| |
| |
| |
Joost Zwagerman
Drie liefdesbrieven
Amsterdam, *-*-'87
Lieve Susan,
Ikke? Jou verleiden - en dan nog wel per brief? Vooropgesteld dat ik jou altijd overal zal proberen te verleiden (ik weet helaas nog niet tot wat eigenlijk), voel ik me, ‘natuurlijk, natuurlijk!’, geroepen in de verdediging te treden - laat ik dan maar weer meteen huize eruditia binnenstormen, die verleiding waar je het over had een kwartslag draaien en Roland Barthes er bij zijn nekharen bijslepen want die heeft het in Het plezier van de tekst immers over de erotische impact van het woord, nietwaar? Volgens Barthes heeft het woord een erotiserende werking ‘indien het tot het uiterste herhaald wordt, of daarentegen indien het onverwacht, door zijn nieuwheid verrukkelijk is’. Alsof de tweedeling herhaling-tot-in-het-uiterste enerzijds versus uniciteit anderzijds niet geldt voor álles waar het genot betrekking op heeft! - ik bedoel, neuken met een volslagen ‘nieuw’ persoon, om maar het meest alledaagse te noemen, kan, theoretisch bekeken (en echter heel zelden in de praktijk, Susanneman, praatjesmaakster, dus prijs je maar gelukkig - jagh, dit mogen we niet zeggen, hoor!), een bescheiden openbaring zijn, terwijl een zelfde openbaring zich evengoed kan voordoen in, let's say, de eeuwige terugkeer der dingen, dus waarom iets dergelijks toeschrijven aan louter ‘het woord’? Trouwens, Barthes meldt wel meer twijfelachtige dingetjes, en dat terwijl-ie zo'n ademafsnijdend boek heeft geschreven, De taal der verliefden, waarvan ik mij herinner dat jij, ja jij, kleine rat, opgedofte mooiheidsvrouw met je opnieuw geordende boekenkast - dat jij dus hebt gezegd het gelezen te hebben, of stond je nou juist op het punt het te gaan lezen? - anyway, ik zal je vertellen wat hij zegt over de twee manieren van lezen. We kunnen dus het klassieke verhaal volgen, dat wil zeggen dan lezen we evenzo lineair als dat de roman in kwestie is opgebouwd, bij voorbeeld
Madame Bovary. Zo ontstaat er dan bij de lezende een ritme; heel losjes wordt er toegewerkt naar het eindpunt, alsof we, en nu komt de licht onsmakelijke vergelijking, ‘een vrouw ontdoen van haar kleding, in de juiste volgorde’. In de juiste volgorde. Hij heeft een auto-ongeluk gehad, die Barthes. Maar goed, voor het overige kan men, in moderne, minder lineair geordende teksten, broksgewijs lezen. Zulk soort teksten worden, in tegenstelling tot de voornoemde roman, niet verslonden, nee, de lezer graast af, ‘scheen af’ (zegt Barthes),
| |
| |
leest en herleest, kortom, er wordt niet in een juiste volgorde ontkleed maar in plaats daarvan openbaart zich zo nu en dan een stuk huid. Met de rust van een lezer van oude, strikt ‘lineaire’ verhalen, een ‘verbrokkelde’ tekst ‘afscheren’: zoiets noemt Barthes ‘aristocratisch lezen’.
Goed. Van verleiding naar aristocratie - heb ik me er nu een beetje uitgeluld, of is je achterdocht inmiddels opnieuw gewekt? - eigenlijk wil ik alleen maar zeggen: zie maar hoe je deze brief leest. Als je af en toe een zinnetje meepikt dan til je als het ware even m'n trui of m'n colbert of m'n weetikveelwat een weinig op. Lees je de hele reut van a tot z, dan ontdoe je me van m'n kleding, ‘in de juiste volgorde’ - ik wil wel effe strippen voor je op papier, madam, hoewel dit allesbehalve ‘verleidelijk’ is of zo want in je eentje in je blootje is niet geestig (ik bedoel wel geestig maar niet geil - of wel geil, ik weet het ook niet). Begrijp intussen wel, Susanneman, dat ik hier het woord voer op laten we zeggen een literair level, waarbij ik wel weet dat we ‘alles tussen ons’ wat gaan temperen en zo - maar in het belang van mijn wat ik sinds een paar maanden durf te noemen schrijverschap (het is zo lekker oefenen, een brieffie) en niet te vergeten het schreeuwlelijkschap (het teut zo lekker weg, een brieffie), spreek ik je aan op de wijze die mij hier, op schrift, goeddunkt, dat wil zeggen ikke ik zal niet meer klagen huilen snotteren gaan, ikke ik moet zelfs zeggen dat je gelijk had in wat je had te zeggen (tellukuns neuken, tellukuns problemen), ofschoon ik maandag, zoals in de jongensboeken staat, een reuze slechte dag had, moet je weten, en niemand, ook niet Wiplala, Bob Evers, Rob Staalman, Arendsoog of Karl May (en niet te vergeten Madelief), was er om te hulp te schieten, behalve Roland Barthes natuurlijk weer maar aan intellectualiteit heb ik ook geen ene fuck - enfin, zó dus zal ik niet meer gaan klagen en mekkeren en wezensveel meer nog, ik beloof je ik houd mijn mond. Geloof me, meisjesrat, ik ben het wérkelijk met je eens dat het juist is ons gewoon bezig te houden met wat ‘aardig’ en wat ‘goed’ is en niet het hoofd te
