Maatstaf. Jaargang 35
(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermdFrans de Haan
| |
[pagina 208]
| |
ten doen. Geboorte- en sterfdatum, huwelijk, kinderen, werkgevers, critici, uitgevers, vrienden, vijanden? Jean Paulhan, een van degenen met wie Perros geregeld correspondeerde, schrijft hem op 4 november 1954: ‘Wilt u misschien de Nouveau Larousse Illustré thuis hebben? (je kunt erop gaan zitten, het is een voortreffelijke pressepapier etc. Wat de inhoud betreft is het, naar mijn mening, van een onwaarschijnlijke onbenulligheid - of dat was het in ieder geval in de vorige uitgaven. Van een onbenulligheid waaruit, veronderstel ik, alle onnozelheden voortkomen die we iedere dag tot in de kleinste bijzonderheden krijgen voorgeschoteld. Maar het zou eindelijk eens gezegd moeten worden.’Ga naar eind3. Perros zelf zegt over de basisgegevens van het bestaan: ‘Waar ik ben geboren is me/wel verteld maar vaak vergeet ik/het net zoals hoe oud ik ben/en de leeftijd die men mij geeft.’Ga naar eind4. In tegenstelling tot wat deze regels lijken te suggereren geeft Perros nu en dan enkele ‘uiterlijkheden’ van zijn leven prijs: ‘Vorig jaar zijn Tania en ik/in negentiendrieënzestig/getrouwd in onze eigen wijk/Zij huilde de ambtenaar ook/Het was een heel geslaagde dag/De eerstgeboren zoon speelde/onder de huwelijkstafel/het tweede kind was toevertrouwd/aan de zorgen van een oma/en de derde Catherine/zat nog lekker warm in de buik/van haar moeder Het was dus tijd/het boterbriefje te halen/het vrijen te reguleren/een mooi trouwboekje te krijgen/minder dagelijkse zorgen/zorgen om zes zotte stuivers.’Ga naar eind5. Perros is een man vol spanningen. Vrijwel iedere regel van wat hij heeft geschreven getuigt daarvan. ‘De oorlog is mijn levensstaat/die ik mezelf ooit heb verklaard.’Ga naar eind6. De dominerende spanning is het conflict tussen zijn hang naar het alleen zijn, naar de eenzaamheid en de keuze die hij in het begin van zijn loopbaan - als toneelspeler - heeft gemaakt voor de openbaarheid. Herhaaldelijk, in Une vie ordinaire, in Papiers collés en in zijn correspondentieGa naar eind7. gaat hij in op zijn behoefte alleen te zijn - l'envie d'être seul - en op zijn behoefte in gezelschap van vrienden, van mensen te verkeren. ‘Niet vaak genoeg kan ik zeggen/alleen alleen voel ik me goed/Niet vaak genoeg kan ik zeggen/dat ik zonder de anderen/hoe alleen te zijn zonder hen/weerloos zou zijn en zielig zwak/Daarom kom ik graag in de kroeg.’Ga naar eind8. ‘Waarom,’ schrijft Perros elders, ‘voelt men zich aangetrokken tot het toneel? Waarschijnlijk omdat men zich wil verbergen. Beschermd wil worden door een taal, een decor, een kostuum, schmink, in een wereld van verstandhouding die de angst voor de ander wegduwt achter het masker.’Ga naar eind9. Het zevenenhalvemaandskindje dat Georges Perros was, lijkt zijn leven lang gebukt te zijn gegaan onder een schuldgevoel over de dood van zijn bij de geboorte gestorven tweelingbroertje. Herhaaldelijk geeft hij uitdrukking aan zijn gevoel dat zijn bestaan een gedroomd bestaan is en dat het leven, zijn leven uitsluitend op toeval berust: ‘Maar heel vaak heb ik het gevoel/niet uit eigen naam te schrijven/hier louter toevallig te zijn.’Ga naar eind10. Veelzeggend is het dat hij in Papiers collés Melville citeert: ‘Wij dromen dat we dromen dat we dromen.’Ga naar eind11. Het scherpst formuleert hij zijn gevoel misschien wel in een andere passage van Papiers collés: ‘De - onaangename - gewaarwording in leven te zijn als een indringer. Het gebied bezet te houden in de plaats van iemand anders, die ik zou hebben gedood.’Ga naar eind12. Perros lijkt een displaced person die een plaats inneemt waarop hij geen recht heeft.
