Telkens wordt er aan de bel getrokken: het water vervuilt, de lucht en de grond vervuilen, de bossen vallen uit. Als wij ons woongebied niet totaal willen vergiftigen zullen wij minder moeten autorijden, en minder van een aantal ongenoemde andere voorzieningen gebruik maken.
Het doet er weinig toe of ze ongenoemd zijn, want verminderen gebeurt toch niet. In het gunstigste geval zal, net als met overheidsuitgaven, de toeneming vertraagd worden. Er staan te veel belangen op het spel, en te veel hartstochten. Wie zou de verloren werkgelegenheid in het garagebedrijf compenseren? En hoe groot is de meerderheid die zich materieel te kort gedaan voelt dus zeker geen stappen terug wil doen?
Wat wij wel kunnen proberen is op lange termijn de waardering van de terminologie om te draaien. Wij zouden het goedkeurende gebruik van ‘vooruitgang’ en ‘progressief’ moeten bestrijden. Vooruitgang is niet onze hoop, het is ons noodlot. Wij kunnen nergens anders heen dan vooruit.
Behalve als wij ons heroïsch verzetten. Er is nog een rol voor de drop-out, die niet terzijde moet gaan staan maar rechtsomkeert maken. Als hij het principieel aanpakt mag hij zich sieren met de titel reactionair. Dan wordt hij een ecologische monnik, die zich de gemakken van de wereld ontzegt om ons te herinneren aan het ware leven.
‘Moeder, daar is de reactionair aan de deur!’
‘Alweer! Wil hij blijven slapen?’
‘Graag!’
‘Vraag maar of hij het goedvindt op hetzelfde stro!’
Als er een heldere dreun klinkt hoef ik maar uit het raam te kijken om de aanrijding te zien op de hoek van de kade. Een omfloerste dreun komt van verder weg: de hoek van de Obrechtstraat en de Frans van Mierisstraat, waar nogal eens misverstand over voorrang optreedt.
Gisteravond om halfeen was er een omfloerste. Ik bedwong mijn nieuwsgierigheid, maar zag het voor mij. De betrokken automobilisten waren G.T. en P.K.P.K. had ongelijk; hij kwam van links en dacht ten onrechte dat hij op een voorrangsweg reed.
G.T. stapte uit zijn drie maanden oude bmw en bekeek het linker voorspatbord en de bumper alsof hij altijd door pech achtervolgd wordt, wat niet het geval is maar zo voelde hij zich. P.K. stapte ook uit, zag dat de schade oppervlakkig was en wendde zich tot G.T. ‘Mijn fout; maar ik wil liever niet wachten op de politie. Als ik gauw een briefje maak met naam en adres en erkenning dat het mijn schuld was...’
Op twee meter afstand kon G.T. vermoeden waarom P.K. haast had. Moest hij zich principieel of sympathiek gedragen; of kan men principieel sympathiek zijn? Niet altijd. Hij besloot niet lullig te doen. ‘Ja goed.’
P.K. schreef het briefje op zijn motorkap en reed weg met een onvolmaakt sporend rechtervoorwiel. G.T. keek nog even of zijn deuken eigenlijk meevielen en vertrok naar rechts, dezelfde kant op, met één koplamp.
Enige honderden meters verder op sloeg hij weer rechtsaf, en daar op de brug die naar de Beethovenstraat leidt zag hij dat een auto van de weg afgereden was tegen het bakstenen brughoofd op. Hij meende het model te herkennen, en inderdaad, het nummer was dat van het briefje.
Hij stapte uit. P.K. zat aan het stuur met zijn hoofd achterover en een straaltje bloed uit zijn mond, niet geheel onbeweeglijk maar onbereikbaar.
‘Nog een geluk dat er niemand liep,’ zei een van de omstanders.
G.T. keerde langzaam terug naar zijn auto, onhelder over zijn verantwoordelijkheid. Hij bleef in de buurt tot de ggd kwam en hoorde P.K. kreunen op de brancard.
Toen de ambulance loeiend wegreed bedacht hij wat hij had moeten zeggen: ‘Oké P.K., maar laat je auto hier staan, ik breng je wel naar huis.’
G.T. was vaak een slag achter. Bovendien viel hem in dat het met de betaling door P.K.'s verzekering moeilijk zou gaan nu dit tweede ongeluk er overheen gekomen was.
Ik bedoelde het goed, of deed ik alleen het