breken over hoe het zit en waarom dit en hoezo dat en is het echt zo dat zus en zus en zo en zo - nou ja, dát soort dingen. In feite had ik ook helemaal geen reuze moeilijke maandag want na ons goddeloos lange telefoongesprek van die dag was ik opgefrist als een huisvrouw in een reclamespot en wilde me aan mijn ontuchtige belofte aan jou houden door eventjes genotvol en zondig maar wel degelijk straffeloos mijzelf op het ritme van de allerallervuigste gedachten en niet te vergeten het evenzo bedwelmende ritme van het zachtjes bonzen van mijn slapen want ik was inmiddels zoooo moe geworden dat mijn kop er een beetje van bonkte - dat ik, kort gezegd, mijzelf onbarmhartig af wilde rukken (bloofd is bloofd, nietwaar), tot Momomonica, de liefste de mooiste de teerste, mijn levensliefde, de trap opkwam en, ik zag het wel aan haar wit geworden ontevredenheidssmoeltje, ruzie wenste te maken, wat we dan ook geduldig en gestaag deden, zo'n beetje tot aan de ochtend, waar- | |
| |
na ik, als een regelrechte aubade aan jou, allerlieveling, alsnog de hand aan mijzelf legde, tevergeefs echter want na echtelijke twist is het lastig rukken. (Overigens vind ik het een droomwaardig en alleszins verheven idee te weten dat jij, terwijl ik aan de telefoon alle lievigheidsregisters opentrek, met je schildershandje tussen je koraalgelijke benen voelt en voelt, waarbij ik de gewaarwording krijg dat al die volslagen nutteloze opmerkingen over weetikveelwat en uitgesproken door jou die mij verteld hebt met een ononderbroken lach om je mond aan de telefoon te hangen en mij te woord te staan - maar goed (ontspoorde zin): terwijl we lekker viezig kletsen bemerk ik weer de dwaze synchroniciteit van het vasthouden van de telefoonhoorn in de ene, en mijn avondmoeie harde pik in de andere hand. Zoiets geeft een gevoel van ondertiteling, aardig hè? Jij vertelt me onbelangrijke maar onmisbare en onnette onzin en ik doe de vertaling door zachtjes (nee, nog
zachter, bijna onmerkbaar eigenlijk) en geheimzinnig en tegelijkertijd allesbehalve geheimzinnig en onstuitbaar openbaar mijn openbaarheid van dienst te zijn, wetende dat jouw geslotenheid aan de andere kant van de lijn zich opent en sluit en weer opent en - tot zover de vunzigheid; wat ik wil zeggen is iets heel anders maar dan moet ik een haakje van stal halen omdat ik, mijn God, een halve bladzij geleden er eentje heb laten openen, waarom weet ik al niet meer, maar desalniettemin sluit ik nu de boel hier af en keer terug naar vóór de haakjes:)
Ben je er weer? Ik had het over de ochtend na de ruzie met Monade (mijn Einzel-elixer) en over dat ik mijn schroomvalligheid aanvankelijk dus niet omhoogkreeg, maar we hádden tenslotte een afspraak en zodoende zong ik mij de leegte in, ik fabriceerde een ochtendorgassempje en had onmiddellijk daarna de neiging om eens te gaan schmieren op papier, in het geheel niet uitgebalanceerd maar wel tongue in cheek - en aangezien klaarkomen dan toch neerkomt op een ultiem moment van nietbestaan (ha, daar komt-ie weer opdraven met zijn afwezigheidssensatie!), zag ik mij alweer ruimte-loos in het eigen genot gedompeld worden, enfin, je ziet ik ben niet meer dan een bange burgerman of, meer nog, hoofse minnaar die slechts 't een of 't ander wil aanbidden, ik heb het nu dus over liefde, Susannig meisje van me, mijn vriendinnetjesvriendinnetje, ik heb het over liefde en zal je vertellen hoe ik mij die ochtend voorstelde dat mijn hele tijdsbeleving begon en eindigde bij jouw hevigzachtjes hijgen in mijn telefoon-oor, niet ritmisch maar langzaam en langgerekt, wat bewerkstelligde een mentale toestand uitgedrukt door Dali en zijn vloeibaar horloge, jawel, dat uurwerkje van hem was te vinden juist dáár waar ik in wil verdwijnen - hoe laat is het? Het is precies zó laat dat het nooit meer laat zal zijn, de plooien van jouw horlogemooie vloeibaarheid zijn geworden het altijddurend nimmermeer - o, je bent mijn geilheidsnirwana, mijn lieflesburgemeestertje van het woonoord nergenshuizen want weet je, als ik scheelkijk zie ik mij en mijn huisschizofreen
