Maatstaf. Jaargang 36
(1988)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[Nummer 9/10]Charles B. Timmer
| |
[pagina 4]
| |
kunstwerk. Met ‘zelfbevlekking’, waarde vriend, heeft dit alles niets te maken. hij: De wezenlijke impuls tot het schrijven van een autobiografie is de drang zichzelf bloot te leggen, niet om een mooi verhaal te vertellen. Alleen - het lukt hem niet, het kan hem nooit lukken: de autobiografie, dat wil zeggen: het blootgelegde, kan nooit anders dan leugen zijn. ik: Een wel erg apodictische uitspraak van je, een doodvonnis voor het genre, zou ik zeggen, als het waar was. hij: Iedere autobiografie heeft de pretentie een volledige en waarheidsgetrouwe beschrijving van het eigen leven te zijn. Maar wat we voorgezet krijgen is onvermijdelijk namaak van dat leven, op de manier waarop onanie namaak is van liefde. ik: Onzin. Ik zou eerder willen volhouden dat de serieuze autobiograaf - en alleen over die hebben we het immers - door een bepaald categorisch imperatief bewogen wordt: volstrekte echtheid en geen glazen kralen... hij: Met het resultaat dat hij al schrijvend en componerend zijn glazen kralen zelf voor echte parelen gaat houden. Nee, de autobiografie is het meest oneerlijke literaire genre dat bestaat. De autobiograaf met enige routine wekt de schijn van een onbeperkte oprechtheid en openheid omtrent zichzelf, maar zijn autobiografie is desondanks een en al verhulling, repressie, valse voorstelling, geknoei met data, kortom - leugenpraat. En dus bevlekking van de eigen persoon. Of niet? ik: Dat er altijd van leugen sprake is en sprake moet zijn zou je eerst moeten bewijzen. hij: Nee, zelfs dat hoeft niet. De juistheid van wat ik beweer ligt immers in het object zelf besloten: de autobiografie is gedoemd om oneerlijk te zijn. ik: Waarom? hij: Omdat de mens nu eenmaal is toegerust met een door en door lastige eigenschap waar de dieren geen hinder van hebben: schaamtegevoel. Hij schaamt zich zowel voor zijn prestaties als voor de gemeenheden die hij in zijn leven heeft bedreven. Het is ondenkbaar dat iemand zichzelf een ridderorde op de borst spelt en daarbij voor zichzelf gaat applaudisseren. Het is even ondenkbaar dat hij tegelijk op de rechterstoel en op het beklaagdenbankje gaat zitten om zichzelf uit naam van de wet tegelijk te vonnissen en vrij te spreken. En dat maakt dat hij zijn heldendaden noch zijn misdaden adequaat kan beschrijven en dus - dat zijn autobiografie liegt. ik: Wat de doortraptheden betreft die iedereen in zijn leven weleens heeft begaan - goed, daarin kan ik nog met je meedenken. Maar waarom zou iemand oneerlijk moeten zijn, en uit schaamtegevoel nog wel, wanneer het om evidente prestaties van hem gaat? hij: Kijk, het zit zo: de waarheid kun je alleen over anderen spreken, nooit over jezelf. Je schaamtegevoel is een even | |
[pagina 5]
| |
onoverkomelijke drempel als je gevoel van trots, van dignité. Wanneer iemand beweert: ‘ik ben een groot dichter’, klinkt dat meteen als blaaskakerij, als leugen in de mond van een windbuil, ook als honderd critici klaar staan om te beamen dat hij een groot dichter is. Dit kan alleen een ander over hem zeggen, hijzelf moet zich - ‘autobiografisch’ gesproken - beperken tot de constatering: ‘Ik ben een dichter’ - en dát is dan geen leugen maar een feit, net zoals ‘Ik ben een schoenmaker’ geen leugen maar de vaststelling van een feit is. Alleen, let wel: de leuze ‘Ik ben de enige fatsoenlijke schoenmaker van de stad’ mag je niet annonceren en dat niet alleen omdat het nooit te bewijzen is. Strikt genomen kan je als autobiograaf niet verder