 1956 of 1957 zijn geweest. Ik was twaalf of dertien en las het stiekem op bed. Het was de tweede druk, die in een aanmerkelijk goedkopere en grotere oplage dan de eerste in 1948 verscheen. De grijslinnen band met rode letters ben ik later op de vreemdste plaatsen en kleinste boekenplanken van Nederland tegengekomen.
Victor Kravchenko ontvluchtte in april 1944 de Sovjetunie, en wel te Washington waar hij sinds augustus 1943 verbleef als lid van de Sovjetrussische delegatie die in de Verenigde Staten produkten en materialen inkocht. Hij was toen negenendertig jaar oud en had als ingenieur in de jaren dertig carrière gemaakt in de zware industrie. In 1946 verscheen I chose Freedom, zijn autobiografie die in ‘het Vrije Westen’ een bestseller werd.
Het boek paste perfect in de beginjaren van de Koude Oorlog. Hier legde iemand die het weten kon gedetailleerd maar onopgesmukt uit wat het maatschappelijk systeem van de Sovjetunie onder Stalin was en hoe het werkte. Om precies die reden werden Kravchenko en zijn boek fel bestreden, door communisten, fellow-travellers, en afstandelijke, genuanceerde beschouwers van de wereldpolitiek, liefhebbers van ‘enerzijds-anderzijds’ onder alle omstandigheden. In de tijd dat ik Ik verkoos de vrijheid las, was de schrijver ervan al vergeten, en later merkte ik dat het boek in welingelichte kringen doorging voor een produkt van de Amerikaanse geheime dienst (de cia bestond in 1946 toen de Amerikaanse editie verscheen nog niet).
De welingelichte kringen van de jaren zestig en zeventig hadden al niet meer van Kravchenko gehoord. Ik sloeg het boek op in mijn achterhoofd; ervan overtuigd dat het hoe dan ook waar was wat erin stond, maar niet bereid of in staat om dat uit te zoeken; ongelukkig en ontevreden met de lage dunk en vergetelheid waarin de schrijver was terechtgekomen.
Toen De Goelag-archipel verscheen was Kravchenko al volledig vergeten, maar in het kielzog van Solzjenitsyn veranderde dat, tenminste in Frankrijk. Daar verscheen in 1980 een nieuwe editie van J'ai choisi la liberté, in 1982 gevolgd door L'affaire Kravchenko, door Guillaume Malaurie, een monografie over Kravchenko en vooral over het proces dat hij in 1948 aanspande tegen het communistische weekblad Les lettres françaises. Les lettres françaises had in november 1947 geschreven dat I chose freedom gefabriceerd was door de Amerikaanse oss (de voorganger van de cia) en geheel uit leugens was opgebouwd. Bron was een oud-agent van de oss, Sim Thomas. Sim Thomas is nimmer gevonden; dertig jaar later bekende de directeur van Les lettres françaises dat Thomas niet bestond en dat het interview met hem een falsificatie was.
Dit artikel was het hoogtepunt in een verdachtmakingscampagne die, zo merk ik nu, de geur van onbetrouwbaarheid heeft opgeroepen die altijd om Kravchenko en zijn boek is blijven hangen.
De rechtbank gaf alle ruimte aan aangeklaagde en klager om hun zaak met getui- | |
| |
genverklaringen te ondersteunen, en beiden maakten daarvan gebruik, vooral Les lettres françaises. Er werd een stemming geschapen waarin Kravchenko van aanklager aangeklaagde leek te zijn geworden.
Nobelprijswinnaar professor Joliot-Curie, de Deken van Canterbury, vier oud-ministers, de Labour-parlementariër Konni Zilliacus, verzetshelden, een Franse generaal, Roger Garaudy - zij allen kwamen vertellen dat Kravchenko loog, dat er in de Sovjetunie geen slavenarbeid en concentratiekampen bestonden en ook niet bestaan konden. Het niveau van verweer lag op het niveau van aantijgingen dat Kravchenko voor Hitler had gewerkt - een aantijging die wordt waargemaakt door de constatering dat zijn boek in afleveringen is verschenen in de kranten van het Hearst-syndicaat. Welnu, in die kranten zijn ook artikelen van Goering gepubliceerd!