| |
| |
met jou tussen ons in: dakloos, bodemloos, allerhande gaan we eeuwigzingend loos, doorregen alle sprookjeswoorden, zomer, winter, alle tijd, je bent mijn zonnetijd, je bent mijn warme vachtje vol met niets, mijn ademloos gekuste minnaressenvacuüm mijn metafysisch liefdesbriefjesspiekertje mijn met koosnaam opgedofte kosmos mijn allerindividueelste zwijgmobiel met je quantumkleine hartje en je elektronenmooie vingertjes die mij onherstelbaar nergens naar op weg aaien, op en top op weg naar thuisloos thuis - mijn woonfantoom mijn droomsjabloon mijn eeuwigheidscliché mijn onverschrokken, overtrokken geilheidsmatinee mijn laatste zin mijn slotsignaal mijn opgetekend tekentje, mijn alles en mijn allemaal, mijn favoriete Godsbeeld en mijn heiligschennend hemelwijf, mijn allerlaatste adem, mijn doodgaan en mijn wegzijn, mijn opgedolven graf mijn sexskelet en aanvalaarde, mijn meisjesprins mijn vrouwelijkheid mijn kringloopbiotoop mijn filosofisch handboek van het wezensschone sterven, mijn neukstertje mijn doodheidsideaal mijn liefjestaal mijn religiegrote sidderaal mijn visje mijn beestje mijn plantenrijk en hemelslijk, mijn godgelijk zo grote geilheidssjeik, mijn harem en mijn alle vrouwenogen in mijn ogen en mijn schildersmeisje waar ik voor bezwijk. Mijn waan. Mijn wonder. Mijzelf jij. Ik altijd. Altijd jij.
Okee, tot zover dus het schmieren. Kijk, als ik in de negentiende of liever nog in de zestiende eeuw had geleefd was ik meer inpasbaar geweest, denk ik zo. Nu is alles om ons heen toch wat al te gemakkelijk te herleiden tot alweer een paringsritueel. Een volstrekt onoverwinnelijke aaneenrijging van volstrekt ontoelaatbare superlatieven kan heden ten dage ab-soluut niet, tegenwoordig worden er tussen ‘geliefden’ zelfs deals gesloten over niet-meer-neuken, wist je dat? (Nu zou je me even moeten zien: ik zit stilletjes en hoofdschuddend te mopperen op mijn ‘donderse’ onverbeterlijkheid - de ‘kwajongen’, de deugniet’. De lul.)
Susanneman, jij vindt het toch niet errug dat ik hier door het lint ga - ik bedoel, dat ik mij een beetje over de rooie zit te schrijven? Jij hebt me eens verteld dat je soms zó snel in je dagboekkie wilde schrijven dat je over jezelf heen struikelde, welnu, precies zo is het ecrituraal gezien met mij gesteld, ik typ en typ en mijn grote groene schrijfmachine duizelt ervan ik kan mijzelf ternauwernood bijhouden, het is alsof ik aan het skiën ben - ik laat me vallen. Over een uur of wat ga ik met het kabelbaantje omhoog en zie tot mijn allesoverwoekerende schaamte dat ik, naast alle parels, heel wat quatsch heb neergeschreven - zal ik maar gewoon stellen dat jij eventjes mijn uitlaatklep geweest bent? Nee! Wég dat woord, wat klopt aan deze brief is de basis, het juiste idioom, en dan zou ik nu mijn eigen schrijfselglazen ingooien door ineens lamentabel te gaan harken over dat je een ‘uitlaatklep’ zou zijn, en dat terwijl je niets anders bent dan mijn bevruchtingsfee (o, Sannetje), je laat mij niet uitlaatklepperig maar wel onvermoeibaar schrijven waar ik meestentijds zit te
| |
| |
zuchten en te steunen op een enkel woord en hier eens wat wegstreep en daar een likkie Tipp-Ex en hupsakee! ten slotte een vel papier verkreukel - wat verkwikkend om nu eens niet te hoeven stoppen, al doe ik dat zo dadelijk maar wel want de orgastische woordbrij ligt op de loer, en dat terwijl ik je nog zo had beloofd je nu eens te vertellen over de door J.D. Salinger in het verhaal ‘The Daumier-Smith's grey period’ opgeschreven Wezenlijke Ervaring, teweeggebracht door de aanblik van de jongedame in de etalage van de winkel met orthopedische hulpstukken.