gaan dan het curriculum vitae, dan de opsomming van een rijtje persoonlijke gegevens en vaststellingen omtrent jezelf. Bij ons in Sovjetrusland kent iedereen de term ‘autobiografie’. Zo heet het onontbeerlijke document dat iedere sovjetburger bij de instanties moet inleveren, wanneer hij iets wil, iets nodig denkt te hebben, iets op zijn kerfstok heeft, wanneer hij een reis naar het buitenland wil maken, dus een visum aanvraagt, wanneer hij zich ergens van wil of moet vrijpleiten, of wanneer hij de wens koestert om in de sovjetmaatschappij iets en iemand te worden... ik: Vreemd, om iets te worden moet je bij jullie dus eerst een stuk schrijven waarin je verklaart dat je niets geworden bent? hij: Precies, maar van zulke ongerijmdheden krijgen wij het in Rusland koud noch warm. De enige zuivere autobiografie is, ik herhaal, het curriculum vitae, de opsomming van een reeks kale feitelijkheden. Zoals bij voorbeeld Isaak Babel dat deed in zijn ‘autobiografie’.Ga naar eind2. En de autobiograaf heeft dan aan één of twee bladzijden genoeg. ik: De kortste autobiografie van de wereldliteratuur stamt van een Nederlandse dichter, Willem Kloos. Die behelsde de mededeling: ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten.’ hij: Je vergist je: er bestaat een kortere. Van een Russische dichter uit de achttiende eeuw, Gavrila Derzjavin; zijn ‘autobiografie’ luidt: ‘Ik ben God’.Ga naar eind3. Hier zie je dan tegelijk het verschil tussen de Russische en de Hollandse mentaliteit: een Hollander legt zich in zijn boudste beweringen meteen een aantal beperkingen op, waarschijnlijk uit overgeërfde calvinistische behoedzaamheid. Hier bij voorbeeld beweert hij dat hij ‘een God’ is, waarmee hij dus altijd kan uitwijken naar de verzekering dat hij Cupido bedoelde die volgens kenners ook een god was. En ten tweede voegt hij er de beperking ‘in het diepst van mijn gedachten’ aan toe, waarmee hij wil zeggen dat zijn woorden buiten de onpeilbare diepte van zijn denken geen geldigheid hebben. Zelfs in deze beknopte autobiografie is hij dus oneerlijk. Maar de Rus in zijn spontane neiging tot maxi-malisme zegt: ‘Ik ben God!’ Punt uit. Iedereen mag de waarheid ervan betwijfelen maar het klinkt wel oprecht. | |
[pagina 6]
| |
ik: Mag ik hier dan even interrumperen en in jouw eigen redeneertrant opmerken dat de door jou genoemde mini-autobiografie van Derzjavin even oneerlijk is als die van mijn Kloos? Die heeft in zijn uitspraak enkele reserves ingebouwd, goed, maar jouw Derzjavin zegt in zijn bekende versregel niet: ‘Ik ben God’, maar: ‘Ik ben tsaar, ben slaaf, ben worm, ben God.’ En dat is heel wat anders. hij: Mijn compliment voor je kennis van onze Russische dichters. Je hebt gelijk, maar dat bewijst des te meer de juistheid van mijn stelling dat in de autobiografie, in het ‘zich blootleggen’, in de ‘bekentenis’ altijd de leugen besloten ligt. Inderdaad, ook Derzjavin kon niet eerlijk zeggen: ‘Ik ben God’, zoals een ander zou verklaren: ‘Ik ben schoenmaker’, nee, hij moest erbij vertellen dat hij tegelijk een worm was... Welnu, hij zou even oneerlijk zijn geweest, wanneer hij in zijn autobiografie had verklaard: ‘Ik ben een worm’ - uiteraard met een er achter zijn hand bij gefluisterd ‘Ik ben God’. ik: Een Jean-Jacques Rousseau kon het anders wel, meen ik... hij: Van wie de meest oneerlijke autobiografie is verschenen die ooit werd geschreven. Daarbij eigenlijk geen autobiografie in onze zin maar Confessions. En de bekentenis is immers de oereigenlijke kern van iedere autobiografie, daarbij tegelijk het meest hinderlijke element van het genre. Hoe