| |
| |
| |
[Nummer 11/12]
Henk Romijn Meijer
In het geweer
Wahl heette die vrouw, als ik haar goed had verstaan, niet een naam die je verwacht in deze streek. Had ik haar goed verstaan?
Hoe lang had ze buiten staan roepen in de zon van september? De voordeur was dicht, had ze roet in haar ogen? Onder alle omstandigheden houd ik me zo stil mogelijk. ‘Is er iemand?’ Wat ging het haar aan? Moet ik voor iedereen iemand zijn?
‘Il y a quelqu'un?’ Het liep tegen het eind van de ochtend, een moment om het werk neer te leggen. De vrouw had haar tijdstip bescheiden gekozen. Loerend door het raam van mijn werkkamer zag ik haar van boven, in het kort als het ware, in het midden van onze straat in ons dorp waar niemand haar had gevraagd. Twee dikke brilleglazen in een randloos montuur, brede schouders, grote schoenen die een levensteken zouden achterlaten op het kleverige plaveisel. De zon weerkaatste tegen de muur aan de overkant.
Ik was naar beneden gegaan, had de klemmende deur opengetrokken om de vrouw van dichtbij te bekijken die op het punt had gestaan om weer weg te gaan, zo bang als ze was om te storen. ‘'t Was maar dat ik in de buurt was en dat ik dacht ik moet toch vertellen hoe ontzettend we hebben genoten van het boek dat uw vrouw heeft geschreven over de geschiedenis van de streek waar ik zelf ben geboren en als u het goed vindt zou ik graag... Neemt u me niet kwalijk!’ zei ze. ‘Ik had u vooral niet willen storen!’
Slierten zandkleurig haar vielen over haar voorhoofd, een gesloten glimlach strekte zich over haar gezicht. Ik liet haar binnen en drong erop aan dat ze ging zitten. Ze zei dat ze niet wilde storen. Ze was zo maar in de buurt, ze had niet gebeld. ‘U moet niet denken dat ik u van uw tijd wil beroven,’ zei ze. Daarna stelde ze zich voor als mevrouw Wahl.
‘Het boek heeft zo'n diepe indruk gemaakt,’ zei ze, ‘u begrijpt, een buurt waar je zelf bent geboren, een diepgaande band met een dorp dat zo levensecht in het middelpunt staat van een beschrijving die zo verrassend is en zo interessant...’
‘Mijn vrouw is niet thuis,’ zei ik, ‘zij heeft het boek geschreven.’
De stoel die ik voor haar had aangeschoven was veel te klein, te laag, te recht. Ze had haar handen op haar grote knieën gelegd, een vrouw die terstond vaste grond onder haar voeten heeft en wortel schiet in die grond. Het speet haar, het speet haar, haar glimlach
| |
| |
was een glimlach van spijt en ze wilde alleen zo graag zeggen...
Dus vertelde ze me in het kort van haar leven.
Ze woonde met haar zoon en zijn kind in het gure Noorden van Parijs dat ze op den duur voor Souillac wilde ruilen. Een mens vergeet nooit de plek waar zijn wieg stond, waar of niet? Van een oudoom had ze ‘dat grote huis’ geërfd, ‘dat huis daar bij de brug’, aan de overkant van de rivier, de kant van Souillac, wist ik welk huis ze bedoelde? ‘Een beetje terug van de weg, tegenover het restaurant, gaat u daar wel eens eten? Eenvoudig en toch uitstekend en niet te duur... Aardige mensen, de eigenaars van dat restaurant.’ Mevrouw Wahl knikte vanuit een diepe overtuiging. ‘En dat huis,’ zei ze, ‘dat huis is niet veel meer dan een ruïne,’ en ze maakte het desolate geluid dat past bij een ruïne. ‘Het werk,’ zei ze, ‘en wat dat allemaal kosten gaat, hoeveel jaren dat in beslag zal nemen, enfin, we denken er maar niet aan, voorlopig. Een huis dat twaalf jaar heeft leeggestaan, want, stelt u zich voor, die oudoom heeft er zelf nooit willen wonen en zijn kinderen! Zijn kinderen! Die kinderen van hem die zijn zelfs nooit in dat huis wezen kijken, ja! Geen belangstelling, geen gevoel voor de geschiedenis van een streek, van een land!’ Ze vertelde dat haar zoon de papieren had gered die op de zolder lagen te vergaan. ‘Mijn zoon heeft dat huis ontdekt,’ vertelde ze, ‘voor het eerst, opnieuw, na zoveel generaties en hij is vast besloten om het in ere te herstellen. En daarom sprak het boek van uw vrouw hem zo bijzonder aan,’ zei ze, ‘vooral vanwege de geest die het ademt, neemt u mij niet kwalijk, het was geen gewone nieuwsgierigheid dat ik langs wilde komen, ik zal u niet langer lastig vallen. Uw boek heeft een gevoelige snaar aangeraakt,’ zei ze.
‘Het boek van mijn vrouw.’
‘Mijn zoon heeft het in een dag uitgelezen en daarna nog eens heel langzaam, om alle details in zich op te nemen en na te gaan... Want als dat niet zo was zou ik nooit zo brutaal zijn geweest om zomaar langs te komen,’ zei mevrouw Wahl, ‘ongevraagd en zonder u eerst op te bellen. Dan zou ik u hoogstens in een briefje hebben geschreven hoe wij van uw boek hebben genoten, maar een brief schrijven, als je geen schrijver bent, u weet beter dan wie ook hoe moeilijk... Ik hoop dat u het ons niet kwalijk neemt,’ zei ze. ‘Wij hebben werkelijk erg genoten van uw boek.’
‘Het boek van mijn vrouw,’ zei ik.
Ze had kleine blauwe ogen achter dat dikke brilleglas, niet de bruine ogen van deze streek. ‘En nu vragen wij ons af of u belangstelling heeft voor de documenten die wij in het huis hebben gevonden,’ zei ze. ‘Oorkonden, een getuigenis bijvoorbeeld van het moedige gedrag van een zekere Iragne, de pontbaas van de pont over de Dordogne die iemand het leven gered heeft die in de rivier was gevallen, dat moet u toch interesseren. Van die Iragne zijn wij de directe afstammelingen, het directe nazaad, om zo te zeggen. Wij zouden u die documenten graag laten zien als u in de komende dagen een ogenblik voor ons beschikbaar
| |
| |
heeft. Ik hoop dat u het ons niet kwalijk neemt. Wij vonden het een fascinerend idee om contact met u op te nemen.’
Wat was de diepe betekenis van haar bezoek? Mevrouw Wahl was een zware, tamelijk kleine vrouw die haar glimlach langzaam liet opkomen waarna hij een poos roerloos rondhing op dezelfde plaats, alsof hij met lak was besproeid. Ik had haar plechtig beloofd om haar op te bellen in dat grote huis aan de rivier waar de telefoon het enige meubilair was, volgens die vrouw. Zij was iemand die zich omzichtig bewoog in haar staat van dame, nabloei van de roemruchte Iragnes: wat had die vrouw ons te zeggen dat wij niet al wisten? Dat Iragne in het verre verleden mensen gered had hadden wij haar kunnen vertellen. Iragne die de pont bijna tot stilstand had gebracht om zijn held zijn kans op ontsnapping te geven, Garrigue, ‘de doktor’, van wie de achter-achter-kleinkinderen op pestilente brommers langs ons huis stoven wanneer het eten buiten in de zuivere dorpslucht op tafel was gezet. We raakten ingesloten door schimmen uit het verleden die vlees en bloed waren geworden. Wilde ik deze zegsvrouw terugzien, wilde ik haar nog eens aanhoren? We lieten gras groeien over onze beloften.
Pas de volgende zomer belde ze weer en verontschuldigde ze zich, in plaats van ons verwijten te maken. Konden wij een ogenblik van onze kostbare tijd missen, maandag aanstaande bijvoorbeeld, of anders dinsdag? Ze popelde om ons iets te laten zien uit een verleden dat wij gemeen hadden met elkaar, vanwege het boek. Ze waren zo druk in dat huis, zij en haar zoon, in die ruïne, plannen maken, berekeningen, overwegen wat ging en wat niet, afbreken wat in een vlaag van wansmaak was aangebracht en haar zoon die er alles van wist, die alles zelf deed, zelf alle beslissingen nam...
Haar stem verloor zich in zachte verontschuldigingen die uitmondden in een breedvoerig dankwoord. Het was niet moeilijk om haar tevreden te stellen.