Dit brengt me op het volgende: heb jij wel eens iets gebroken? Ik wel. M'n vingers - maar dat heb ik je geloof ik al verteld. Mijn briefjeshart is gelukkig nog intact, daarom moeten we maar eens iets echts gaan doen binnenkort, en dan bedoel ik niet gezamenlijk communistisch of jiddisch worden of zo, laat staan de citatenbeerput uit de achtentwintigste hand erbij te slepen, ik bedoel dus, we moeten niet praten over ‘afgeleid leven’ en over ‘kunst’, nee, ik vind dat we het eens over de financiën moeten hebben: jij bent tenslotte een regelrecht Wirtschaftswunder en ook nog eens een beursmirakel, gedijend in de economische constellatie die genoemd wordt laissez faire, laissez passer.
Zo. Toch nog op de valreep iets Zinnigs gezegd. Wist je trouwens dat bij mannen het emotionele fluïdum wordt opgenomen door de hersenen, en bij vrouwen door het hart? Zelf bij Stendhal gelezen. Was ik maar een vrouw. Je weet, ik zou bij wijze van spreken m'n halve Godsbesef ervoor over hebben om eens een paar weken lang een vrouw te zijn, liefst een negerin van vijfentwintig. Een van de meest ingrijpende opdrachten die ik mijzelf heb gesteld is dat ik tenminste één keer in mijn leven klaar moet komen als een vrouw - hierdoor zal ik waarschijnlijk een heleboel mensen aardig gaan vinden en ook van veel meer dingen om me heen gecharmeerd zijn, vrouwen zijn altijd zo altruïstisch na een orgasme. Ik heb eens een verhaal gelezen van een jongen die, na een trip te hebben genomen, de onstuitbare behoefte kreeg zich zachtjes te masseren onder, ja ónder zijn kloten, omdat hij daar van die tergend gelukzalige tintelingen voelde. Het leger en de maatschappij maken een man van je, maar van de lsd word je lekker een meisjesbeest met echte meisjessexneigingen. Was ik maar een vrouw, dan waren we tenminste twee potten en dan konden we ‘ergens voor vechten. - Nu ben ik zo moegeschreven dat ik weer over vrouwen begin te zaniken maar dat komt misschien wel omdat ik zo graag wil afsluiten met te vermelden dat ik vandaag al veel minder dramatisch aan je (aan jou, mijn allervrouwigste vrouw) heb gedacht, echt waar, het denken en zo wordt al minder heavy, ik heb alleen nog maar gedroomd dat ik zwanger van je was en dat ik je een kind schonk - je had het niet hoeven aannemen, hoor. Had ik een ander kadootje voor je gekocht. Nu geef ik je tot slot enkel een paar kussies, op je ogen en eronder ook en op je dienstmeidenwangetjes - en ook, of je het wilt of niet, dáár, opnieuw, omdat
| |
| |
ik zin heb mijn hoofd te laten verdwijnen. Dag mijn lieve kleine griezelfilm, dahag! Plotseling heb ik zin om errug bang te worden en word het ook onmiddellijk omdat ik mij voorstel dat je, zomaar, onverwacht, onder een auto komt en je hoofd zit vol met bloed en je been is zo gek geknakt en je ogen weggedraaid en - - - nu moet ik werkelijk stoppen want het lukt me eindelijk om weer eens een beetje te janken. Dag jochie. Je bent mijn winterliefde.