De indruk kan worden gewekt dat Penos zich altijd een bescheiden plaats heeft willen toekennen, zich altijd aan anderen ondergeschikt heeft willen maken, erin heeft berust een afgeleide factor te zijn. Opmerkelijk is een passage uit Une vie ordinaire: ‘Hier werd Georges Dinges geboren/die van zijn leven niets maakte/en nog niet Zijn omgeving heeft/hij een rad voor ogen gedraaid/maar hij miste dat staat vast het/nodige om opgeborgen/te worden in onsterflijkheid.’Ga naar eind13. Perros sprak ook van zijn ‘maatschappelijke onbeduidendheid’Ga naar eind14., waartegen Jean Paulhan in een brief aan Penos bezwaar aantekende: ‘Mijn “maatschappelijke onbeduidendheid” vind ik mooi. Toch heb ik het gevoel dat het dat niet helemaal is, dat u iets beters moet vinden.’Ga naar eind15. Het is een feit dat Perros nooit blijk heeft gegeven van de behoefte zich in de schijnwer- | |
[pagina 209]
| |
pers te plaatsen. Misschien is dit kenmetkend voor wie voortdurend streeft naar authenticiteit. Dit is in de allereerste plaats het merkteken van Perros: authenticiteit: ‘Wat een man in het leven is/interesseert me weinig Zijn/vetlangen iets anders te zijn/prikkelt me Iets anders dan een/zaam dwalend speelbal van een lot/dat hij denkt te beteugelen.’Ga naar eind16. Eveneens in Une vie ordinaire schrijft hij: ‘... ik ben/voor het integrale leven/en omdat niemand met mij speelt/zou men zich er doodvervelen.’Ga naar eind17. Op tal van plaatsen, ook in zijn correspondentie, onder meer met Jean Paulhan en Jean Grenier, geeft Perros uiting aan zijn verlangen naar authenticiteit en aan zijn woede zodra hij bij anderen het ontbreken daarvan constateert. Tegelijkertijd is hij zich bewust van de grenzen die aan de authenticiteit worden gesteld: ‘Al zouden we eeuwig leven/we zouden steeds op weg blijven/naar de grens van onze waarheid/die wijkt als je haar benadert/en ons overvalt in de slaap.’Ga naar eind18. Wat betekende leven, het leven voor Perros? ‘Mijn leven is een geslaagde zelfmoord.’Ga naar eind19. Een flitsend aforisme zoals hij er vele heeft genoteerd. ‘Leven maakt me bang,’ zegt hij elders. ‘Ja, misschien. Waarschijnlijk lijkt het daarom zo moedig van me dat ik ver van Parijs woon, terwijl mijn vrienden, mijn “vak” daar zijn. Maar juist daarvoor ben ik bang. Te vaak ben ik kapot thuisgekomen doordat ik samen met mijn vtienden was geweest.’Ga naar eind20. Het zou echter onjuist zijn onmiddellijk de conclusie te trekken dat Perros een eenzaam mens zou zijn, wars van vriendschap en gezelschap. Vriendschap heeft altijd iets ambivalents, zeker vriendschap met mannen. ‘We zijn allemaal een beetje ziek, zonder dat we weten waarom, en vooral, waar we het moeten zoeken. Vrouwen, die lukt alles. Hoewel kinderen krijgen niet niks is. Zo is het toch? Mannen, natuurlijk, met hen is vriendschap hevig, verschrikkelijk, met het onmogelijke aan het eind. Er zijn duizend manieren om de liefde te bedrijven. De manier die we met mannen “uitproberen” maakt ons wat toegankelijker. Je zou naar het einde van de wereld reizen om verzadigd, bevredigd te worden. Maar