Een gehavende r4 hield stil voor onze deur. Mevrouw Wahl stapte uit en toefde een ogenblik verbijsterd in het verblindende zonlicht. Een jongetje zakte geruisloos uit de auto en de man aan het stuur vroeg ons waar hij kon parkeren. ‘Daar bij die boom.’ De jongen stormde naar mevrouw Wahl om haar een kopstoot te geven en zij greep naar haar kruis. ‘We konden Kevin Patric niet alleen laten,’ verontschuldigde de vrouw zich benauwd, ‘een jongen van viereneenhalf, u begrijpt... U heeft zelf misschien ook jonge kinderen?’ De auto stonk in de straat. Het jongetje wierp een honende blik op zijn geteisterde oma die uitzag naar de bolle man die kwam aanlopen, heftig roeiend met zijn gebolde schouders, een zware tas in elke hand. ‘Alle zorgen komen op ons neer,’ zei mevrouw Wahl zacht en afgewend, ‘zijn moeder aan de haal en een vreemde omgeving omdat we naar Parijs
| |
| |
moesten verhuizen en eerlijk gezegd is hij op een school terechtgekomen waar hij eerder slechte manieren dan kevin patric!' riep ze, Wil je? Wil je wel eens?’ Zijn vader had ons bereikt. Hijgend van het harde lopen herhaalde hij dreigend de naam van zijn zoon en hij trok een gezicht. ‘En als je dan bedenkt dat een school vroeger een instelling was waar kinderen iets konden leren, iets konden opste - kevin patric!!! Waar heb je die manieren geleerd?’ ‘Op school!’ schreeuwde de jongen uit volle borst en zijn vader trok zijn mond scheef naar onder van ziet u wel, heb ik het niet gezegd. Daarna zette hij zijn zware tassen een voor een neer op de grond om zich aan ons voor te stellen.
We hadden onze visite naar binnen geloodst en ze waren gaan zitten, de grootmoeder laag op de lage stoel, haar oog waakzaam op de jongen met de raadselachtige naam, zijn vader wijdbeens in de fauteuil bij de open haard, een vochtige man, opgepropt en bollend in een khakihemd en een khakibroek die rondom zijn middel op barsten stond. Het ensemble van hemd en broek deed denken aan de kledij van die bruine Duitse soldaten van nu al weer zo lang geleden, zouden foto's van toen hem op het idee hebben gebracht? Een met spijkers beslagen leren riem hield zijn weerspannige buik op zijn plaats en paste uitnemend bij de glimmend gewreven laarzen waarover de broekspijpen poften. Een mollige hand koesterde de aktentas op zijn schoot terwijl een bleke mond monotoon schande sprak van de scholen van nu, slechte invloed van buiten, te veel buitenlanders begrijpt u wel en te veel onderwijzers die tegen die buitenlanders niet waren opgewassen en het zo nauw niet meer namen. De maatstaven waren aan het verdwijnen, met andere woorden, want waar werd de kinderen nog wat respect voor de geschiedenis bijgebracht, voor de diepere zin van het verleden? De andere tas had hij binnen handbereik naast zich neergezet, een hoekige tas, een met ribben en ruggegraat, zo een waar pianostemmers vroeger hun hebben en houden in droegen en fotografen hun kostbare materiaal. We hadden Kevin Patric een plaats bij het raam gegeven, dicht bij zijn grootmoeder, we hadden hem neergezet op een veilige stoel die kon lezen en schrijven. ‘Uw boek,’ zei Kevin Patrics vader, ‘daarvan hebben wij werkelijk genoten, werkelijk, echt waar, ik bezweer het u.’
Serge heette die man in zijn bollend costuum. Hij schonk ons zijn liefde. Elk boek heeft ergens ter wereld zijn ideale lezer, maar lang niet altijd vinden dat boek en die lezer elkaar. ‘Het heeft de toon van een authentiek document,’ zei Serge Wahl. ‘Drie maal heb ik het achter elkaar uitgelezen en daarna heb ik alle details nog eens gecontroleerd en ze als feit in mij opgenomen...’
Na zoveel lof paste het ons om onze gasten iets te drinken te bieden. ‘Nee nee,’ weerde mevrouw Wahl het aanbod ge- | |
| |
schrokken af en haar kleinzoon schreeuwde: ‘Ik wil ik wil ik wil!’ Zijn vader verklaarde de schreeuw in alle ernst. ‘Zo ziet u wat ik bedoelde toen ik sprak van de slechte manieren die hem op school worden bijgebracht.’ We knikten aarzelend: was dit de kennis waarnaar we uitzagen? Kevin Patric schreeuwde dat hij iets wilde drinken, een schreeuw van snerpend metaal bij de bedrukte stem van zijn vader.
‘Je zo te gedragen in het huis van een meneer en een mevrouw die je zo vriendelijk hebben ontvangen...’ zei oma Wahl en Kevin Patric schreeuwde: ‘limonade’.
‘Wil je je mond houden?’ vroeg zijn vader.
‘nee.’
Het werd daar bij ons in de kamer een kwestie van hard tegen hard en wie het snelst kon spreken, het meest overdonderend. Ja ja, zeiden wij knikkend, ja ja ja, limonade mengend voor de schreeuwende Kevin Patric die ons het glas uit handen rukte om te gaan slurpen. We schonken een glas witte wijn in voor zijn grootmoeder die het te veel vond, veel te veel en vooral veel te veel moeite. Haar zoon roerde zich ernstig, ernstig pratend en schichtig wegkijkend vanachter de dikke brilleglazen, verzonken in zijn kinderlijk bleke vet.
Nooit hadden we iemand zo snel een glas limonade achter elkaar zien leegdrinken als Kevin Patric. Zodra hij bij adem was riep hij om meer.
‘Die documenten zijn niet allemaal in even goede staat,’ vertelde zijn vader ons in vertrouwen. ‘Maar ze zullen u toch interesseren als een aanvulling op uw boek, niet dat ik kritiek wil hebben op zulk schitterend werk. Als we niet zoveel werk aan het huis hadden gehad zouden we ze u al veel eerder hebben gebracht en dan zouden we u allang te eten hebben gevraagd...’
We gaven Kevin Patric opnieuw een glas dat hij snuivend naar binnen klokte.
Mevrouw Wahl slaakte een diepe zucht. ‘Zoals hij nu is is hij nog nooit geweest,’ zei ze.
‘Dat huis heeft ons voor een mooie verrassing gesteld,’ zei haar zoon haastig en hij stulpte zijn lippen. ‘Termieten,’ zei hij. Hij veegde zijn zachte hand langs zijn kersrode lippen. ‘Iemand in de buurt had ons wijsgemaakt dat in Souillac geen termieten voorkomen en vergeet het maar! Kom maar eens kijken! Het hout van de balken en van de raamkozijnen, zo oppervlakkig gezien zijn ze perfect en wat ontdekte ik? Toen ik het ging schoonmaken merkte ik dat ik mijn vinger er doorheen kon drukken, zacht als kauwgom, zo zacht als papier! Al het hout, wat dacht u? Vergeven van de termieten! Jarenlang hadden ze vrij spel gehad, het krioelde ervan, nooit hadden ze groter welvaart gekend, die termieten, ze speelden mooi weer in dat hout en ik verzeker u, voordat ik ze had uitgeroeid, enfin... Uitgeroeid,’ zei hij en een ogenblik ging hij volledig schuil achter een sluier van verdriet. ‘Nu controleer ik het hout
| |
| |
dagelijks,’ zei hij, ‘en ik vind er geen een meer, en toch, en toch... Wie geeft mij een garantie dat ik de allerlaatste termiet naar een andere wereld heb geholpen?’
Waar school de kern van deze mededelingen? Maakte Serge Wahl een omtrekkende beweging en waren de documenten zijn doorwrochte excuus om ons tot de strijd tegen het ongedierte op te roepen? Bracht hij ons verdelgende middelen in die twee tassen, was hij een verkoper van zulk vergif? Zonder aanleiding of wat ook vroeg hij of wij bezwaar hadden dat hij rookte. Zijn vraag was nauwelijks gesteld of zijn moeder begon een klopjacht naar rookgerei in haar chaotische tas en wij zochten gehoorzaam naar asbakken in de kamer die in geen jaren tabakswalm gekend had. Elk hadden ze hun eigen merk, moeder en zoon, hun trillende vingers streken lucifers aan, en de weldadige rook deed ze verzinken in een gemoedsrust die vanzelfsprekend tot een bekentenis leidde.