| |
Amsterdam, *-*-'87
Lieve Susan,
Weet je waar ik, naast het slurpend nuttigen van een wolkenkrabbergrote sorbet en het geven van griezelig gore zoentjes achter je oor (nee, achter beide oren), óók heel veel van hou? Van verhalen - verhaaltjes, om precies te zijn. Maar van dit laatste ben je inmiddels wel op de hoogte, vermoed ik. Ik bedoel, ik moet eergisteren werkelijk de kristalgelijke oren van je koppie hebben gekletst door al die ‘hoogst amusante voorvallen’ over Nederlandse schrijvers, geplukt uit een pocket vol met anekdotes, op te dissen en daarbij ook nog ochtendschor te moeten giechelen. Maar wat ik wil weten is: heb je ze eigenlijk gehoord, al die vertelseltjes - ik bedoel: was je wel wakker? Je mompelde en je zuchtte eens, maar of het daadwerkelijk is dóórgedrongen tot dat nog in de ochtendkreukels gelegen slaaphoofdje van je is een tweede. Moet je echt tegen me zeggen hoor want dan ga ik je nóg een keertje wakker praten met behulp van exact dezelfde anekdotes. Die over Schopenhauer heb ik uit weer een andere pocket (want Schopenhauer is geen Nederlandse schrijver, nee) en dat boekkie zal ik je 'ns lenen; sommige van die verhaaltjes zijn als discosingles zo verslavend, ze buitelen bij tijd en wijle onbekommerd door m'n hoofd en zijn er gewoonweg niet uit te slaan! Het is dan ook ongewoon geestig te weten dat Schopenhauer volkomen over de rooie gaat na te hebben gemerkt dat de aantrekkingskracht van zijn colleges het bij lange na niet haalt bij die van Hegel, maar dat die stijfkop van een Arthur met zijn handjevol studenten wel in een als een gymzaal zo groot auditorium blijft zitten - al ligt mijn interesse wel degelijk bij oom Arthur want die Hegel met zijn bureaucratische indelingsdrift en die Weltgeist-hiërarchie van hem is buitensporig veel saaier dan Schopenhauer, in wiens werk tenminste zoiets als een verleidelijk werkende tragiek is terug te vinden. Tot zover de eruditie dan maar
weer want mocht dit briefje over vijftig, zestig jaar in een of ander obscuur literair blaadje verschijnen, dan moet toch op zijn minst blijken dat ik niet alléén maar over sorbets, vrouwen en eigen zieligheidstaferelen schreef, nietwaar - waarbij nog komt kijken het onloochenbare toeval dat ik gisteren ben uitgenodigd door die kwajongens van De Held om in Paradiso te gaan spreken over (en pak de vorige brief er nog effe bij, lieffie) De Respectabele Toekomst Van Het Schmieren, zodat ik nu in een stemming verkeer die me ingeeft dat werkelijk niets me meer te
| |
| |
voos en vunzig is om op te schrijven, zelfs niet in mijn voze en vunzige adoreerseltjes aan jou, Susannemannetje. (Wat verfrissend om dit laatste lichtjes kwijlend en ‘onder het genot van’ half weggedraaide geilneefoogjes te noteren - ik wil maar zeggen, hoe onsmakelijk moet ik hier voor je zingen gaan om je onomstotelijk definitief weg te pesten, meisjesrat?) Enfin, het begint blijkbaar tot het daartoe uitverkoren deeltje van de literaire goegemeente door te dringen dat ik de omtrekkende bewegingen, gemaakt in De Houdgreep, inmiddels heb ingeruild voor, laat ik het noemen, een ‘hedendaags hoofse’ toon - ik doel nu dus op die ‘pornografische’ gedichten, die liefdeseenheden met hoogromantische inslag. Maar genoeg ook híerover, een schrijver die over eigen werk schrijft in brieffies is zo mogelijk nog potsierlijker dan de visverkoper met twee toefjes Alain Delon of Chanel achter zijn oren, tenminste, in geval van uitleggerigheid enerzijds en pontificale verhulling en mystificatie anderzijds - ja, zo'n beetje altijd dus eigenlijk.
Nog één dingetje dan over literatuur, dat beloof ik je (een belofte, gemaakt met het voorbehoud dat ik maak in het belang van mijn immer onverwacht opborrelend enthousiasme dat in geen geval mag worden onderdrukt): heb je die parel van een Franny and Zooey nou al eens ingekeken? Nee? In dat geval, hongermooie indianentooi, kippetje van (laat ik zeggen) twee ons (al je grammetjes zou ik willen zoenen, iedere kilo in mijn armen sluiten: als ik slager was, had ik je kapotgehakt en je daarna gefragmenteerd aanbeden, snappie?) - in dat geval dus moet ik je, in de mij perfect passende rol van archaïsch strenge straathoekwerker, wel degelijk berispen: léés dat boekkie, liefdesvlieg, lees het vooral als je depressivo bent want de dialogen zijn zó onuitlegbaar verkwikkend dat ik, bijvoorbeeld, bij de gedachte aan alleen al die goeie Zooey, liggend in de badkuip van de familie Glass, de nauwelijks te onderdrukken aanvechting krijg om af te reizen naar New York, er een geriefelijke hotelkamer te huren, het bad te laten vollopen om daarna, precies als jonge held Zooey, een duizelingwekkend innemende dialoog te beginnen met - met een moeder die ik gemakshalve heb ingehuurd en die ik achter het douchegordijn heb geïnstalleerd - ik bedoel, Susan, steun en moedertoeverlaat van me, ik kan het niet laten, ik kom na wat voor omweg dan ook tellukuns weer uit bij die onstilbare behoefte iemand, iemand ánders te willen worden, en ik wéét het, ik ben minstens zo saai (doe me geen pijn, lieffie, zeg niet dat ik noǵ saaier ben) als, let's say, een, gatverdamme!, cursusleider met een báárd, woonachtig in Hoogezand-Sappemeer of Zaltbommel (merkwaardig: als iemand een half geslaagd grapje maakt over een godvergeten gat, wordt zes van de tien keer Zaltbommel genoemd, is je dat ook niet opgevallen?). Mannen met báárden, daar heb ik