mannen maken je gek. Een man die zegt dat hij je vtiend is of die jij je vriend noemt, is erger dan tien vrouwen. Onze vrienden bedriegen ons alle dagen. Met andere vtienden. Van onze vrouwen - onze vrouw - zouden we het duizendste nog niet verdragen.’Ga naar eind21. Een notitie in Papiers collés zegt het anders: ‘Je hebt om twee uur een afspraak met een vriend die je in tien jaar niet hebt gezien. Toevallig ontmoet je hem, om één uur, bij gemeenschappelijke vrienden. Een verloren zaak. Vootgoed. Waarom?’Ga naar eind22. Perros is in feite een gewond mens: ‘Als je het zat bent beledigd, uitgescholden, vernederd, gekwetst, getreiterd te worden, als je bloedt uit behoefte aan de anderen, uit liefde kun je zeggen, welnee, ach je gaat naar huis terug. Men komt je wel opzoeken als men wil. Maar jij gaat naar niemand meer toe. En dan heb je nog klootzakken die het over ivoren toren hebben. Sommige mensen kunnen wat voor omgang dan ook maar tamelijk korte tijd verdragen. Tamelijk ingekorte tijd. Ik behoor steeds meer tot dat soort mensen. En als ik mijn neus buiten de deur steek, zal ik lijden, weet ik. En ik weet dat ik, als mijn deur opengaat en er een “vriend” komt, zal lijden. Lijden, nee, het is niet wat men denkt. Wil dat je denkt. Ik weet dat ik zal lijden aan onmacht. Daarom benijd ik de vrouwen. Als zij blij zijn een man te ontmoeten, weten ze wat ze hem moeten bieden. Maar als ik een man zie, als ik van hem houd, heb ik hem niets te bieden dat even duidelijk is (en soms een beetje in de weg zit, laten we wel wezen). Ik zoek. Ik zie hem in mijn kamertje ronddarren. Wat wil hij? Wat wil hij van mij? We zullen elkaar schrijven!’Ga naar eind23.
We zullen elkaar schrijven! Perros woonde nu eens hier, dan weer daar, altijd op miserabele zolderkamertjes of in afgeschreven krotten, soms ook - zoals in Bretagne - in een woningwetflat, die, anders dan de overige behuizingen, het voordeel had dat er stromend water en verwarming aanwezig waren. In ieder geval woonde hij vrijwel altijd ver van Parijs, waar hij nog maar een enkele keer kwam, het Parijs waarvan hij heeft gezegd: ‘...Belleville.../Een wijk van kolenboeren en/kroegjes voor jongens van de straat/luidruchtige mensen...’Ga naar eind24.; en: ‘Parijs, verzameling stadjes/je kunt er je jeugd doorbrengen/in drie opeengedrongen sttaten.’Ga naar eind25. | |
[pagina 210]
| |
Na zijn toneelcarrière, waarover hij zelf nogal denigrerend spreekt, werkt Perros voor het Théâtre National Populaire van Jean Vilar (hij beoordeelt manuscripten) en voor de Nouvelle Revue Française, waarvoor hij de ‘chronique des livres’ verzorgt. Beide activiteiten houden niet alleen in dat hij een leeswolf moet zijn (zonder dat ze hem altijd evenveel bevrediging schenken: ‘Ik moet een stuk of vijftig manuscripten lezen. U weet, manuscripten... ’Ga naar eind26.), maar ook dat zijn aanwezigheid in Parijs niet strikt noodzakelijk is. Een perfect alibi om in vrijwillige ballingschap te gaan. Vanuit zijn provinciale ballingsoorden onderhoudt Perros schriftelijk contact met vrienden en vakgenoten.