Kevin Patrics overspelige moeder had de jongen van zijn vader willen stelen. Moeder en zoon hadden een lang en moeizaam legaal gevecht moeten leveren om de jongen die zich vol limonade goot te behouden. Geen wonder dat hij aan innerlijke onrust leed die zich uitte in geldingsdrang, af en toe, zoals nu. ‘Neem daarbij de school waaraan hij niet kan ontkomen,’ zei zijn vader, ‘in wat voor een maatschappij leven wij? Wat is dat voor een maatschappij die je je rechtmatige zoon wil ontnemen als dank voor de ontrouw die je vrouw je heeft aangedaan? Moet je eerst een schanddaad begaan om maatschappelijke erkenning te verkrijgen? Moet je een misdaad plegen om tot de hoogste ladder te geraken? Je zou het wel denken, met al die boeven die rustig in de regering zitten om vanuit hun hoge zetels hun Zwitserse bankrekening te beheren?’ Serges moeder knikte heftig bij deze bittere woorden en ze zei: ‘Ja, boeven zijn het omdat je een boef moet zijn om te, om te...’ Ze deed een uitzonderlijke haal aan haar sigaret en blies de rook onversneden de kamer in, een onvoorwaardelijke teruggave, een bonus. ‘Een boef vindt altijd wel een boef,’ zei mevrouw Wahl, ‘soort zoekt soort.’ Haar zoon knikte dat hij het met haar eens was, hij rookte, hij verslikte zich in de gedachte aan gajes en tuig. Hij streek zich abrupt over zijn bollende broek. ‘Een man alleen,’ zei hij, ‘dat vertrouwen ze niet en daarbij kwam nog mijn beroep waardoor ik veel van huis moest zijn...’
Serge Wahl was persfotograaf en we hadden het kunnen bedenken. Denk aan die stugge tas op de grond. Hij tilde hem op zijn schoot, zijn vingers zochten de knip en wij vermoedden een behoefte in hem om iets te bewijzen. Een persfotograaf draagt zijn uitrusting bij zich omdat je nu eenmaal nooit weet. Serge Wahl stak zijn hand in de tas en voor het oog van de verbeelding tekenden levens zich af, de zich opofferende grootmoeder (weduwe? Aan de dijk gezet, zoals haar zoon?), de horendragende vader en daarachter in een schimmige
| |
| |
vrijheidsdans de ontaarde moeder grijparmen uitstrekkend naar de bijna verloren zoon: het drama van de eeuwig voortwoekerende onvolmaaktheid.
Onvergetelijk was de trots waarmee de grootmoeder beaamde dat haar zoon persfotograaf was. ‘Ik vond het een mooi beroep,’ zei haar Serge eenvoudig. ‘Het was avontuurlijk en kleurrijk en dat trok me aan: altijd weer wat anders. Ik kan niet dag in dag uit stilzitten achter een bureau, hoeveel ze me ook bieden, maar wat wilt u? Voor mij is het afgelopen, voorbij. Voorgoed.’ Het verdriet was een brok in zijn keel die van hem vroeg dat hij zich vermande. ‘Zonder werk,’ zei hij, ‘zonder uitzicht. Zo gaat dat in onze samenleving. Ik zal terug moeten naar de winkel.’
Van het vele drinken had Kevin Patric honger gekregen, hoe onwaarschijnlijk honger ook is als vrucht van geleste dorst. De jongen krijste om koek, om een boterham en zijn grootmoeder bezag langdurig haar zware schoenen. Toen zei ze: ‘Hij heeft zijn vieruurtje niet gegeten,’ en kneep haar lippen preuts op elkaar.
Was die vrouw niet goed wijs? Wie neemt zo'n jongen naar vreemden zonder hem eerst vol te proppen? Van onze koekjes at hij boerend en hoestend twee drie tegelijk. Zijn vader toonde ons een Leica uit zijn geharde tas, het laatste model, alles automatisch en schitterend van de nieuwigheid. Hij wentelde het toestel om en om in zijn verzachtende handen, verliefde dwaas op een dodelijk zijspoor, verketterd en lamgelegd door de vijand, ‘de maatschappij’. Hij overhandigde ons het toestel dat we ons van de echtheid konden vergewissen. ‘Ik hield er van om rapportages te maken,’ zei hij nostalgisch, ‘maar denkt u soms dat je steun krijgt van de regering, wanneer je een eerlijk verslag wilt maken, dat zijn vinger legt op de waarheid? De regering, wat zal ik u zeggen? De regering dat wil zeggen censuur, dirigisme, ze gaan ervan uit dat je ze naar de mond praat en je zult ze de kost moeten geven die dat in alle gehoorzaamheid doen! Ik zal u wat vertellen,’ zei Serge Wahl en ging verzitten. ‘De mooiste rapportages die ik gemaakt heb en sommige vrienden zijn het daarmee eens, de mooiste rapportages zijn de rapportages die nooit zijn gepubliceerd en waarom niet? Vraagt u dat wel, waarom niet! Eerlijk duurt het langst zeggen ze wel eens en vergeet het maar! Ha! Die rapportages bleven in de la liggen omdat ze lieten zien wat geheim moest blijven. Probeert u maar eens om de waarheid aan het licht te brengen! Ik bedoel het niet als kritiek op uw boek, want dat ligt in een ander vlak. Mijn rapportages kwamen te dicht bij een staatsgeheim! Top secret, u weet hoe het is! Ze werden veroordeeld, die raportages, ze werden de dood ingejaagd! Uitgebannen, afgemaakt, fini! Ze onthulden te veel feiten die iedereen vermoedt en die niemand mag weten behalve de heren die hun spaarpot in Zwitserland hebben ingegraven! Zo staat het ervoor met de eerlijkheid op deze wereld! Ik zal u wat zeggen!
| |
| |
Eerlijkheid, waarheid, ze zijn niets dan een zinkend schip!’
We hielden de Leica naar hem omhoog en vertelden hem en passant dat we een oud model op de antiekmarkt hadden zien liggen, tweeduizend francs.
‘Voor zo'n oud model zou ik zonder meer het dubbele geven,’ zei de persfotograaf, ‘als hij in goede staat was geweest.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Enfin,’ zei hij, ‘dat is allemaal afgelopen.’
Misschien had die man op die markt wel vijfduizend francs gevraagd, wisten wij veel. We stelden de vraag die ons al zo lang op de lippen brandde: de naam van die jongen die zich terwille van ons zo misdroeg, die Kevin Patric, wees die benaming op Iers bloed in de familie?
‘Nee nee,’ wimpelde zijn vader af. ‘We hebben die naam gekozen omdat we het gewoon een mooie naam vonden. Ierland,’ zei hij, ‘een mooi land, een fascinerende geschiedenis, al ben ik er zelf nooit geweest. Ik heb een gevoel voor dat land: sympathie. Enfin, misschien komt het er nog eens van.’
Schande sprak hij van de uitgever die uit ‘ons’ boek op het laatste moment alle foto's had weggelaten. ‘Ik zou een prachtige fotorapportage hebben kunnen maken,’ zei hij, ‘en voor zo'n geïllustreerd boek zou ik gemakkelijk een uitgever hebben gevonden. Uw boek zou opnieuw uitgegeven moeten worden,’ zei hij geestdriftig, ‘er is zo veel belangstelling voor zulke boeken. Maar Franse uitgevers...’ Hij snoof minachtend. ‘Ze leven nog steeds in de vorige eeuw, ze drukken een boek en dan gooien ze het ergens neer in een hoek, ze zijn niet geïnteresseerd, hoeveel schade ze zelf ook mogen hebben van hun nonchalance.’ Hij had papieren genomen uit de andere tas, de platte: vergeelde bewijsstukken die hij ons wilde laten zien: hij overhandigde ze ons.
Dit waren de documenten die ons waren beloofd. ‘We hebben dingen teruggevonden van meer dan driehonderd jaar geleden,’ zei hij, ‘kijkt u zelf maar. Hier staat vermeld dat veerman Iragne in 1874 het leven gered heeft van een man die overboord was gevallen en dat hem daarvoor een medaille werd toegekend. Die medaille zelf is er niet meer,’ zei hij, ‘en misschien heeft hij hem nooit ontvangen, want in die tijd moesten de mensen zelf hun medailles betalen! Fascinerend materiaal!’ zei hij. ‘Moeilijk te ontcijferen, maar als je goed kijkt staat het er allemaal! Ja!’ We bestudeerden een document dat een zekere Iragne het recht gaf om veerman te zijn en een ander document onthulde dat dezelfde Iragne hout had gekocht en voor dat hout geld schuldig was. ‘Vindt u het niet fascinerend!’ vroeg mevrouw Wahl plechtig. ‘Voor ons betekent het huis dat wij hebben geërfd een herstel van de band met het verleden, terwijl veel mensen het als niets dan een lastpost zouden hebben beschouwd.’