dus iets tegen. Laatst zag ik Robert de Niro erg Integer Acterend in een film rondstruinen en verdomd, hij had een báárd! - ik bedoel dus snor én baard, type Kris Kristoffersen, type Max van der Berg. Roald
| |
| |
Dahl heeft eens gezegd dat mannen met baarden altijd wel íets te verbergen hebben - let in verband hiermee maar eens op hoe opvallend veel katholieke mannen van rond de vijftig zich een baard aanmeten (ken je in dit verband de roomse trut Wam de Moor?). Ik moet nu echt uiterst geconcentreerd gaan soezelen en zwijmelen en aan je liefjeslach en je vlinderkutje denken, schmierpaneel, luchtkasteel van me, om die zompige aanblik van ‘mannen met báárden’ weg te krijgen. Maar Jezus is okee, natuurlijk. En tja... Wam de Moor? Wam de Moor van het katholische weekblad De Tijd? Hoe kan het nu dat een uit louter sprankeling ontsproten brief uitkomt bij zo'n halfzacht sletje? Maar goed, dan maar een anekdote over Wam de Moor: deze man, werkzaam als katholiek wetenschappelijk medewerker aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, heeft eens een samensteller van een letterkundige encyclopedie opdracht gegeven bij zijn naamsvermelding alvast maar te onthullen dat hij een leerstoel aan de Groningse universiteit bekleedt, en dat terwijl daar toen heel voorzichtig sprake van was en het later is gecanceld, die benoeming. Dat soort mensen dus. Katholieken. Mannen met báárden. - Zeg, je vader heeft toch geen baard of zo? Anders neem ik alles terug hoor! Ik heb mij voorgenomen alles terug te nemen zodra je daarom vraagt. Ik heb mij voorgenomen alles uit te spreken zodra je daarom vraagt. Ik bedoel, hierin zie ik namelijk een mogelijkheid om mijn jeugd, waarin ik tot gekwordens toe werd omschreven als ‘moeilijk opvoedbaar’ en ‘onhanteerbaar in de groep’, met terugwerkende kracht te zuiveren door vanaf nu het allerzoetste ventje van jouw klas te worden, juffrouw Susan D. Mag ik dan op de eerste rij komen zitten en af en toe, terwijl U voorleest uit Pinkeltje of uit Hoe de Katjangs op de
kostschool van Buikie kwamen (geeft me een lekker voor-mijn-tijd gevoel, dat boekkie) - mag ik dan welgemeende kreetjes van spanning slaken en daarbij lekkerlekker duimen, zodat mijn tanden nóg verder, nóg onbeheerster naar voren komen te staan? Mag dat, lievelingsjuf van me? Kijk, ik ben al Uw ‘aansteller’, zoals ik door U ben genoemd, maar ik wil de allerzoetste van de klas worden, zodat ik een slijmerige aansteller kan zijn - o, Susan, soms zou je écht beter literatuur kunnen zijn... Als je gemaakt zou zijn van literatuur, had ik gewoon een slechte recensie over je geschreven en dan waren we van elkaar af. Zo gaat dat. Nu schrijf ik met een extatische baldadigheid, een vandalistische genotzucht, ik schrijf de meest overbodige en abjecte rariteiten over roomse periferen waar je nog nooit van hebt gehoord, denk ik zo, en wat schiet je ermee op? Word je er beter van? Word je er verliefd van? Word je er stilletjes van? Word je er kriegel van? Word je er - word je er geilig van? Nee. Nee nee nee! Ik weet het maar al te goed, er komt hoogstens een vlegelmooie grijns om je (voor aanbidding geschapen) mondje. Twinkeling in je ogen misschien. Ach, ik ben dus een overactieve, onvermoeibare burgerjongen met schrijversaspiraties en voor jou ben ik een amusant interludium, een beheersbaar tussenstation- | |
| |
want lieffie, het staat voor mij vast dat jij (het zal misschien een tijdje duren maar je wordt 't) heus wel weer verliefd zal worden, ook al zeg je zo stellig van nietesnietesnietes... Ik heb mijn werk dan gedaan, ik heb je een tijdje beziggehouden met een beetje lachen en teuten en wat eten ergens om ons daarna af en toe tot boven de ozonlaag te neuken en voor het overige stuur ik je achterlijke brieffies die, zeg je later, wel leukig waren. Aardige jongen, die Zwagerman, maar verder was-ie zo