De vraag is wat de brieven toevoegen aan wat Perros geeft in zijn Notes, die in Papiers collés bijeen zijn gebracht en een soort ongedateerd dagboek vormen, in de portretten, voorwoorden en inleidingen bij het werk van anderen, necrologieën, korte essays, gedichten en andersoortige werken, die eveneens veelal in Papiers collés terug zijn te vinden. In de brieven vinden we de in iedere correspondentie gebruikelijke trivialiteiten: afspraken voor ontmoetingen, voor het inleveren van artikelen en recensies, het toesturen van boeken, mededelingen over aan- of afwezigheid in bepaalde perioden van het jaar. Interessant voor de erudiet die een precieze en qua chronologie betrouwbare biografie of monografie zou willen schrijven over Perros en zijn correspondenten. De triviale passages voegen weinig of niets toe aan het begrip van Perros en zijn werk. Wat zijn brieven wel opleveren is een aanvullende of andere belichting van wat elders al naar voren kwam. Het lijkt alsof de toon enigszins anders is dan in de Notes die in Papiers collés zijn verzameld, alsof de uitnodiging die in de brieven van de ander ligt opgesloten prikkelt lagen aan te boren die anders toegedekt zouden blijven. De stijl ligt dichter bij wat de spreektoon van Perros moet zijn geweest. In Avec Georges Perros, een na zijn dood verschenen bundeltje met herinneringen van vrienden, afgewisseld met portretten, fragmenten van nagelaten werk en tekeningen van Perros (die niet alleen toneelspeler en schrijver was, maar ook vertaler onder meer Van Brecht en Strindberg, pianoleraar en schilder), roept Véronique Le Normand herinneringen op aan ontmoetingen in de ware zin van het woord met de man van wie ze zegt: ‘Hij was geen leraar, hij was een meester.’Ga naar eind27. Aan hem terugdenkend zegt ze verder: ‘Zijn oog, zijn stem, zijn authenticiteit. Zijn stem omhelsde me. Alle woorden hadden een bestaan. Met bijtende aforismen spuwde hij zijn gal uit over de stompzinnige samenleving. [...] Ik heb hem ontmoet voordat ik hem had gelezen. Zijn stem blijf ik horen. In de woorden. In de marges. Onder de regels.’Ga naar eind28. In een getuigenis in dezelfde bundel zegt Olivier Kaeppelin: ‘Bij hem vindt een gevecht plaats tussen schrijven en schrijven als institutie. Het een wil niets met het ander te maken hebben. Zijn schrijven zoekt een bondgenoot, een manier van betekenis geven die niet bedreigd wordt door literaire vertogen of versieringen. Die bondgenoot vindt hij in het gesproken woord, dat om een lichaam vraagt, kwetsbaarheid, beweeglijkheid en twijfel met zich brengt. Stemhebbend registreert het woord de trilling van de emoties, van het verlies, van de muziek. In één ogenblik kan het “alles zeggen” zonder iets anders achter te laten dan een betekenis die mede wordt gedragen door degenen die haar hebben ervaren.’Ga naar eind29. Het specifieke van de stem van Perros, van zijn geluid, zijn toon, vinden we terug in zijn correspondentie, zeker ook als hij na een laryngectomie niet meer kan spreken. In een brief van maart 1977 aan Jean Roudaut zegt hij: ‘Als jij even zwijgzaam wordt als ik, waar gaan we dan naar toe? Maar ík moet je antwoord geven. [...] Ik heb een andere tijd gekozen. Een ander tempo. Van mentale houding! Minder angst om dood te gaan, misschien. Of om te leven? Het ideaal, zegt het taoïsme, is geen affecties te hebben. Zover zijn we nog niet, sprakeloos of niet! [...] Ik ben net bij de tandarts geweest. Ik kan dus nog pijn hebben, net zoals iedereen. Geruststellend. Misschien zelfs wel een abces. Een buitenkans. [...]Ga naar eind30. ‘Hij sprak niet zoals hij schreef: hij probeerde niet anders te schrijven dan hij sprak. Dikwijls zei hij dat hij schreef, aantekeningen maakte in de kantlijnen van een boek dat hij niet kon schrijven, terwijl de groten, Kafka, Kierkegaard, | |