In een wolk van sigaretterook gaf ze zuchtend toe dat de documenten alleen ‘zeer de moeite waard’ konden zijn voor
| |
| |
de goede verstaanders waartoe ze ons rekende. ‘Want op dat gebied is alles van waarde,’ zei de vrouw en ze nodigde ons bij een uiting van dolzinnige drift van haar kleinzoon uit om het historische huis te bezoeken, ‘als u het tenminste niet erg vindt dat het zich in zo'n ruïneuze staat bevindt. Want wie van uw boek kennis heeft genomen weet hoe u zich voor dergelijke huizen interesseert.’ Ze doofde een sigaret onvolledig en schudde een volgende uit haar slinkende voorraad. ‘We zouden u graag te eten vragen,’ zei ze, ‘tegenover het huis in dat restaurant dat u wel kent. La Cigogne,’ zei ze, ‘eenvoudig en goed, en thuis een maaltijd klaarmaken... Dat zal nog wel ettelijke jaren duren.’ Haar zoon wreef de lucht uit zijn golvende broek en knipte de peuk van zijn sigaret in de open haard waar hij tot het einde toe stinkend bleef branden.
‘Zullen we dan zeggen dinsdag één september om twaalf uur?’ stelde mevrouw Wahl voor, opeens weer voortvarend, en in het bezwaar dat we maakten hadden we ons dadelijk gewonnen gegeven.
‘Zullen we dan zeggen om half zes?’ zei ze, ‘als u 's middags liever niet uitgaat.’
Wildvreemden aan de deur, een nieuwsjager op zwart zaad, een Ierse barbaar in zijn kinderschoenen, waren dit gebruikelijke beproevingen van het landelijk bestaan? Onze gedachten gingen uit naar de vrouw die het juk afgelegd had, de moeder van Kevin Patric, een donkere vrouw, te oordelen naar Kevin Patrics haren en het donkerbruin van zijn woeste blik. Als vrouw was ze doodgezwegen, als moeder, als individu. Wij probeerden haar in gedachten nieuw leven in te blazen, haar op een voetstuk te zetten en haar te verklaren uit de gloed van het ongerijmde. Had ze zich niet willen schikken naar de grillen van haar plechtstatige schoonmoeder? Haar eigen kind hadden ze haar ontstolen nadat ze haar toevlucht had genomen tot hartstocht. Des te beter. Misschien had zij de naam bedacht voor haar ongezeglijke zoon die namens haar wraak nam op het rechtschapen bestaan. We hadden een zwaar hoofd van die mensen overgehouden.
We waren wat later dan afgesproken gekomen en Serge Wahl had ons in zijn erfstuk ontvangen. ‘De mentaliteit waarmee ze de slachting hebben aangericht,’ zei hij dadelijk bij onze entree, ‘bij al de huizen hier in de buurt: welbewust in de vernieling geholpen.’ Hij was even extravagant uitgedost als de eerste maal dat we hem zagen, het khaki van zijn buitenmodel uniform rimpelend en bloezend over zijn mollige lichaam, poffend om zijn mollige benen, zwellend en overstelpend bij zijn glimmende laarzen, de rijpende vrucht van zijn buik omsnoerd door dezelfde gordel die beelden opriep van kapmes, handgranaat, revolver. Serge Wahl was ongewapend, een al gedienstigheid. Hij ontving ons als oude vrienden, soortgenoten, wij spraken
| |
| |
dezelfde taal, was dat niet de les die van zijn bezoek was blijven hangen? ‘Dat smerige pleister,’ zei hij, ‘dat ze op die prachtige natuursteen hebben gesmeerd in de dertiger jaren toen iedereen iedereen nadeed! De mens is een kuddedier, vindt u niet?’ Zijn mollige armen wiekten, hij liet ons voorgaan, de huiskamer in of wat de huiskamer moest zijn geweest en waar mevrouw Wahl ons opwachtte en Kevin Patric opsprong om ons een zware tractor in handen te geven. Hij was een alleenheerser te midden van winkels vol speelgoed. Treinrails, machinegeweren, zware tanks, gevechtsvliegtuigen, tot de tanden bewapende manschappen en talloze landbouwwerktuigen en houten blokken en opzij daarvan een schroothoop van kleinere auto's door een woedende hand neergeworpen. In een tijdelijke keuken aan de kant van de straat stonden een gasfles, een tafel en drie houten stoelen tegen een achtergrond van stapels lege dozen. ‘Neemt u ons niet kwalijk,’ zei oma Wahl, ‘we staan aan het begin van een uitvoerig karwei.’
We stonden voor een van de achterramen die niet was gebroken. ‘Prachtig uitzicht,’ zeiden we, ‘maar wat jammer dat ze die weg tussen de tuin en de rivier hebben aangelegd.’
Mevrouw Wahl liet het hoofd hangen. ‘Mijn voorouders hebben de helft van het land verkocht en wat zouden ze een spijt hebben gehad als ze nog leefden.’
Haar zoon wees op een schoorsteen die door welmenende vandalen verwoest was, dat wil zeggen verkleind. ‘Ze hebben de balk doorgezaagd en aan een kant de prachtige steen weggehaald en die steen hebben we niet teruggevonden.’
Het huis was waarschijnlijk niet als woonhuis gebouwd. Het was groot, hoog, vierkant, het lag dicht bij het denderende verkeer van de grote weg aan een pad dat afdaalde naar de rivier. ‘Het was waarschijnlijk een pakhuis of zoiets. Dit was de haven van Souillac, hier kwamen de goederen binnen...’ We luisterden gelaten. Ging hij ons een heel hoofdstuk voordragen uit ons boek dat hij zo goed had gelezen? ‘Kevin Patric,’ hoorden we mevrouw Wahl herhalen, ‘wil je niet paardrijden op de enige gemakkelijke stoel, kevin patric!’ En Kevins vader wees ons op een plek in de muur waar een voorraam was uitgebroken in wat een dichtgemetselde tweede deur moest zijn geweest. ‘En dat is niet gebruikelijk in een woonhuis,’ vertelde onze gids, ‘twee voordeuren, dat heeft geen zin. En boven hadden ze allemaal gangen van baksteen gebouwd en die heb ik allemaal moeten slopen, ja ja ja! Maar het ergste, het ergste, dat heb ik u nog niet eens verteld en dat is! Dat is dat die prachtige oude stenen gootsteen waarvan de randen altijd buiten de muur staken, zoals daar, en wat hebben ze daarmee gedaan? Dat is intelligent! Dat getuigt van kennis en van goede smaak! Ze zagen die uitstekende rand van die dwarssteen en dat vonden ze lelijk en dus hebben ze die rand er eenvoudig afgezaagd en zo'n ingreep is onherstelbaar! Die steen is voorgoed verruïneerd!’
| |
| |
Wat we al niet leerden in zo'n betrekkelijk korte tijd! De zoon van mevrouw Wahl straalde mededeelzaamheid. Hij had de details van ‘ons’ boek goed onthouden.
Voor onze verblufte ogen drukte de persfotograaf een duim door een raamkozijn dat door termieten verpulverd was en daarna ging hij ons voor, een benarde ladder op om ons te tonen hoe een fraai trappenhuis door wanden van baksteen en pleister aan het oog was onttrokken.
‘Als eerst de balken maar hersteld zijn,’ zei hij, ‘dat is het grootste karwei. De metselaar en de loodgieter hebben hun prijzen al opgegeven en ik verzeker u...’
Onze aandacht herleefde bij de verzameling brocante die het huis had opgeleverd, alles in dozen gesorteerd, schroeven, spijkers, fittingen, lampekappen, exotische snuisterijen, voorwerpen van roest en stof, onbruikbaar gereedschap en een gesigneerd portret van een staatshoofd van wie we de naam niet verstonden en zo kwamen we vanzelf tot het geweer dat aan de muur hing, een pronkstuk dat onze bollende gastheer zwijgend van de haak nam. Mevrouw Wahl was dicht bij ons komen staan. Ze zei: ‘Dat was het mooiste wat hier nog in huis was, wilt u dat geloven?’ Haar zoon beaamde het. ‘Het hing hier aan de muur te vergaan,’ zei hij, ‘zestig, zeventig jaar dat geen mens ernaar had omgekeken.’