Moskou doet mee: de eerste vrouw van Kravchenko wordt naar Parijs gestuurd om tegen hem te getuigen; ze wordt overhaast teruggehaald als ze in elkaar stort na een kruisverhoor waarin haar ontkenning dat haar vader werd gedeporteerd is ontzenuwd. Oorlogshelden van het Rode Leger als generaal Roedenko vergaat het in de getuigenbanken niet veel beter.
Maar de getuigen van Kravchenko hebben het ook niet gemakkelijk. Margarete Buber-Neumann, de weduwe van de vermoorde Duitse communistenleider Heinz Neumann, die de concentratiekampen van Stalin en Hitler had overleefd en daarover uit de eerste hand kon berichten, werd gevraagd wat haar bezielde als Duitse, om voor een Franse rechtbank nazistische gruwelpropaganda te vertellen over de Sovjetunie, waarvan de troepen haar notabene uit Ravensbrück hadden bevrijd!
Kravchenko won zijn zaak. Maar de schadevergoeding die hem in hoger beroep werd toegekend bedroeg het symbolische bedrag van één (oude) franc. Les lettres françaises had volgens het vonnis Kravchenko geen ‘verrader’ mogen noemen, maar het stond het blad vrij ‘d'exprimer la juste et sévère réprobation qui accompagne toujours du point de vue national celui qui abandonne son pays ainsi que sa mission’. De rechtbank achtte zich incompetent over de aard van het Sovjetrussische regime te oordelen, maar vond wel dat Kravchenko in zijn boek de grote economische prestaties van dat land had genegeerd. Dat stempelde J'ai choisi la liberté minder tot een historisch document dan tot een pamflet.
Uiteindelijk lijkt het proces dat de authenticiteit en waarheidsgetrouwheid van zijn boek overduidelijk heeft gemaakt, hem niets te hebben geholpen. In haar autobiografie tekent Simone de Beauvoir over hem aan: ‘un homme douteur, menteur et vénal, ses témoins suspects, bref, une opération anticommuniste organisée par Washington’. Haar oordeel was lange jaren symptomatisch voor dat van de vooruitstrevende intelligentsia, niet alleen in Frankrijk. Zelfs Camus moest niets van hem hebben: ‘De vrijheid kiezen, dat is niet op de manier van Kravchenko profiteur van de bourgeoisie worden in plaats van het Sovjetregime’. Dat was nog in 1953.
Het is met Kravchenko triest afgelopen. Zijn volgende boek werd geen bestseller; in 1952 vertrok hij naar Peru, waar hij in de mijnbouw een fortuin vergaart en nog sneller verspeelt. Terug in New York leidt hij een eenzaam leven. Als Victor Kravchenko op 24 februari 1966 zelfmoord pleegt in een New Yorkse hotelkamer waar hij onder de naam ‘Peter Martin’ verblijft, wordt in niet de slechtste kranten van het Westen de roddel en achterklap over hem en zijn boek nog eens herhaald.
| |
De strijd tussen balzac en Comte
De uitvinding van de sociologie vond plaats in hetzelfde decennium als die van de realistische roman. De plaats was ook dezelfde: Parijs, hoofdstad van de negentiende eeuw. Daar publiceerde Auguste Comte tussen 1830
| |
| |
en 1842 de zes delen van zijn Cours de philosophie positive. De geschiedschrijving wil dat dit de locus classicus van de sociologie is, niet het minst omdat Comte hier het woord ‘sociologie’ uitvond. Het allerslechtste boek van Norbert Elias en de meest vervelende inleiding in de sociologie, Wat is sociologie (1970), is het slachtoffer van deze historische trouwhartigheid.
In 1830 publiceerde Honoré de Balzac de eerste van een reeks romans die hij in 1840 voor het eerst met de verzamelnaam ‘La comédie humaine’ aanduidde.
De gelijktijdigheid van de beide ceuvres is de gelijktijdigheid van concurrenten. Met zijn ‘sociologie’ wil Comte de moderne samenleving op natuurwetenschappelijke wijze alomvattend verklaren. Niet minder ambitieus is het programma van Balzac. ‘Ik zal elke vezel van het menselijk hart onderzoeken, elke sociale factor, en het zal waarheidsgetrouw zijn. Wisten zij van elkaar dat zij aan een Parallelaktion waren begonnen?