[pagina 211]
| |
“ach, toe nou, dat is iets anders, dat is geniaal”, een boek vol hadden geschreven.’Ga naar eind31. Veel later, in L'ardoise magique, opgedragen aan degenen die een laryngectomie hebben ondergaan, schrijft Perros: ‘Aan de oever van de mensen zoals aan de oever van de zee. Ik hoor het geluid van hun woorden, zoals het geluid van de golven. Maar ik kan niet meer zwemmen.’Ga naar eind32. Bijna twintig jaar eerder had Perros in Une vie ordinaire geschreven: ‘Ik ben voor het menselijke/gesprek het delen van het brood/wanhoop is sprakeloos zwijgen.’Ga naar eind33. Een mooi voorbeeld van de eigen toon van Perros biedt de brief die hij op 18 september 1954 aan Jean Paulhan schreef: ‘Ik wilde u juist schrijven, en daar komt uw brief. Die me een beetje van mijn stuk brengt. In de eerste plaats door de envelop, met een ongebruikelijk Perros (?). Pijnlijk. Dan die cheque. Samenloop van omstandigheden? Ik heb mijn contract een dag of veertien geleden teruggestuurd met het verzoek het te annuleren. Ik zou me een waardige leerling van Tao te Tsjing vinden als ik nu die cheque kon aannemen, en de zaak op zijn beloop laten. Maar jammer genoeg voel ik me daartoe niet in staat. Ik zou heel blij zijn geweest die notes ingenaaid, gemetamorfoseerd bij me thuis te hebben, maar nu zou het me tegenstaan, ik weet niet goed waarom. Waarschijnlijk hebben we te lang met elkaar opgetrokken, en het is nauwelijks een boek, wat ik onder een boek versta. U moet het me niet kwalijk nemen, het me niet kwalijk nemen dat ik ervan afzie. Wat die notes me hebben opgeleverd, heeft me diep bevredigd. U weet wat ik bedoel. Waar het om gaat is dat je doorgaat, ook al ben je bevredigd. Ik heb het contract teruggestuurd niet, denk ik, uit hang naar mislukking, of uit een bijzondere verlustiging in het verbodene, of uit herfststemming. Nee. Ik leef een beetje onnozel, ik probeer te begrijpen. Een publikatie zal me niet verder helpen. Ik heb grote behoefte aan vaste grond onder mijn voeten, en mijn degelijkste daden - de daden die achteraf het degelijkst blijken te zijn - zijn ook de minst opzettelijke. Men moet alles kunnen verklaren. Maar waar is dat goed voor? Ik ga nooit bij mezelf te rade, ik vraag me nooit af uit welke hoek de wind waait. Toch is er, als je tot in het absurde boort, een verklaring. Het is de behoefte om aardig te worden gevonden om alles behalve om dat wat zichtbaar, hoorbaar, tastbaar is buiten de meest strikte, gesloten, wrede intimiteit. Het is een obsessie die een vage verklaring geeft van mijn alleen zijn, en van de voortdurende onderdrukking van een klacht waardoor die behoefte uit diepe treurigheid zou worden ontkend. Ik denk dat alle mensen zo'n zoete martelgang hebben meegemaakt. Maar daarmee verandert niets. Laten we oud worden. Ik ben bijna, tegen mijn wil, gedwongen me vast te klampen aan hoeken van straten meer dan aan mensen. Dat is alles wat ik heb. Wanneer ik met die hersenspinsels moet breken, word ik weer helemaal bevangen door een vreemde zwakheid. Of door de invloed daarvan. Als door een bevrijdende golfstroom. Toch ben ik het tegenovergestelde van een dromer. Maar de gewaarwording gedroomd te worden. Het raderwerk vertoont speling. Een breuk, die moet worden hersteld. Netjes, als het even kan. Ik heb weinig te lezen - afgezien van de toneelstukken, dwazer dan ooit. En Gide, die me weer jong maakt. Ledige jeugd. Hartelijke groeten. Georges.’Ga naar eind34.
