A.A. van Rijnbach, L. Brummel, Annie Salomons, Piet Geyl, D. Loenen en C.B. van Haeringen, bekende lieden altegader, maar niet direct lieden die opvielen door een politieke, laat staan linkse stellingname. Wel treft men vóór de eeuwwisseling twee latere communisten aan, W. van Ravesteyn en J.A.N. Knuttel, en in 1921-22 (Jan Romein en zijn aanstaande echtgenote waren toen al weer weg, maar Suys was nog lid) de latere pvda-senator Nico A. Donkersloot. Daar staat tegenover dat er ook latere nationaal-socialisten tussen zitten als J.H. Valckenier Kips (praeses in 1885-86), H. Krekel (praeses in 1917-18) en J. van Ham. Andere aanwijzingen voor politiek engagement heb ik niet kunnen vinden.
Het misverstand zal bij Hanssen gewekt zijn doordat Jan Romein en Annie Verschoor in 1918 in het bestuur werden gekozen, respectievelijk als praeses en abactis. Maar zij werden gekozen om hun bekwaamheden, niet om hun politieke kleur! Romein zei bij het aanvaarden van zijn functie: ‘Laten we het belang van Literis, wanneer we bijeen zijn, zwaarder laten wegen dan onze eigen overtuiging. Ik zie u glimlachen, met een glimlach, die betekent: zóó iemand dan heeft hij die daar spreekt daar niet naar geleefd: ik beken schuld. Als praeses wil ik er naar streven aller overtuiging tot haar recht te laten komen... Laten we toch vooral niet bang zijn iets van elkaar te leren.’ (Gedenkboek, 80)
Uit deze woorden blijkt wel dat Literis Sacrum ook in het jaar van Troelstra's mislukte revolutiepoging geen rooie club was, geen communistische cel in het ‘Bolwerk der vrijheid’, zoals men uit de bewoordingen van Léon Hanssen wellicht zou opmaken. Wat was het dan wel? Ik citeer één zinnetje uit het overzicht van Mea Mees-Verwey: ‘Als er gedebatteerd wordt, is het Katholiek tegen Protestant, Joods tegen Katholiek, daar nu ook de studerende priesters lid van het dispuut zijn.’ (Gedenkboek, 90) Een dispuut dat zowel revolutionair-gezinden als aankomende priesters opnam (sinds 1902 waren ook meisjes welkom, een mogelijkheid waarvan enthousiast gebruik is gemaakt; het Gedenkboek rept van vijf Literishuwelijken!), zo'n dispuut kan moeilijk anders dan liberaal worden genoemd, in de niet-politieke zin van het woord. Ach, het aantal uiterst links georiënteerde studenten in Leiden is, althans vóór de jaren zestig, altijd miniem geweest. Daar waren natuurlijk, in de exacte vakken en dus geen lid van Literis, communisten en radencommunisten als Anton Pannekoek, Dirk Jan Struik, Piet en Bruun van Albada. En onvergetelijk blijft voor mij uit de naoorlogse periode een figuur als de historicus Frits Kool, vlammend spreker met een vlammende haardos, ‘de rooie Kool’, ook een radencommunist. Maar zelfs als ze allemaal in Literis hadden gezeten, alle uiterst linksen van alle faculteiten, dan nog lijkt het mij erg onwaarschijnlijk dat zij daar in welke periode ook een meerderheid hadden gevormd.