Hun ongezochte en onbewuste competitie lijkt mij door Balzac gewonnen. Afgezien van Elias zijn het enkel nog specialisten in de geschiedenis van het sociologisch denken die, en dan nog bij hoge uitzondering, de moeite nemen in de werken van Comte te bladeren. Zij leren daaruit niet hoe de maatschappij werkt, maar hoe Comte's systeem in elkaar zit. Balzac wordt nog altijd gelezen, niet in de eerste plaats als socioloog avant la lettre misschien. Maar als mensen een beeld hebben van Frankrijk in de eerste helft van de negentiende eeuw, dan hebben zij dat beeld rechtstreeks of indirect in hoge mate te danken aan Balzac, zoals de romans van Dickens meer dan welk ander geschrift het beeld van Engeland in de negentiende eeuw bepalen.
De concurrentie tussen sociologie en literatuur is echter niet geëindigd met de wedstrijd tussen Comte en Balzac. Zij is doorgegaan, al is veel sociologische literatuur minstens zo dor als de Cours de philosophie positive en al heeft de romankunst zich steeds verder verwikkeld in de vormproblemen van modernisme en postmodernisme, een ontwikkeling die het opgeven inhoudt van sociologische pretenties à la Balzac.
Veel van met name de klassieke sociologie is niettemin grootse literatuur: Thorstein Veblens Theory of the Leisure Class, Das Kapital i van Karl Marx, Philosophie des Geldes van Georg Simmel, om maar een paar voorbeelden te noemen. Omgekeerd zijn er hedendaagse literaire meesterwerken die niet alleen esthetische en morele verdiensten hebben maar ook van een formidabel sociologisch kaliber zijn. De romans van Solzjenitsyn zijn daarvan de meest imponerende voorbeelden. In de eerste cirkel en De Goelagarchipel zullen voor de Sovjetunie onder Stalin zijn wat de romans van Dickens voor het Victoriaanse Engeland zijn gebleven.
Het modernisme verlegde het accent van het verhaal naar de schrijver; het postmodernisme ontbond de schrijver in willekeurige invloeden en elementen. De grote burgerlijke roman van de negentiende eeuw werd te kijk gesteld als naïef; een naïveteit die alleen maar wordt gekwadrateerd in het afstand nemen van de auteur door middel van ironie (Thomas Mann) of stijl (James Joyce). Literaire vooruitgang presenteert zich als een steeds gecompliceerdere en verfijnder reflectie op de schrijfdaad: de huidige vertaling van het ‘sentimentalisch’ dat Friedrich Schiller indertijd tegenover ‘naiv’ plaatste.
Toen ik Thomas Wolfe's The Vanity of Bonfires had gelezen, zag ik daarin een waardige voortzetting van Balzacs comédie humaine. Onverschrokken repeteert Wolfe alle clichés van de burgerlijke roman van de negentiende eeuw, te beginnen met het eerste: dat kleine oorzaken grote gevolgen hebben. De intrige van de roman wordt in het leven geroepen door een verkeerde afslag. Wanneer Sherman McCoy zijn vriendin heeft afgehaald van de luchthaven Kennedy neemt hij op weg terug naar Manhattan een verkeerde draai en belandt zo in de Bronx, de jungle van het hedendaagse New York. Twee negerjongens komen op de dure Mercedes af: hulp of
| |
| |
overval? McCoy neemt het zeker voor het onzekere. Bij de succesvolle vlucht wordt een van de jongens geraakt. De ontsnapping uit de Bronx is echter niet meer dan het radertje dat een kolossaal mechanisme in onherroepelijke beweging zet, een beweging die met de ondergang en bevrijding van McCoy eindigt.
Aan het begin van de roman is Sherman McCoy de belichaming van de moderne superyup. Zijn dochter heeft hij verrast met poppetjes uit de reeks ‘Masters of the Universe’. Heimelijk ziet hij zichzelf als een van hen, hoofd van de afdeling obligatie-speculatie in een bank op Wallstreet ‘waar jonge mannen brullen om geld’. Het is moeilijk uit te leggen hoe hij aan zijn enorme salaris en zijn nog grotere provisie komt. Als zijn vrouw een poging waagt bij hun dochtertje houdt hij zich met moeite goed: papa schuift stukjes taart van de ene kant van de tafel naar de andere en mag elke keer een kruimel voor zichzelf houden. De succesvolle moderne kapitalist heeft inderdaad niets van Schumpeters scheppende ondernemer, die nieuwe produkten op nieuwe markten brengt, nazaat van Prometheus. De grote entrepreneurs van de jaren tachtig weten alleen van geld en kopen met andermans geld ondernemingen op om ze daarna weer met winst van de hand te doen. Je moet een groot schrijver zijn om het parasitaire van dit kapitalisme zo haarfijn te fixeren als Wolfe het doet bij zijn kruimeldief.