Tienduizenden was dat geweer waard en geen wonder. Het woog zwaar op de hand. We bevingerden de versiering, het gedreven zilver boven en voorbij de trekker, de sierlijke rosettes aan weerskanten die hier en daar waren uitgesleten, ‘gravures bouquet,’ vertelde de erfgenaam, want zo heette dat ornament. De eerlijke vinder vertelde ons de naam van de maker, een Stradivarius in de geschiedenis van de geweerbouw. ‘En ik heb hem meteen herkend,’ vertelde hij ons, ‘ik wist meteen dat ik iets bijzonders in huis had, en ik heb het geweer helemaal laten schoonmaken, alle roest uit het mechaniek laten verwijderen, alles laten olieën, en zo is het bouwjaar voor de dag gekomen: 1833! Is het niet schitterend, zulk handwerk? Hij schiet weer perfect, richt perfect, geen milimeter uitwijking...’ Er was vuur gesprongen in de kleine blauwe ogen achter de brilleglazen. ‘Een werkelijk schitterend wapen,’ zei hij, ‘werkelijk verfijnd en met liefde gemaakt, zoiets raakt nooit uit de mode. Zo'n wapen is een tijdloos bezit.’
Gapend, rammelend van de honger en snakkend naar een opwekkend glas verwonderden we ons over het niveau van het vakmanschap uit de vroegere tijd. Zelfs het hout was fijn besneden in schuine kartellijnen die het geweer elegantie en vaart gaven, als het ware. ‘Dat geweer neem ik mee naar Parijs,’ zei Serge Wahl, ‘voor mijn verzameling.’
‘Miriam!’ schreeuwde Kevin Patric dansend van verhit ongeduld in de leegte van het voorportaal van het restaurant en zijn grootmoeder fluisterde hem toe dat hij zich netjes moest
| |
| |
gedragen. Haar mantelpak was van een stoffig lichtgroen en daaronder droeg ze een beige bloese. Wat had haar zo'n noorderlijk voorkomen bezorgd, deze afstammelinge van pontbaas Iragne die zijn drenkeling uit de woeste stroom aan wal had gebracht en zich door geen politie had laten intimideren? La Cigogne was een doorgangsrestaurant aan de grote weg naar Spanje, zo'n tutti frutti gelegenheid waaraan elke toevallige kostganger een fractie karakterloosheid bijdraagt. Hier aten moeder en zoon en Kevin Patric dagelijks en niettemin mochten we staande wachten in de hoop dat iemand zou komen. Een kelnerin passeerde ons rakelings en knikte verstrooid boven de borden die ze op haar uitgespreide vingers droeg. Kevin Patric riep klagelijk om Miriam. Onder zijn ogen hadden zich kringen van uitputting gevormd. Het was kwart over negen. Zo'n jongen als Kevin Patric maakte al vroeg lange dagen. Hij smachtte naar Miriam, zijn vriendin die hem in het vooruitzicht gesteld was. Binnen het restaurant draaide het eten op volle toeren. ‘miriam!’
Nu kroop van achter het bureau een langharig meisje in smetteloos wit gekleed, waar had ze zich schuil gehouden? Ze sprong op en danste tweemaal op en neer. Kevin Patric greep haar aan om haar te zoenen en ze zoende hem hartstochtelijk terug. Zoenend en knuffelend stonden ze trappelend tegenover elkaar en opeens was het over, bleven ze los van elkaar in stomme gemeenschap verenigd, ernstig, afwachtend. ‘Dat is Miriam,’ legde mevrouw Wahl ons uit, ‘dat is het vriendinnetje van Kevin Patric.’
Vreemde dralers waren het, die grootmoeder en de vader van Kevin Patric. Ze hadden wel een half uur om en nabij een tafel gestaan bij zachte zuidamerikaanse melodieën die uit zorgvuldig verstopte luidsprekers vloeiden ten behoeve van de doorgaande reiziger. ‘Als u het goedvindt neem ik deze stoel,’ had Serge Wahl ons uiteindelijk gezegd, ‘dan kan Kevin Patric aan het eind van de tafel tegen de muur zitten en dan kan moeder naast mij zitten en dan zitten we allemaal rustig.’
Vader Wahl had voor zijn zoon een zak speelgoed en een zak zuurtjes meegebracht en Miriam was uit zijn gezichtsveld verdwenen. Ronkend als een vliegtuig zwaaide de jongen een tractor boven zijn bord en zijn vader legde ons uit hoe de jongen zo was geworden. ‘Onrustige tijd geweest, dat grote huis, helemaal kaal van binnen en het loopt ook nog tegen het einde van de vakantie dus wat wilt u! Aanstonds begint de school weer en dan zal het eerder erger dan beter kevin patric!’ Hij greep Kevins arm en dwong zo de tractor tot een landing. Oma Wahl zuchtte. ‘Het is vreselijk,’ zei ze, ‘het is werkelijk verschrikkelijk. Nooit,’ zei ze, ‘nooit heb ik...’ We zagen het trekken van de zenuwen rondom haar mond, kleine gewiekste bevliegingen van spiertjes die daar doorgaans winterslaap vieren. Mevrouw Wahl rookte een sigaret. ‘Dan neemt
| |
| |
hij weer de slechte manieren van de leerlingen over,’ zei Kevins vader, ‘en wat doe je eraan, en als je dat geluid nog eens maakt krijg je morgen het autootje niet dat ik je beloofd heb als je je gedraagt’ zei Kevin Patrics vader. Kevins keel rochelde, gromde, barstte los in een ronken vanuit zijn buik waarop de tractor zich stervend over het kleed zeulde. Hij kwam tot stilstand. Serge Wahl siste: ‘Hoor je wat ik zeg’, en in de spanning van een uitblijvend antwoord telden we de zweetdruppels op het hoofd van grootmoeder Wahl die een piek losgeraakt haar uit haar ogen zwaaide. Mevrouw Wahl spreidde haar handen boven de tafel waarop twee vazen vol bontgekleurde veldbloemen het zicht van de een op de ander ontegenzeggelijk bemoeilijkten. De vader van Kevin Patric luisterde een ogenblik ingespannen naar voorbijgaand verkeer op de weg.
‘Hoe lang praten ze daar niet over dat ze die weg gaan verbreden,’ zei hij energiek, ‘en hoe lang houden de heren politici ons al niet aan het lijntje? En maar praten en praten! Wij hebben uit betrouwbare bron gehoord dat de plannen voor de verbreding onder de tafel geveegd zijn en opzij geschoven voor een totaal ander plan en zo maken ze het ene plan na het andere! Want die plannen zijn veel goedkoper dan de weg! Volgens dat nieuwe plan als je het mag geloven zou een autoroute Souillac helemaal passeren en daar maken de winkeliers zich nu al kopzorgen over! Dat is de dood van Souillac, zeggen ze, want ze begrijpen niet dat de dood van Souillac kevin patric!’ Serge Wahl hief een hand. ‘Want uit dezelfde bron hebben we gehoord en dat was werkelijk dezelfde bron, want we kennen hier een paar mensen hier en daar,’ zei hij, ‘en die bron meldde dat Cressensac een vliegveld zal krijgen! Want de gemeenteraad,’ zei hij, ‘kevin patric! wil je? Want als je hier zit aan die weg, dat geluid, neem een zuurtje,’ zei hij tegen Kevin Patric en schoof twee zuurtjes tegelijk naar zijn zoon. ‘De gemeenteraad,’ zei hij, ‘u begrijpt net zo goed als ik, ja ja ja.’ Hij veegde zijn wijsvinger langs zijn wang en hij vroeg: ‘Wilt u misschien iets drinken?’
We noemden een whiskey, een dubbele desnoods, en we dachten, maak het de kat wijs van die naam, Kevin Patric, dat die geen diepere zin heeft. Waarom werd die naam in zijn volle omgang gebezigd telkens wanneer die jongen op een of andere manier over de tong ging! We waren in geen tijden zo nuchter geweest tegenover lezers die ‘ons’ boek zo mooi hadden gevonden. Maak het de kat wijs, van die naam. Ging iemand eindelijk bestellen, bewoog een menu zich eindelijk onze kant uit? Ierland, land van tegenstrijdigheden, zo achterlijk, zo mooi, ongerept, zo fantasierijk, voedingsbodem van zoveel ongekende mogelijkheden, wat is de rol die het land speelt in het duistere drama waarin we waren betrokken? Waren die ongewone kledingstukken van Kevin Patrics vader kogelvrij, hadden ze actie gezien en doorstaan? Kevin Patric smakte op twee zuurtjes tegelijk en frummelde ergerlijk aan het tafelkleed. ‘Dat
| |
| |
vliegveld in Cressensac,’ zei zijn vader, ‘dat zou werkelijk niets dan de gekroonde idiotie zijn!’ En ze rookten zich wild, zij aan zij, moeder en zoon. ‘Het idee,’ zei de vrouw, ‘het idee.’ Ze pafte, haar gedachten elders, ze slaakte een zucht. ‘Enfin,’ zei haar zoon, plotseling mat, uitgeteld. ‘En waarom zou hij vanavond niet eenmaal de goede manieren in praktijk brengen die wij hem hebben geleerd,’ vroeg mevrouw Wahl zich af, ‘wat hebben wij hem aangedaan dat hij zo ontoegankelijk is, zo onredelijk? Kevin Patric,’ zei ze, ‘je doet ons verdriet. Kevin? Hoor je me?’