zei Rilke het ook weer? ‘Sieh dir die Liebenden an. Wenn erst das Bekennen begann, wie bald sie lügen...’Ga naar eind4. ik: En toch is het genre beslist rijker en dringt het dieper in waarheid door dan welk ander literair genre ook. Het wordt tijd, vind ik, dat je eens met een concreet voorbeeld voor de dag komt om je theorie te ondersteunen en mij te overtuigen. hij: Niets eenvoudiger. Ik noem dan een Russische schrijver en zijn autobiografieën - want er zijn er niet minder dan drie geweest... ik: Dan bedoel je vast Vladimir Nabokov... hij: Goed geraden! En die is tegelijk een excellent voorbeeld om ook mee aan te tonen dat de waarheid omtrent iemands leven alleen kan worden geschreven door een ander en niet door hemzelf. Ik bedoel dit: lees eerst de drie biografieën die Andrew Field in de loop der jaren over Nabokov heeft geschrevenGa naar eind5. en lees daarna de drie autobiografieën van Nabokov zelf en je zult zien hoe zeer de autobiografie aantoonbaar een vervalsing is. ik: Ik begin er morgen mee, als je me garanderen kunt dat die Andrew Field niet liegt. hij: De publicatie van diens tweede biografie in 1977 kort na de dood van Nabokov leidde tot een laaiend conflict tussen de biograaf en de familie Nabokov. Aan een paperback editie van zijn boek gaf Field een voorwoord mee onder de titel The Nabokov Mafia.Ga naar eind6. Dit ter illustratie van hoe de biograaf onvermijdelijk in botsing komt met de autobiograaf: de een wil waarheid onthullen, de ander moet liegen. | |
[pagina 7]
| |
ik: Knap werk van die Nabokov, om drie autobiografieën lang te blijven liegen... hij: Natuurlijk ging het steeds om hetzelfde object, maar dan met telkens aanvullende varianten en eraan toegevoegde bestanddelen.Ga naar eind7. Want weet wel: de autobiografie bezit twee merkwaardige eigenschappen: je kunt het levensverhaal altijd ad libitum laten groeien - het is dus alleen daarom al onbetrouwbaar - en het is nooit voltooid. Ik ken geen autobiografie die eindigt met de woorden: ‘En toen was ik dood.’ Maar goed, hier gaat het nu om Nabokovs eerste autobiografie Conclusive Evidence uit 1947,Ga naar eind8. dan om zijn tweede Speak Memory: An Autobiography Revisited uit 1966Ga naar eind9. en ten slotte om zijn autobiografie voor Russische lezers Drugie berega (Andere oevers)Ga naar eind10. uit 1954. Hoofdpersoon in alle drie de geschriften is uiteraard Vladimir Nabokov, alleen de details zijn op verscheidene plaatsen anders gerangschikt en uitvoeriger. Ter staving van mijn theorie geef ik je een voorbeeld uit Conclusive Evidence, mede om je daardoor iets van een conclusive evidence te geven voor mijn stelling dat de autobiografie in die passages waarin het echt om de eigen persoon gaat op verfijnde wijze liegt. ik: Begin maar met je requisitoir. hij: Ik doe een greep. In het voorjaar van 1916 publiceerde de toen zeventienjarige Nabokov op eigen kosten een bundel van achtenzestig gedichten, opgedragen aan zijn prille geliefde, Tamara, een Russisch schoolmeisje. En hij schrijft in zijn autobiografie: ‘I published a collection of them - and was horrified when she drew my attention to something I had not noticed at all when concocting the book. There it was, the same ominous flaw, the banal hollow note, and glib suggestion that our love was doomed...’ De oplage van dit Opus 1 van Vladimir Nabokov was vijfhonderd exemplaren. In zijn tweede autobiografie Speak Memory schrijft hij: ‘a copy... still exists, alas, in the “closed stacks” of the Lenin Library, Moscow.’ En luister: in 1977 publiceerde de Engelse Nabokov-specialiste Jane Grayson een bewonderenswaardige studie Nabokov TranslatedGa naar eind11. waarin zij een heel hoofdstuk aan de autobiografie wijdt. En zij noteert daarin over genoemde bundel verzen: ‘Copies of this Russian edition are rare, though not perhaps as unaccessible as Nabokov would have his readers believe. The copy which exists in the Lenin Library in Moscow is listed in the main catalogue and was not difficult to obtain.’ ik: Een leugen dus van Nabokov, alleen geen autobiografische... hij: Eerder een vergissing, zou ik zeggen. Maar wel ingegeven door de wens om zijn verzenbundel, zijn ‘banal, hollow collection with its ominous flaw and glib suggestion’ toch zo belangrijk voor te stellen dat de Lenin bibliotheek het boekje achter slot en grendel moest houden voor uitverkorenen. Maar niet hier gaat het om; waar ik in dit voorbeeld op doel is de literaire | |
[pagina 8]
| |
leugen in de autobiografie, die van een achtenveertigjarige gevierde schrijver die zijn jeugdwerk genadeloos afkraakt, terwijl hij tegelijk zichzelf als zeventienjarige verliefde jongeling beschrijft, als puber die uiteraard trots op zijn geesteskind was en verre van ‘horrified’ - anders had hij het niet voor eigen rekening uitgegeven. Kijk, als je dertig jaar later op je eerste gedichten en op je eerste liefde gaat afgeven in je ‘autobiografie’, dan beschrijf je niet jezelf van toen, maar je past de leugenachtige kunstgreep toe om door verloochening de suggestie van een volstrekte eerlijkheid te wekken. Een tweede voorbeeld. Even later in Conclusive Evidence vertelt Nabokov, hoe omstreeks 1917 de toen welbekende dichteres en gezaghebbende criticus Zinaïda Hippius aan de vader van de jonge Vladimir had gevraagd ‘hem alsjeblieft te zeggen dat hij nooit en nimmer een schrijver zou worden.’Ga naar eind12. Ook hier is de bedoeling duidelijk: in 1947, toen dit geschreven werd, was Nabokov al de meest prominente Russische schrijver in de emigratie. Dus ook hier weer de autobiografische leugen: het vernietigend oordeel van Hippius over zijn potentieel schrijverschap wordt in het levensverhaal ingelast met de duidelijke bedoeling de lezer erop attent te maken dat diezelfde Nabokov toch maar een groot schrijver is geworden... ik: Je kritiek neigt wel wat naar de bekende ‘spijkers-op-laag-water’-methode. Al mag het misschien waar zijn dat een autobiograaf als Nabokov dikwijls het omgekeerde doet van wat de dichter-schrijver verricht. De laatste gebruikt elementen van zijn eigen leven als materiaal en motief voor zijn fictionele werk. De autobiograaf gebruikt fictieve gegevens om er zijn levensbeschrijving mee te larderen. hij: Ik geef je nog een voorbeeld, ditmaal van de autobiograaf als exhibitionist. Een emeritus-hoogleraar uit Leiden met een zekere vermaardheid als geestig commentator en om zijn geschriften over de Russische letteren publiceerde in 1986 in Het ParoolGa naar eind13. een autobiografisch fragment met onder andere de volgende passage: ‘De kunst is om [...] te proberen een goede Russische uitspraak te krijgen, te proberen om van ieder woord dat je leert kennen ook meteen de goede klemtoon te kennen. - Dit deed ik allemaal niet, want dat kostte moeite en dat was in strijd met mijn ingeboren instinct dat ik alles al wist. Zodat ik nu, na bijna vijftig jaar omgang met het Russisch, nog steeds de eenvoudigste klemtonen niet weet, gruwelijke fouten maak tegen de grammatica en een afschuwelijke, Amsterdamse uitspraak heb.’ - Natuurlijk waren de vrienden van de emeritus professor vol lof: ‘Wéér zo'n prachtig, geestig stuk van je, waarin je jezelf durft te relativeren. Wat een grap!’ - Maar nu vraag ik je, beste vriend, stel dat een andere Ruslandkenner, één uit Amsterdam bij voorbeeld, die ook veel over Russische literatuur heeft gepubliceerd, dat stuk in Het Parool had geschreven, in dezelfde bewoordingen, alleen met het ‘ik’ overal veranderd in ‘hij’, dus: ‘zodat hij nu nog steeds gruwelijke | |