De eigenlijke hoofdpersoon van het boek is echter niet McCoy, maar New York, hoofdstad van de 20ste eeuw. Het milieu van de plaatselijke oude en nieuwe rijken wordt even meedogenloos getekend als dat van de zwarte zaakwaarnemers van de zwarte onderklasse, en dat van politie en justitie. De scène waarin een bejaarde miljonair sterft van het lachen in een van de duurste restaurants van Manhattan is even onvergetelijk als de strijdkreet die in het gerechtsgebouw in de Bronx wordt aangeheven als de zon ondergaat: signaal voor alle rechters, advocaten, officieren van justitie en agenten van politie om naar buiten te rennen teneinde hun auto's in veiligheid te brengen voor de horden van de nacht aanrukken.
Achteraf lees ik dat de parallelliteit tussen Balzac en Wolfe niet een aardige gedachte van mij is, maar een welbewuste opzet van de laatste. De zwakheden van Balzac zal hij wel niet bewust hebben geïmiteerd. Ook bij Wolfe is de individuele karaktertekening minder sterk dan de schildering van de sociale wereld. Als literatuur kan de sociologie niet alles.
| |
CS met de broek op de enkels
De verhouding tussen politiek en cultuur speelt zich ook af op alleen microscopisch waarneembare niveaus. Deze gedachte besprong mij toen ik vernam dat Reinjan Mulder bij nrc Handelsblad K.L. Poll op zou volgen als leider van het vrijdagse ‘Cultureel Supplement’. De combinatie van deze beide culturele grootheden herinnerde mij aan een minuscule affaire, waarin zij en ik waren betrokken.
Het ging hier om de recensie van mijn boek Een frisgewassen doedelzak in nrc Handelsblad. Tot mijn niet geringe verbazing verscheen deze niet in de non-fictie-boekenbijlage op zaterdag, maar in Polls cs op vrijdag, onder de enigszins zonderlinge kop ‘Ideeën van een bons’. Alsof bonzen ideeën zouden kunnen hebben!
De recensent was Reinjan Mulder (die ik niet ken). Mijn verbazing bleek gedeeld te zijn door de chef van de zaterdagse boekenbijlage, die er niets van begreep waarom Poll mijn boek voor hem had weggepikt, cs pleegt immers een strenge scheiding aan te houden tussen alfa (ja, Graag!) en gamma. Produkten uit de laatste sfeer komen hoogstens ter sprake als Poll de behoefte heeft om volstrekt stompzinnige uitspraken over de sociale wetenschappen in het algemeen, en over sommige beoefenaren daarvan in het bijzonder te doen (zoals toen hij een paar jaar geleden recente boeken van Goudsblom, Elias en
| |
| |
Schuyt ‘besprak’). Waarom wilde Poll mijn boek nu met alle geweld in zijn bijlage? Toch niet omdat ik ooit in Vrij Nederland kachelhout had gemaakt van zijn Dienstreis voor burgers?
Mulder had van alles over mijn boek te melden, en dat acht ik zijn goed recht als recensent. Waar ik echter over viel, was dat hij mij van ‘slordigheden en herhalingen’ betichtte. De fouten die hij mij aanrekende, kwamen aantoonbaar voort uit zijn slordig lezen; daarnaast slaagde hij erin in zijn eigen stukje zich zelf aan enige telfouten te bezondigen. Hiervan deed ik Poll bericht. Mijn reactie besloot met de opmerking dat deze rekenfouten van Mulder mij bij nader inzien niet helemaal verbaasden. Op bladzijde 41 en 42 van Een frisgewassen doedelzak had ik hem al op een soortgelijke fout gewezen.
cs drukte mijn reactie netjes af. Behalve deze laatste opmerking. Er stond zelfs niet bij ‘door de redactie bekort’ - het ging dan ook om maar één zin.
Ik moet bekennen dat ik deze manoeuvre vooral met een gevoel van gêne waarnam. Zo'n door en door fatsoenlijke man als Poll die zich tot zoiets verlaagt... alsof je hem met de broek op de enkels in een park tegenkomt. Doorlopen, en net doen of je niets ziet is dan het consigne. Misschien was hij wel bezig aan een dienstreis voor burgers!
|
|