De jongen was in zijn speelgoed verdiept. Een vrouw in een schort stond naast ons en zodra Serge Wahl de whiskey noemde schreeuwde Kevin Patric het hem na. ‘En vond je het leuk om Miriam weer te zien?’ vroeg de vrouw en de jongen zoog zich vol lucht.
‘whiskey,’ schreeuwde hij.
‘Zo jaag je nog al onze klanten de deur uit,’ zei de vrouw, ‘wil je dat zo graag?’ De jongen sperde zijn ogen naar haar open. Uit de luidsprekers sijpelde een zacht zeurende tango. De vrouw had zich omgekeerd en Kevins vader zei:
‘En ze zeggen dat het een internationaal vliegveld gaat worden met een regelrechte verbinding naar Londen, enfin, als dat erdoor komt...’ Hij drukte zijn handpalmen tegen zijn slapen. ‘In Parijs wonen we zo dicht onder de rook van Orly dat we elk vliegtuig horen stijgen en dalen, de hele dag door, de hele dag.’ Zijn moeder knikte plechtstatig. ‘Onafgebroken de lucht in en dan weer naar beneden,’ zei ze, ‘afgrijselijk. Eerst,’ zei ze, ‘toen we daar pas woonden, toen dachten we werkelijk, nee, dit kan niet, dit is niet menselijk, dit houden we niet uit. En nu?’ zei ze. ‘Nu is het zo dat we al die vliegtuigen niet eens meer horen! Het is merkwaardig,’ zei ze, ‘het verbaast me altijd weer en mijn zoon verbaast zich daar ook telkens weer over, hoe snel je went aan de vreselijkste dingen. Merkwaardig hoeveel een mens aankan,’ zei ze, ‘merkwaardig hoe de mens zich kan aanpassen, als mens.’
Haar uitspraak gaf stof tot nadenken. We stierven van honger en dorst. De vrouw in het schort bracht ons whiskey, een slok en een brandend verlangen naar meer en die jongen was weer gaan schreeuwen. Hij schreeuwde om drank, om een glas en zijn vader begaf zich in een discussie. Hij deed een beroep op Kevin Patrics gezonde verstand.
‘Als je het zou proeven,’ zei hij en de jongen schreeuwde: ‘Ik wil ik wil ik wil!’
‘Als ik je een slok zou laten nemen zou je merken dat je het niet lekker vindt.’
Kevin Patric klom op zijn stoel. Hij schreeuwde. Zijn vader stak een vinger in zijn eigen glas en liet zijn zoon likken. De zoon zat geknield op de zitting en bewaarde een seconde van doodse stilte. Toen slaakte hij een ijle kreet van verlorenheid, de kreet van een willoos slachtoffer van leugen en van bedrog.
| |
| |
‘Bah!’ schreeuwde hij, ‘bah! Bah! Bah!’
‘Wat had ik je gezegd?’ zei de vader, zonder een spoor van triomf.
‘Rotvader!’ schreeuwde Kevin Patric. ‘Rotvader! Rot! Rot! Rot!’
‘En morgen geen autootje,’ zei zijn vader. ‘Morgen geen...’
‘rotvader!’
‘Zo kan het niet langer,’ mompelde grootmoeder Wahl. ‘Zo gaat het niet.’ Ze hield haar hoofd diep gebogen boven de tafel.
Het was bijna zeker dat moeder en zoon aan hetzelfde zenuwgestel waren gekoppeld. Dezelfde onzichtbare draden voedden hun onrust en deden hun harten kloppen in hun zorgwekkende kelen. Ze ontvingen dezelfde schokken, hetzelfde signaal tot neerslachtigheid. Het gaf te denken, als zoveel in het dagelijkse leven. Als wij allen, ieder voor zich, eens wat meer dachten aan de stroming waartoe momenten behoren, aan de eeuwigheid! Als wij nu en dan baden! ‘Que tu fisses de nous seulement une flamme,/Un vrai sanglot mortel, la moindre goutte d'âme!’ We hadden het eenvoudigste menu gekozen (zeventig francs) en zelfs dat menu woog tamelijk zwaar. Het zijn niet de beste restaurants, die doorgangsstations aan de rand van de snelweg. Ze hebben de tijd niet noch de aandrang om een eigen karakter te vormen. Mevrouw Wahl weerde uiensoep af en verslikte zich in de rook van haar sigaret. Vanwege haar benauwde gehoest raakte haar zoon in het zweet aan haar zij. Hij bestelde een Beaujolais en herhaalde dat hij ‘werkelijk een prachtige uitgave’ van ‘ons’ boek had kunnen maken, als die kans hem zou zijn gegeven. ‘Alle oorspronkelijke foto's afgedrukt op prachtig papier...’ Op de uiensoep volgde een taartpunt van slakken en die taartpunt vulde enorm. Niettemin volgde een terrine van witte bonen en braadworst en die vulde nog weer heel wat meer. Al met al was het een vullende maaltijd.
‘We kunnen het niet te laat maken,’ zeiden we, ‘we moeten nog bellen naar Nederland.’
‘Maar opbellen kunt u bij ons doen, aan de overkant,’ zei mevrouw Wahl.
‘Het wordt waarschijnlijk een lang gesprek.’
Dat hinderde niets. ‘De telefoon staat tot uw beschikking.’
‘We hebben het nummer niet bij ons,’ zeiden we.
‘U kunt bij ons informatie bellen.’
‘Ik wil Beaujolais!’ schreeuwde Kevin Patric. ‘Beaujolais! Beaujolais!’
Mevrouw Wahl vouwde haar handen. ‘Ik wind me op,’ zei ze, ‘ik maak me verschrikkelijk zenuwachtig.’
Schuins geknield op zijn stoel had Kevin Patric zijn borst op de tafel ter ruste gelegd naast zijn bord waarop een handvol witte bonen lagen en een eindje versnipperde worst. Hij had van tevoren geschreeuwd dat hij niet wilde eten. Hij had er de
| |
| |
brui aan gegeven en de muziek dreinde onaangedaan. ‘Hij weet dat zijn vriendinnetje Miriam binnen is en dat heeft hem onrustig gemaakt,’ verklaarde mevrouw Wahl en wij knikten, al wisten we beter. De grootmoeder troonde boven onaangeroerd eten, haar blik vol zwaarmoedigheid. Ze had haar slakkentaart in een handomdraai teruggestuurd, ze had zich wat witte bonen en worst opgeschept. ‘Tussen haakjes,’ zei ze, ‘als u mijn bord soms wilt leegeten, gaat u dan gerust uw gang, er wordt voor betaald.’ En ze schoof haar bord een eindje van zich af in onze richting.
‘En u heeft voor uw zoon dus zomaar de meest typische Ierse naam gekozen,’ mijmerden we tegen de vader van Kevin Patric, ‘zomaar’, want het onderwerp wilde ons maar niet loslaten. En tot onze grote verrassing antwoordde de vader van de jongen ons in perfect Engels: ‘Yes! That's right! Right you are!’
‘And you've never been there?’ vroegen we, maar de overgang op het Engels kwam niet tot stand.
‘Nee,’ zei hij, ‘dat wil zeggen, vroeger, enfin... Vroeger heb ik er wel eens wat rondgekeken, want in die tijd, enfin... Dat is geen tijd waaraan ik nog graag word herinnerd. Dat is een tijd waarover ik niet graag meer praat.’
En waarom niet, als zijn zoon er die klinkende naam aan had overgehouden? We zouden de laatste zijn om hem tot een uitspraak te dwingen. We hielden onze nieuwsgierigheid in toom, en toch, en toch. Die moeder, die ontsnapte, die temperamentvolle vrouw die zo bijtijds de dans was ontsprongen, was dat een Ierse en sprak haar voormalige echtgenoot daarom zo vloeiend Texaans? Die mensen hadden ons in verwarring gebracht. Ze hadden ons losgemaakt van conventionele gevoelens.