[pagina 9]
| |
fouten maakt tegen de grammatica, enz.’ - wat zouden de bewonderaars van de professor in ruste dan hebben gezegd? ‘Schandelijk!’ zouden ze hebben geroepen, ‘laster, broodnijd!’ - En dat komt allemaal door de leugen van de zelfkleinering, de valsheid van het behaagzieke zich blootleggen, van het autobiografische exhibitionisme, waaraan onze professor zich schuldig maakte - met een bepaald doel voor ogen uiteraard, want ook in andere stukken van zijn hand doet hij zich graag aan zijn publiek als een nul voor, in de verwachting dat zijn aanhangers er wel snel een één voor zullen plaatsen. ik: Als ik het goed begrijp wil jij de autobiograaf zien als een man zonder schaduw en de autobiografie opvatten als een antibiografie. hij: Misschien wil je nóg een voorbeeld. Je herinnert je wel in De Idioot van Dostojevski de scène van de gasten die op de avondpartij van Nastasja Filippovna een ‘tijdpassering’ op touw zetten, een petit jeu: iedereen zal op zijn beurt het gemeenste wat hij ooit in zijn leven heeft uitgespookt hardop vertellen en het ergste verhaal zal worden bekroond. Terecht was de eerste reactie van een der gasten: ‘opschepperij van een heel bepaald allooi.’Ga naar eind14. Maar het spel gaat door en er volgen een drietal ‘biechten’, de een nog abjecter dan de andere. Na afloop kunnen we ons de stemming onder de gasten voorstellen: de vertellers zitten erbij of ze het in hun broek hebben gedaan - in mondain gezelschap, midden in de salon - en de toehoorders weten zich van gêne geen raad. In deze episode, vind ik, bewijst Dostojevski dat de mens niets liever doet dan zich in gezelschap naakt vertonen - dat is dan zijn autobiografie - in de waan dat hij daarvoor algemene bewondering kan verwachten. ik: Dat mag allemaal zo zijn, maar voor een algemeen oordeel over de autobiografie als literair genre klopt hier toch iets niet. Jouw denkpatroon over dit onderwerp komt me voor als een vrachtboot, waarin de lading is gaan schuiven, zodat het schip slagzij maakt. De zaak is minder simpel en niet zo eenzijdig als jij die voorstelt. Luister... hij: Ik luister. Het is nu jouw beurt je standpunt te verdedigen. ik: Er bestaan eigenlijk drie soorten autobiografie. De ‘ik’-autobiografie, dat is dus waar jij het aldoor over hebt, die van het directe levensverhaal, liefst voortglijdend over het enkelspoor van de chronologische lijn... hij: Wie zijn lezers liefheeft gaat chronologisch te werk en springt in zijn levensbeschrijving niet van sterfbed naar wieg en terug in het huwelijksledikant. ik: Een tweede vorm van autobiografie is de ‘jij’-autobiografie. Een prachtig voorbeeld hiervan is het onlangs verschenen boek van Marina Vlady, de Frans-Russische filmster, over haar leven met haar man, de beroemde Russische dichter/zanger Vladimir Vysotski (1938-1980).Ga naar eind15. Zij vertelt haar leven door het | |
[pagina 10]
| |