Wat mij aanspreekt in de correspondentie van Perros (en niet alleen in zijn correspondentie) is dat het ‘schandaal’ vrijwel ontbreekt, evenals een bepaald huis-tuin-en-keukengeleuter dat vele briefwisselingen eigenlijk onleesbaar maakt. Natuurlijk is het ‘interessant’ een echo op te vangen van de luidruchtige stroom praatjes, insinuaties en achterklap die bijvoorbeeld de dood van Gérard Philipe of die van Albert Camus heeft omspoeld. Op donderdag 23 februari 1961 schrijft Paulhan in een ps bij een brief aan Perros: ‘Tijdens een gesprek heeft Lartéguy gezegd dat Michel Gallimard zo wanhopig was dat zijn vrouw de maîtresse van Camus was, dat hij ze allebei van kant heeft willen maken.’Ga naar eind35. De reactie van Perros: ‘Een beetje bang geworden van de vertrouwelijke mededeling van Lartéguy. Dan gaat de hel open. Camus is altijd bijzonder terughoudend over de liefde geweest, ik bedoel over seks. Daarvoor was waarschijnlijk een reden. Maar de prijs voor de ge- | |
[pagina 212]
| |
heimzinnigheid was hoog.’Ga naar eind36. Daar blijft het bij. Zo ook in het geval van vele anderen. Jean Vilar, met wie Perros als gewezen toneelspeler en als manuscriptenlezer voor Vilars tnp nauw contact had, komt slechts terloops ter sprake. In een brief van 13 januari 1962 schrijft Perros: ‘Vilar? Een oude ziekte knaagt aan hem, denk ik. Alle regisseurs van enige betekenis hebben manuscripten van eigen makelij in de la liggen. Maar omdat ze beroemd zijn geworden door hun dagelijkse werk, durven ze er niet mee voor de dag te komen. [...] Maar omstreeks hun vijftigste bezorgt het ze depressies. [...].’Ga naar eind37. Ook de politiek ontbreekt vrijwel geheel. Met pastoors, communisten en artsen valt niet te praten, volgens Perros. Ondanks de schokkende en ingrijpende gebeurtenissen in de jaren vijftig en zestig - de Algerijnse oorlog, de machtsovername door de Gaulle na 13 mei 1958, de opstand van de generaals, de activiteiten van de oas, de referenda - blijft de belangstelling van Perros en zijn correspondenten liggen bij wat zij essentieel vinden: vriendschap, integriteit, authenticiteit, literatuur, het echte leven. Het ‘moderne leven’ lijkt Penos hoe dan ook tegen te staan: ‘Waarom hebben de mensen de boekdrukkunst uitgevonden? Om kwaad te spreken van de literatuur? Om tenslotte het audio-visuele uit te vinden? Wat je vooruitgang noemt!’Ga naar eind38. Aan de ene kant werpt de correspondentie een ander, vaak scherper licht op Perros en zijn werk, aan de andere kant valt vast te stellen dat thema's niet alleen - dat spreekt vanzelf - maar ook bewoordingen haasje-over spelen tussen het werk en de correspondentie: als Perros zijn intrek neemt in een woningwetflat in Bretagne, samen met zijn vrouw Tania en de kinderen, duidt hij zijn hlm aan met ‘vache lm’, zowel in een brief aan Paulhan als in Papiers collés. Zo zijn er nog al wat voorbeelden te geven. De grens tussen de correspondentie en het eigenlijke werk is vloeiend. En zo er van een scheiding sprake is, slaat authenticiteit de brug. Perros is niet beroemd geworden, zelfs niet bekend. Hij wilde het eigenlijk