Ierland, een Harley Davidson van het zwaarste kaliber, de schittering van het avontuurlijke land. Serge dreef handel, hij leefde legaal, illegaal. Hij liet ons raden. Hij was zo'n persoon die je met een berg vragen laat zitten en zoek het maar uit. We lazen van zijn gezicht dat hij ons zelfs onder druk niet meer zou vertellen.
Of later misschien, heel veel later, wanneer de kleine Kevin Patric heel groot zou zijn en hij een geheel eigen gezicht had gekregen. Dan zou zijn vader hem van zijn oorsprong vertellen, want dan had hij recht om te weten waarom hij zo anders heette dan iedereen in zijn omgeving. Misschien zou zijn vader hem dan vertellen van geheime leveranties rondom het middernachtelijk uur en van de motorfiets die niet alleen razendsnel was maar ook vrijwel geluidloos. Viertakt! Hij zou zijn opgroeiende zoon vertellen van een geheime landing bij maanlicht aan een onherbergzame kust, dat de jongen voor eens en voor al weten zou wie en wat hem had voortgebracht. Dan zou hij zeker weten dat hij zijn naam trots moest dragen.
Welke tragedie had een einde gemaakt aan de dadendrang van deze luchtballon die niet meer wilde stijgen?
| |
| |
De vrouw in het witte schort verwijderde borden, het onaangeroerde bord van mevrouw Wahl die zich opvrat, en van boven de borden richtte ze een ironisch oog op de slapende jongen en zei iets tegen de vader die afwezig slaperig tegen haar knikte. Het liep tegen het eind van de dag. ‘Ja,’ zei Serge Wahl en hij slaakte een zucht. Zijn zachte stem had een klank van ondraaglijke zwaarte. ‘Dat was de verrassing van ons leven,’ zei hij, ‘dat we dat schitterende geweer daar aantroffen boven de schoorsteen van die bouwval die we ons huis konden noemen. Of ik zonder die vondst de moed zou hebben gehad...’ Zijn woorden vervaagden. ‘Dat geweer was een teken aan de wand,’ zei hij, ‘en als u ons komt opzoeken in Orly zal ik u mijn verzameling wapens laten zien.’
Hij nodigde ons uit voor een bezoek aan Orly en Kevin Patric volhardde in zijn gelukzalige slaap. Zijn onsamenhangende haar rustte op de snee brood die hij niet had willen eten en zijn ademhaling was regelmatig. Het was een tenger en vredelievend jongetje dat uitgeput was en morgen zijn beloofde autootje niet zou ontvangen, tenzij zijn vader van gedachten veranderen zou. ‘U moet ons komen bezoeken,’ zei mevrouw Wahl, ‘wanneer u teruggaat naar Amsterdam. U kunt te allen tijde bij ons overnachten.’
Wat allemaal niet op ons pad lag, de weg van Souillac naar Amsterdam! De meest exotische bloeisels ontsproten aan het grauw van het vertrouwde asfalt! ‘Het is een jachtgeweer,’ zei de vader van Kevin Patric, ‘geen militair geweer.’
‘Maar hij heeft wel militaire geweren!’ laaide mevrouw Wahl plotseling op uit haar dofheid, ‘en een prachtige collectie revolvers, door de jaren heen opgebouwd.’
De maaltijd was voorbij en we snakten naar koffie. We bleven snakken. ‘Zware revolvers,’ zei mevrouw Wahl en haar zoon beaamde haar bewering. Zijn hand spande zich. ‘En een paar automatische pistolen,’ zei hij, ‘enfin, niet allemaal evenveel waard. Een paar antieke...’ Zijn hand beschreef de sierlijke lijn van een modern wapen, of was het antiek? En wat beschreef die hand ten behoeve van onze ondeskundigheid? Was het de lengte van een loop of de gang van een sierlijk handvat? ‘Een Beretta 504,’ zei hij, ‘dat is een prachtig geweer, erg duur, maar enfin... Ik heb er niet veel geld voor gegeven. Merkel, Franchi, Mannlicher, Browning...’ Droomde hij, praatte hij hardop in zijn slaap? ‘U kent toch de Browning?’ vroeg hij. ‘De Browning b125, ook heel erg duur en die heb ik helaas niet kunnen krijgen. Ik houd ze allemaal in bruikbare staat,’ zei hij, ‘ook al gebruik ik ze weinig.’
‘Hij verzamelt die geweren bij wijze van hobby,’ verklaarde zijn moeder en haar zoon gaf het volmondig toe.
‘Een Winchester Magnum,’ zei hij, ‘een Magnum 101, ja, die heb ik gelukkig wel in mijn bezit en die heeft lang niet iedereen! Daarmee heb ik geluk gehad! Daarvan moet ik u de geschiedenis vertellen, wanneer u ons komt bezoeken in Orly, dat is
| |
| |
een heel verhaal, dat verzeker ik u! Ik heb een aparte kamer ingericht voor al die wapens en ik heb ook een paar uniformen! Niet zoveel als ik zou willen hebben,’ zei hij haastig bij ons twijfelachtig gezicht, ‘en een paar karabijnen,’ zei hij in de gloed van een hallucinatie van namen. ‘Een Drilling Merkel Luxe, dat is werkelijk een indrukwekkend geweer! Werkelijk indrukwekkend! Dat is een geweer dat imponeert!’ Een droom van zwaar kaliber ruiste door het brein van deze oud-strijder: richten, schieten, de triomf van het raken, wat bewoog moest ten val worden gebracht. Zijn mollige rechterarm schetste schimmige contouren van wapens en grootmoeder Wahl volgde haar zoon in zijn hemelvaart. ‘De 6.35,’ zei hij, ‘dat is de roemruchte revolver waarmee alle gangsters hun verraders van kant hebben gemaakt, allemaal heb ik ze zo'n beetje en moeder weet ook al aardig met die wapens om te gaan...’
Nooit eerder waren wij een Franstalig individu tegengekomen dat een ander kon laten uitspreken zoals mevrouw Wahl haar zoon aan het woord liet. Terwijl Serge Wahl ons vertelde dat hij zijn moeder op haar verjaardag een zwaar, enfin, een tamelijk zwaar pistool had gegeven, luisterde de moeder bezadigd. Het verhaal streelde haar. Ze waren lid van dezelfde schietvereniging, moeder en zoon, schieten was hun lust en hun leven, een hartstochtelijke liefhebberij.
‘Ja,’ zei de zoon zacht, ‘soms win ik het van haar en dan is ze een poos ongelukkig en soms wint zij het van mij, zo gaat het. Mijn moeder heeft een heel zuiver oog!’
‘Net als hij,’ zei de moeder, ‘want zijn oog is feilloos, hoe bescheiden hij er ook over praat! Ik heb wel eens gezegd,’ zei ze, ‘dat als er een teken van de roos zou bestaan, dan zou hij in de roos zijn geboren! Ja! Wat wilt u?’
Wij wilden heel weinig. Merkwaardig was het dat moeder en zoon precies evenveel peuken in hun asbakken hadden vergaard: elk op de kop af vijftien, een hoopgevend aantal voor wie pas werkelijk vrede vond in een terugblik op de schietbaan en in de gedachte aan het overhalen van de trekker.
De vermoeidheid sloeg toe, we stelden een paar eenvoudige vragen. Was het in Frankrijk moeilijk om een wapenvergunning te krijgen?
‘In Frankrijk is een wapen van vijftig jaar of meer eenvoudig antiek,’ vertelde hij ons, ‘en zo'n wapen mag aan iedereen worden verkocht die erom vraagt. Dat je elkaar met zo'n wapen kunt doodschieten, nee, dat maakt niets uit. Alleen voor nieuwe wapens is in principe een vergunning nodig en u zult wel begrijpen dat ik met opzet zeg in principe. Wat verwacht u van een volk dat geleid wordt door de slechtste voorbeelden die iemand zich voorstellen kan? Iedereen weet hoe het de principes vergaat, op welk niveau ook. En er zijn altijd wel wegen en die wegen zijn niet zo moeilijk te vinden...’
‘Ways and means,’ zeiden we, nog steeds nieuwsgierig naar dat vloeiende Texaans van deze ballonachtige figuur. Hij verstomde.
| |
| |
‘Ways,’ herhaalden we langzaam, ‘and means, ha ha!’ ‘In ieder geval is het niet erg moeilijk,’ zei hij in de taal van zijn moeder, ‘dat is zeker.’