consequent op de ‘jij’ te projecteren en geeft aldus een indrukwekkend dubbelbeeld. En dan is er nog de autobiografie in de ‘hij’-vorm. En over die ‘hij’-autobiografie wil ik het nu hebben. Ik wijs je op twee autobiografische geschriften van twee beroemde Russische dichters. Werken die geen van beide een spoor van de door jou gelaakte ‘leugen’ vertonen, of van ‘biecht’, ‘bekentenis’, een ‘zich blootleggen’, van wat jij ‘exhibitionisme’ en ‘zelfbevlekking’ noemt... hij: Over wie gaat het? ik: Over Osip Mandelsjtam en over Boris Pasternak. hij: Aha! Ik ben benieuwd... ik: Beiden schreven, zoals je weet, een autobiografie. Die van Mandelsjtam heet De Egyptische Postzegel, die van Pasternak Vrijgeleide.Ga naar eind16. hij: Het verhaal van Mandelsjtam is dan wel een wat zonderlinge autobiografie. Ik heb De Egyptische Postzegel altijd als een novelle, als fictioneel proza, gelezen. ik: Ten onrechte in dit geval. De ook jou welbekende Engelse Mandelsjtam-specialist Clarence Brown stelt in zijn studie over het proza van die dichter uitdrukkelijk vast: ‘...all of Mandelstam's prose is intensely and immediately personal when it is not openly autobiographical.’ En even verder: ‘In noting that all of the prose [...] is personal and autobiographical, we must stress that the “fictional” Egyptian Stamp is no exception.’Ga naar eind17. En hier kom ik met mijn argument in onze discussie. De Egyptische Postzegel van Mandelsjtam is een autobiografie in ‘hij’-vermomming, liever gezegd, een in de ‘hij’-toonaard getransponeerde levensbeschrijving van een ik-persoon. Mandelsjtam (de ‘ik’) is getransponeerd tot Parnok (de ‘hij’), de hoofdpersoon van het verhaal. En wat of wie was die Parnok? ‘Parnok is een Egyptische postzegel,’ heet het.Ga naar eind18. Daarbij wordt die definitie van Parnok in de mond gelegd van de ‘ik’, van Mandelsjtam. Parnok is de Akaki Akakijevitsj uit Gogols novelle De mantel,Ga naar eind19. overgeplaatst in het Rusland van de twintigste eeuw, na de revolutie, de droevige held, aan wie de boze wereld zijn geklede jas heeft ontstolen, dat is, zijn mannelijke waardigheid heeft ontnomen. Zoals je wel bekend zal zijn was Mandelsjtam een echte held: iemand die in het Petrograd van na de revolutie zo vermetel was het literaire paradepaard van de communistische partij, de schrijver Aleksej Tolstoj, een klap in zijn gezicht te geven omdat die zijn vrouw had beledigd, waarna hij spoorslags naar de Kaukasus was gevlucht. Welnu, in De Egyptische Postzegel is Parnok zijn literaire held en tegelijk zijn dubbelganger, die vergeefs een onschuldig slachtoffer van een lynchpartij probeert te redden om dan op de vlucht te slaan: ‘er was niets ter wereld wat hij meer vreesde dan zich de ongenade van de massa op de hals te halen.’Ga naar eind20. En dat zegt Mandelsjtam, de ‘geassimileerde’ Russische jood uit de jaren twintig en dertig van het Stalin-bewind, als Parnok nageroepen met scheld-woorden als ‘schaap’, ‘gelakte hoef’, ‘Egyptische postzegel’...Ga naar eind21. | |
[pagina 11]
| |
Geen wonder dat hij ten einde raad de verzuchting slaakt: ‘Lieve Heer! Laat mij niet op Parnok lijken! Geef mij de kracht me van hem te onderscheiden.’Ga naar eind22. - En in het laatste onderdeel van zijn verhaal zegt hij: ‘Wat een genot voor de verteller om van de derde op de eerste persoon over te gaan.’Ga naar eind23. hij: Ja, maar wacht even... ik: Beste vriend, ik zie je ongeduld, nee, dit is geen lezing over Mandelsjtam, ik wil je alleen aantonen dat er andere soorten ‘autobiografie’ bestaan dan die Nabokoviaanse die jij alleen als zodanig erkent. De autobiografie van Osip Mandelsjtam, de Russische jood die door de Rusissche autoriteiten als bewijs voor zijn assimilatie een ‘Egyptische postzegel’ krijgt opgeplakt (zoals de nazi's de jood een Davidster opdrongen als bewijs van zijn uitstoting) en die in de gedaante van Parnok zijn schone overhemden en geklede jas moest verliezen, deze Mandelsjtam die met vooruitziende blik wist dat