nerveus hè. Susan, nadat ik A. had ‘verloren’ dacht ik inderdaad nooit meer verliefd te kunnen worden, maar, en laat ik weer eens een zo groot mogelijk cliché vanonder mijn schrijfmachine (binnenkort tekstverwerker) te voorschijn toveren: ‘Tijd heelt alle wonden.’ Jagh. Weet je, over een maand of wat zullen we elkaar vast nog eens tegenkomen en een pietsie melancholisch worden en dan zeggen we wat tegen elkaar en daarna nog iets en dan vraag ik wil je iets drinken, ja graag, antwoord je dan, waarna je me vertelt heel gelukkig te zijn met die en die, waarop ik weer van o, goed zo, fijn voor je, heel fijn, en waarschijnlijk ben ik dan nog steeds zo'n schijterige ambtenaar dat ik dat nog méén ook, want in laatste instantie ben ik van een lamentabele goedheid, moet je weten - maar goed, dan zeg jij weer van en hoe gaat 't met jou, Joost, zodat ik de gelegenheid krijg te vertellen over, pak hem beet, de zevenentwintig mislukte zelfmoordpogingen ‘om jou’ en mijn in het slop geraakte gedichten en mijn videorecorder die gejat is en elluke dag laten ze de voorband van m'n fiets leeglopen, de ratten, en zie je dat wondje daar, op m'n lip, dat kan in plaats van koortsuitslag best aids wezen, Susannetje, want na jou ben ik een heel attente en rijke zakenman uit Hoogezand-Sappemeer tegengekomen (Zaltbommel, dat mag ook) die me steun en begrip en weetikveel wat meer gaf en die me een halfjaar lang Italië (Florence) aanbood in ruil voor een wekelijkse genegenheidshandeling van achteren - ik bedoel, dat soort dingen of iets anders zal ik zeggen maar waarschijnlijk is het dat ik gewoon weer schrijvertjesgelukkig zal zijn met mijn lieve Momomonumentaallieve Monica, mijn meisje dat nu zo'n verdriet heeft omdat ik jou brieffies schrijf omdat ik met jou ga ontbijten - en ten slotte, Susan, vraag ik hoe heet je nieuwe liefde en jij zegt oh, die ken je niet - en dan blijkt het of all people een totaal
nutteloze yup te zijn, best aardig hoor, daar niet van, het is er eentje die naar je luistert en die slim is op bevel en die geduld heeft en niet neurotisch is en toevallig mooie handen heeft en een klein pikkie maar dat went al gauw, zeg je dan - en ik weer: we hebben toch wel leuke dingen gedaan en zo, weet je nog Sannetje, en jij zegt ja - ja, zeg je, op een manier waarvan ik godverdomme tranen in mijn cocaïnegrote knikkerogen krijg (want we zien elkaar in Richter natuurlijk) en omdat ik ben en blijf een amateur-masochist vraag ik dóór en teut wat over toen en toen (Het Amstelhotel) en die en die keer toen we dat en dat deden en zo moesten lachen... en dan lachen we opnieuw en geven een lief bedoeld kussie op elkaars wang (ikke nog effe
| |
| |
eentje op je mond) - ik bedoel, lievigheidssjamaan van me, wonderkind met praatjes, de magie van een paar keer onherstelbaar onuitwisbaar naaien (o, ik kan niet naar Astor Piazolla luisteren zonder je schilderschoudertjes te zien waarop ikke de ik-schrijver kussies geven mag) zal niet zo onuitwisbaar blijken te zijn, en dan, dan houden we niet veel meer over, vind je niet? Ik bedoel, wat zijn we nou eigenlijk? Tropenweken hebben we meegemaakt. We zijn denk ik twee licht gestoorde (eigenlijk ben jij veel meer gestoord dan ik) kunstenpatsertjes, afkomstig uit verschillende disciplines, die opgelucht zijn nu eens niet de patser uit te hoeven hangen: laat ik dan ook, het voorgaande indachtig, onomwonden stellen dat het af en toe ijzelt van ontroering in mijn maag (‘een kouwe knoop’) als je op blote voetjes naar me toe komt lopen - net naar de wc geweest en snel snel snel, richting mij en richting dekbed. Je rent dan niet, nee, je véért naar voren en juist daardoor lijk je nog het meest op een twaalfjarig jongetje dat zin heeft in een spelletje honkbal of zoiets. ‘Ontroering’? Eh... ontroerd, dat word ik door mooie, jankerige, allerdrakerigste muzak en van, jawel, sommige boeken van Louis Couperus en van Het dwaallicht van Elsschot en in het geniep vind ik de mistigheden van Turner errug mooi en mijn hobby's zijn ‘kunst’ en ‘lekker eten’ en ‘lezen’ terwijl mijn lievelingskleur rood is en verder onderscheid ik me nu werkelijk van niemand meer door, enfin, de groeten te doen aan mijn moeder en aan het meisjesmeisje dat op blote voeten loopt als was zij een jongensvogeltje en dat dapper uit haar ogen kijkt en dat moeite heeft met het uitspreken van lievigheden, wat onder meer blijkt uit, nadat ik haar had gevraagd een viltstift te mogen lenen, haar mededeling niks noppes aan mij uit te lenen want ‘dan hebben we weer
zo'n binding’ - jawel edelachtbare, dit zei ze tien minuten nadat we waren opgestaan, nee ik wilde óók geen binding of zo ik wilde alleen maar koffie drinken en een viltstift lenen en aardig zijn waarom zei ze dan zoiets hufterigs edelachtbare ik weet het niet ik moet het me niet aantrekken maar zaniken kan ze, jezus christus nee! ik heb haar niet ‘omgebracht’ leden van de rechtbank ze is gewoon op wintersport ze ‘laat zich vallen’ - mevouw D. ‘laat zich vallen’.