Hij had zich niet uit zijn tent laten lokken. Hij was zo ver onderuit gezakt dat zijn zware riem zich boven de tafel vertoonde en wij bedachten dat een goed gevuld holster niet zou misstaan aan die riem en zeker niet daar in Orly bij het onophoudend geweld van al die vliegtuigen. Holster van geurig gepoetst leer waarin het sterke staal zijn koelte bewaarde! In gedachten voorzagen we hem van dodelijke kogels, plaatsten we hem paraat aan een automatisch pistool en we kleedden zijn moeder van boven tot onder in gevulde patronen. We zagen haar zuivere oog opzij van de kaarsrechte loop en we zagen de doem van het doelwit. We namen geen toetje, geen ijs: het was een zware maaltijd geweest, we wilden bekomen. Zou Kevin Patric geen al te beschermd leven leiden bij zulke geduchte huisgenoten? levens die kwamen en gingen, levens die spaak waren gelopen! Waarom had de gemeenschap de carrière gebroken van deze belofte in khaki? Tegenover ons zat een moeder die hield van haar zoon zoals je dat van een moeder verwacht en de luidsprekers lieten een bossa nova horen: Quiet Nights. In het kunstlicht van de lege eetzaal waren de lippen van de persfotograaf roder dan meikersen en steeds brak een glimlach door, glimlach van de tijd waarin alles zijn juiste plaats had, glimlach van het bestaan dat vergaat omdat het, omdat het... Armen strekten zich hulpeloos uit, smekend om genade... Veel te veel levens keren sputterend terug naar hun startbaan voordat ze tot hun ultieme ontploffing geraken.
Het was bijna kwart voor twaalf. Slaperig personeel liep ons discreet te haten, de muziek werd stilgelegd. We schoven onze stoelen terug, stonden op en Kevins vader schudde zijn zoon door elkaar om hem wakker te maken. ‘Als u nog even meeloopt dan kunt u bij ons nog rustig zo lang als u wilt naar Nederland bellen,’ zei mevrouw Wahl. Kevin Patric richtte zich op, roeide zijn schouders een voor een los en liet een raspende wind die niet tot zijn oren leek door te dringen. Zijn gezicht rekte zich in een onbetaalbaar moment tot een spiegel van peilloze melancholie die teloor ging in de grimas van het gapen. Zodra Kevin Patrics mond weer voor spreken beschikbaar was zei hij tegen zijn vader:
‘Vuile rotzak!’
Het hoge woord was eruit en de stem van de jongen won aan kracht in herhaling op gedurfde herhaling. Van schaamte kromp zijn grootmoeder ineen, machteloos ten aanzien van de slechte indruk die haar kleinzoon maakte. ‘Vuile gore rotzak,’ zei de jongen, ‘vuile rotvader.’
Zijn vader zei: ‘Vergeet je zuurtjes niet, je speelgoed.’
‘Gore rotvader.’
‘En morgen geen autootje,’ zei Serge Wahl.
| |
| |
We staken de verstilde hoofdweg over, naar het vervallen huis, naar onze auto. En wanneer zouden we elkaar weer ontmoeten? ‘We kunnen elkaar van de winter opbellen,’ zei mevrouw Wahl, ‘om contact te houden, en weet u wel zeker dat u niet nog even binnen wilt komen, om een kop koffie te drinken?’ Ze herhaalde haar adres in Orly een paar maal, als vertrouwde ze onze verzekering niet dat wij het nooit zouden vergeten.
Villain papa. In al zijn eenvoud blijft zo'n uitspraak in het oor hangen. We namen de lange weg naar huis, de omweg van voordat de nieuwe brug was gebouwd, de weg over de heuvel waar 's avonds laat soms een nachtzwaluw in het licht van de koplampen op de weg blijft zitten of zelfs een genette zich uit de voeten maakte, een dikke geringde staart die zich ijlings terugtrok naar de wildernis van het bos. We zouden een strategie moeten bedenken, een geheim telefoonnummer, dichte deuren, een strijdbare aanpak...
In de auto dachten we na over de toekomst van Kevin Patric. Zou de jongen een bouwer worden zoals zijn vader, een architect, een restaurateur die het verleden in ere herstelde? Zou hij het raadsel van zijn vader doorgronden? Serge Wahl, persfotograaf. Hoeveel woorden waren zijn lippen gepasseerd en hoeveel hadden ze ons verder gebracht? Wij wisten dat hij een man zonder vrouw was zoals zijn moeder een vrouw was zonder een man en wat hadden wij verder geleerd? Niets dan lof voor de wijze waarop ze ‘ons’ boek hadden gelezen en waarom bood de man ons geen inzage in zijn controversiële rapportages? Hij wist toch dat we belangstelling hadden?
In hete vuren had Serge Wahl op de bres gestaan, barre tochten hadden hun sporen in zijn diepste wezen gegrift, missies belangeloos volbracht tot aan de bittere teleurstelling van het afwijzen waarin de gewone man leerde beseffen in wat voor een wereld hij leefde. De vrijheid was waar dan ook te allen tijde een dode letter. Als waarheidlievend element was Serge Wahl wreed geseponeerd.
We reden langzaam langs de weg over de heuvel. Het licht was het licht van de wassende maan, het was licht van een doordringende helderheid, het goot bleekwater uit over de laaghangende takken waaronder we langzaam door de bochten reden van het slingerende pad. ‘Ik word zenuwachtig,’ had mevrouw Wahl eenvoudig meegedeeld aan haar trouwe zoon. Een egel scharrelde in laag struikgewas, zijn hoge rug naar de auto gekeerd. Hij verstijfde bij het licht, het lawaai.
't Was als Ierland bij maanlicht, hier op de heuvel, als je je verbeelding een beetje liet gaan. Ierland, vrijheidlievende mensen, een rijk verleden, een mooi land dat leed onder een schaarste aan wapens en ammunitie, het bezit ervan en het deskundige advies dat hoort bij het bezit. Serge Wahl was daar een motorduivel geweest. Zijn Harley Davidson raasde over de verborgen paden van het ruige westen in de nabijheid van de onherbergzame kust. Een gelukzalige Kevin Patric omknel- | |
| |
de de buik van zijn vader achterop de machine, zinderend van sensatie. Geen speelgoed zou ooit bij machte zijn om het genot van deze razernij te evenaren. Wat kon het hem schelen dat hij morgen geen autootje kreeg? Had Serge Wahl werkelijk een rol gespeeld waarin hij te ver was gegaan? Ierland, Texas (droombeelden, ongezien, ongekend?), revolvers, sigaretten, een re-peterend geweer, mitrailleurs verborgen in verraderlijk struikgewas, het verhaal was beduimeld, het papier ingescheurd.
We wisten niet goed hoe we het hadden. Van mensen die van hun daden vertellen moet je niet dadelijk denken dat is een fantast, een verzinner van fabels die niet bij zijn moeder vandaan wil. De duurste Leica had ze hem op zijn verjaardag cadeau gedaan en die Leica had hij ons laten zien: zijn taak was volbracht. Hij had haar tot dank een volwaardig pistool toevertrouwd.
Bij de brom van de motor in de heldere nacht vroegen wij ons af of ergens een persfotograaf rondloopt die in het bezit is van zo'n gloednieuwe camera, een camera die zo ongerept is dat geen schram hem ontsiert, dat je je afvraagt wat voor vreselijks heeft door die lenzen naar binnen gekeken dat ze zo voor hun taak zijn teruggeschrokken. Prachtige, duurzame, dure cadeaus gaven die moeder en zoon aan elkaar. Was het een wonder dat Kevin Patric vocht voor zijn rechtmatige aandacht?
Bleef de vraag wat die twee in ons zagen. Had het boek ons zo ver boven het vulgus verheven dat wij permanent waren uitverkoren? We hadden het deel van de weg achter ons gelaten waar we de nachtdieren verwachtten. Geen vos, geen nachtzwaluw en zeker geen genette zou zich nog laten zien, de tijger in miniatuur, ontembare van de nacht, wilde kat noemen ze hem, bij gebrek aan een betere benaming. We hadden de Wahls leren kennen en we hadden ze in hun bouwval achtergelaten. De genette heeft een indrukwekkende ringstaart en hij bespringt zijn prooi dodelijk snel en wie het waagt om hem in een kooi te zetten vindt de volgende dag een dier dat zich tegen de wand te pletter gegooid heeft, of zich in de nok van de tralies heeft verhangen.
We reden naar huis op een sukkeldraf. We zouden het dier die avond niet zien.
|
|