hij gegrepen zou worden en door zijn arrestatie (het gebeurde in 1934) zijn mannelijke waardigheid zou kwijtraken en een ‘veroordeelde’ werd - deze schrijver en dichter heeft ons zijn autobiografie nagelaten maar dan wel een die door de lezer doorzien en doorleefd moet worden om voor hem open te gaan en toegankelijk te worden... hij: Je betoog is zeker indrukwekkend. Ik zal het boek uit deze nieuwe gezichtshoek nog eens gaan lezen. Maar je noemde een tweede voorbeeld, Pasternak en diens autobiografie Vrijgeleide... ik: Precies. Ook hier een voorbeeld, hoewel minder geprononceerd dan bij Mandelsjtam, van een ‘hij’-autobiografie, wat al blijkt uit Pasternaks eigen karakterisering van zijn werkstuk: ‘Ik schrijf niet mijn biografie, ik verwijs er slechts naar wanneer de biografie van een ander dit noodzakelijk maakt.’Ga naar eind24. Waarmee de dichter zeggen wil dat hij in het door hem gegeven beeld van de ander zichzelf uitbeeldt. ‘Zijn geschiedenis is onder zijn eigen naam niet te vinden,’ gaat Pasternak verder, ‘en men moet haar zoeken onder die van anderen...’Ga naar eind25. Die anderen waren onder meer Rilke, Skrjabin, Andrej Bjelyj, Goemiljov, Majakovski. Maar hier wil ik je op nog een ander aspekt van de zaak wijzen en wel op dit: Wie zijn autobiografie schrijft kan dit uit twee beweegredenen doen: uit ijdelheid, de overtuiging van de belangrijkheid van zijn persoon - of hij doet het uit twijfel, hij fixeert bepaalde dingen, facetten, wederwaardigheden omtrent zichzelf om die twijfel weg te nemen. De autobiograaf van deze categorie volgt de bede van Baudelaire: ‘accordez-moi la grâce de produire quelques beaux vers, qui me prouvent à moi-même que je ne suis pas le dernier des hommes...’ Zo gaat dat... En zie: ‘Quelques beaux vers...’ zei Baudelaire. - ‘Mijn leven als tegenwicht voor mijn gestolen jas en waardigheid,’ zei Mandelsjtam. - ‘Mijn poëzie als vrijgeleide,’ zei Pasternak, ‘om het recht op doorgang te verkrijgen, om als schild te dienen tegen de macht van de staat.’ | |
[pagina 12]
| |
hij: Ja, dat klinkt mooi romantisch. Wéér de esthetiek als een soort toverstaf... ik: In Vrijgeleide staat een uitspraak, waarover velen zich het hoofd hebben gebroken. ‘Kunst is realistisch als activiteit en symbolisch als feit.’Ga naar eind26. De bedoeling is, geloof ik, dit: Pasternak had de onvrijheid, de dwingelandij vara, het feit nodig om als dichter vrij te kunnen zijn. Misschien vormt deze stelling, dit adagium, wel de kern van zijn autobiografie, het uitstralende middelpunt ervan. Om zich als dichter te kunnen realiseren moest hij in opstand kunnen zijn tegen de beknotters van zijn vrijheid, maar dat hield tegelijk in dat hij ze met geen mogelijkheid kon ontberen. Een leven onder geestverwanten zou de bron van zijn dichterschap hebben doen opdrogen: die bron was in wezen de tyran, de vijand, die alleen kon hem aansporen te schrijven en te dichten. En hier ben ik dan op het punt aangekomen waar ik met mijn voorbeelden van Mandelsjtam en Pasternak naar toe wilde: van hun autobiografieën kun je onmogelijk volhouden dat zij leugens vertellen. Zij tonen aan dat de autobiografie ook iets anders kan voortbrengen dan een verdraaid, opgepoetst of een zichzelf bewierokend of bevlekkend levensverhaal. Beide geschriften zijn verslagen van doorleefde waarheid, dat wil zeggen, de waarheid en het inzicht die overblijven, wanneer zij zich van de botte feitelijkheden van het gebeuren hebben afgezet... hij: Je redeneert net zo vlot als een volleerd volgeling van de Hegeliaanse dialectische methode die, zoals bekend, via Marx ons hele sovjet