Maatstaf. Jaargang 36(1988)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Esther Jansma Gedichten In februari Het is niet koud, het regent niet. Ik groei; opeens kan ik ver kijken. De lucht en de huizen hebben kleuren aangedaan van parelmoer. Een tram glijdt langs; stil spoor van licht. Ik adem diep, ik drijf meer dan ik fiets over de Blauwe Brug (de sluizen roze in de verte). Niets ontbreekt. Lampen gaan aan maar zwak, alsof ze bijna niet bestaan. In de achtertuin Ik leerde al vroeg te verdwijnen; urenlang keerde ik tegels in de tuin en was ik klein - een zwart insect in een stad van ontkiemende zaden. Geschilferd glas dat ouder was dan ik, kon een gekleurd gordijn tussen mijn ogen en de wereld zijn - hoe het bijna was (groen licht, blauw gras), dát wilde ik onthouden. Maar voor orekruipers was ik bang; die scholen in rozen en achter behang, en wisten de weg in mij. [pagina 9] [p. 9] Wie schrijft, overdrijft Ik schrijf; ik houd mezelf ziek, omdat ik verslaafd ben geraakt aan genezen en publiek. Ik ben de kok die sierlijk eigen vlees tot poëzie versnijdt, een apparaat zonder persoonlijkheid, het woord dat knelt om het voorhoofd van geliefden. Zwart op wit zoek ik gelijk. Ik lieg, dat het gedrukt staat. Vorige Volgende