zo. In grote delen van de literaire wereld werd hij niet voor vol aangezien, men vond hem niet ‘literair’ genoeg, te anekdotisch, van een ongekende banaliteit. Men heeft onvoldoende ingezien dat Perros zich bewust, opzettelijk bij de gewone taal hield, niet uit afkeer van een bepaalde, ‘verheven’ literaire taal - als toneelspeler en ook later had hij genoten van de Franse klassieken, hij kende ze uit zijn hoofd, de Franse uitdrukking ‘uit het hart’ zou hier meer op haar plaats zijn; ironisch genoeg moest hij na zijn operatie de oesofagusspraak leren met behulp van toneelstukken van Molière! - maar uit een vorm van raffinement, verfijning, uit genoegen: ‘Dat ik dicht bij de woorden schrijf/ze alle ruimte geef me te/bedriegen (wat gebeurt zodra/je de deur op een kiertje zet)/is natuurlijk opzettelijk.’Ga naar eind39. - wat beslist niet wil zeggen dat niet meer dan één stijl, één vorm mogelijk is: ‘Een criterium is de stijl/er zijn meerdere manieren.’Ga naar eind40. Wat dreef Perros? ‘Alles wat ik heb gedaan deed ik omdat ik het leuk vond. Veel heb ik dus niet gedaan.’Ga naar eind41. Wie zou denken dat Perros een pessimist was, vergist zich. Pessimisme vond hij een ‘Duitse eigenschap’, die dus niet bij hem paste. In je leven doen wat je prettig vindt, op het gevaar af weinig te doen, misschien is dat een ideaal het nastreven waard. ‘Lof der Luiheid’ zou het motto kunnen zijn van Perros en zijn werk, op voorwaarde dat luiheid op de juiste wijze wordt opgevat: ‘Door te leven denk ik dat wat/mij nog overblijft aan geloof/vergeef me niets dan luiheid is?’Ga naar eind42. De ‘vervelende’ kant van de luiheid was hem natuurlijk ook bekend getuige een passage uit Papiers collés: ‘Luiheid. Dit is het programma: je staat op, plan: werken; je eet, plan: werken; het is twee uur, plan: werken; je gaat aan tafel, plan: werken. Enzovoort.’Ga naar eind43. In een lange brief aan Paulhan zegt Perros: ‘U hebt dus heel snel begrepen dat schrijven al met al tamelijk gemakkelijk was, tamelijk vervelend zelfs, maar iets oneindig belangrijks verborg. Vandaar uw niet aflatende nieuwsgierigheid als lezer. Ieder geschrift houdt de mogelijkheid in u referentiepunten te verschaffen, uw taak te vergemakkelijken.’Ga naar eind44. Perros spreekt hier een credo uit, zijn credo. Perros moet gelezen worden. ‘In deze tijd van slimmigheid, waarin iedere handeling, zelfs de geringste, uitsluitend op bevel op gang komt en onmiddellijk moet worden vertaald in termen van strategie, waarin alles in geld wordt uitgedrukt, ook dat wat nooit in geld zou mogen | |
[pagina 213]
| |
worden uitgedrukt - ontroering, wat men noemt belangeloze gevoelens, vriendschap - was de aanwezigheid van Georges Perros het bewijs dat voor die middelmatigheid een alternatief bestond.’Ga naar eind45. Wat zijn schrijven was en wie hij zelf was zegt Perros mooi in Une vie ordinaire: ‘Niet meer beweren dan je ziet/meer dan je weet meer dan je voelt/is een zwaar en lastig beroep/want de fabel ligt op de loer/Twee mensen staande voor één ding/beschrijven het geheel anders/en hoeveel mensen in één mens?’Ga naar eind46. |
|