staatsbestel beheerst. ik: ...en dit verklaart voor mij dan ook afdoende, waarom Pasternak in 1958 ondanks alle hem door zijn geboorteland aangedane krenkingen de Nobelprijs moest afwijzen, niet naar Stockholm kon gaan, kiezen moest vóór de belediging en tegen het eerbewijs: de vrijheid van het Westen zou de dood van zijn dichterschap hebben betekend: een ‘vrijgeleide’ zou hij dan niet meer nodig hebben gehad en dat was voor hem als dichter onvoorstelbaar. Wéér geldt ook hier met klem het woord van Baudelaire: het dichterschap vloeit voort uit de drang om te bewijzen ‘que je ne suis pas inférieur à ceux que je méprise...’ hij: Met de gevolgtrekking ten aanzien van het fenomeen autobiografie? ik: Met de gevolgtrekking dat zijn autobiografie niet een belangwekkend levensverhaal is, keurig verteld, met de nodige anecdoten gekruid, maar een attestatie, waarin de waarde van een leven is vastgelegd en goedgekeurd: het dichterschap als vrijgeleide, als ‘verklaring die vrije doortocht over een vijandelijk gebied waarborgt’.Ga naar eind27. De dichter heeft ‘zijn vijand nodig als brood’ - dit is de boodschap die in Pasternaks autobiografie verankerd ligt. hij: Een merkwaardige ontwikkeling in ons gesprek, een ontwikkeling die min of meer parallel loopt met de titels van de ter sprake gekomen autobiografieën... | |
[pagina 13]
| |
ik: Inderdaad: Conclusive Evidence - het geen weerspraak duldend betoog van de man die zijn autobiografie als historisch bewijsstuk wil beschouwen. hij: De Egyptische Postzegel - de waarheid omtrent de opgeplakte assimilatie, de noodwendige vermomming waarin een man poogt zijn waardigheid te behouden en zijn leven te rekken. ik: Vrijgeleide - het inzicht van de man die beseft dat er in een wereld van fantomen en tyrannen maar één toevluchtsoord bestaat: de kunst en dat die alleen door fantomen en tyrannen kan worden gevoed, of liever: geactiveerd. hij: Iets dat iemand als Mandelsjtam veel moeilijker kon bereiken, tenzij we een ‘mijnenveld’ ook als een toevluchtsoord willen beschouwen. Als ik je goed begrijp zie jij het literaire genre ‘autobiografie’ dus eerder als een op schrift vastgelegde transcendentie van de werkelijkheid? ik: Een autobiografie is een cocktail van de meest gevarieerde ingrediënten: praalzucht, wrok, leed, het concrete feit en angst voor dat feit, onverschilligheid, haat, jaloezie... Dat alles kan door een vakman, door een volleerde barmeester worden samengevoegd - concocted, zoals Nabokov het noemde, tot een smakelijk of slap, bitter of bedwelmend drankje dat de werkelijkheid van een leven ófwel geloofwaardig maakt óf tot een leugen degradeert. Eén ding mogen we nooit vergeten: dat de autobiograaf altijd voor een publiek schrijft en dus selecteert - voor zijn publiek. Dat deden ook Mandelsjtam en Pasternak: ‘Der Mensch liebt den Effekt, er spielt gerne eine Rolle, am liebsten eine tragische. Leiden macht sich immer gut.’Ga naar eind28. Zo bekeken is de autobiografie inderdaad onbetrouwbaar - a cocktail of feelings... hij: Inderdaad. Alleen zie jij in de autobiografie geloof ik het liefst een equivalent van pure alcohol - een voortreffelijke basis voor een cocktail, dat zeker, maar in onvermengde vorm gedronken ongenietbaar, niet waar? Enfin - genoeg voor vandaag, mijn waarde Hollandse vriend en gesprekspartner, laat ons nu overgaan tot de dagsluiting...
‘Spokojnoj notsji,’ zei mijn Rus. ‘Goedenacht,’ zei ik. ‘A good night for mothing,’ zei hij, Nabokov citerend.Ga naar eind29. ‘A good night for nothing,’ antwoordde ik, niemand citerend. Want ik was moe en had behoefte aan rust. |
|