Jawel. Ik heb iets aan haar ‘omgebracht’. Namelijk haar ogen, die ogen van haar die in mijn kop terecht waren gekomen want kijken deed ik met háár ogen, ik wist niet langer waarnaar en hoe te kijken en dwaalde maar wat rond - Susan, dit en meer nog droomde ikke toen ik woensdagnacht bij je sliep. Dit is een droombrieffie. Ik zou zo graag een droomschrijver willen zijn. Droompassages zou ik willen schrijven met een flinke dosis pathetiek die nu eens niet tegen welke goede smaak dan ook indruist. Ik bedoel, Susanneman, ik blijf natuurlijk de burgerman met een schrijfbedrijf, zijn kop vrijwilig voorovergebogen, richting literatuurmoeras. Dahag Susan! Als wij dan niet de kroon op elkaars hoofd zijn, dan ben je het koningskind in mijn brieven, mijn papieren meisjesprins met een fonkelzwaard in handen
| |
| |
waarmee je jezelf tot ridder kan slaan - dahag! Ik zal je net zo lang schrijven tot ik werkelijk het zaligmakend idee heb mezélf te hebben geschreven. Je bent mijn ongeschreven briefjeslief. Letterdief. - En hier geef ik mezelf een kussie op beide ogen, omdat ik, daar ben ik ‘aansteller’ voor, alweer wat verdrietig word, alleen maar omdat ik bezig ben het brieffie af te sluiten en dus niet meer verder praten kan.
Alsof je er nu al niet meer bent.
| |
Amsterdam, *-*-'87
Lieve Susan,
Zondagavond is het nu en ik heb grootse plannen! Eindelijk kan ik eens een brief beginnen met te vermelden dat, als je dit leest, ik ‘waarschijnlijk in het vliegtuig zit, op weg naar...’ in mijn geval dus T. - héél gewichtig vind ik zoiets en alleen daarom al zal ik dit brieffie pas donderdagavond posten, Susanneman, in de hoop dat ik dan ook wérkelijk het vliegtuig heb ‘gepakt’ of zelfs al ben aangekomen en (dat hoop ik) een beetje normaal, dat wil zeggen zonder neurasthene opgefoktheid, ben onthaald door de beide kunstenpatsers D. en S. Weet je, Susan, ik heb dus nog nooit gevlogen. Alles per trein en auto gedaan. Schrijvertje heeft hoogtevrees. Maar ditmaal heb ik mijzelf hardvochtig opgedragen me te vermannen en met de routine van een, pak hem beet, net niet geslaagde zakenman op weg te gaan naar Schiphol. Ik bedoel, vliegen zal vast minder eng zijn dan een ritje maken in de achtbaan. Ik denk trouwens dat ik nu zo'n beetje verplicht zal zijn hard te werken daar op dat ‘zonovergoten’ eiland T., want eergisteren kreeg ik van mijn uitgever de contracten voor de verhalenbundel toegestuurd en daarin stond dat de kopij vóór 1 april ingeleverd diende te zijn - nu is zoiets natuurlijk altijd rekbaar want als je schrijft dan werk je tenslotte niet in de Hoogovens, maar toch, vanaf de derde klas lagere school, het jaar van de introductie van de zogenaamde ‘tussenrapporten’ (met, voor wat mij betreft, de mededeling, niet in orde: gedrag), heb ik mijzelf aangeleerd een zeker ontzag te hebben voor formulieren, voor het ordentelijk neergeschreven woord. De verhalenbundel gaat denk ik Kroondomein heten en ik moet vier van de negen verhalen nog herschrijven - lukt me dat? Dat lukt me niet. Wat moet is niet leuk. En daarbij komt dan nog dat de hele literatuur eigenlijk niet leuk is (het bedrijf, bedoel ik). Af en toe heb ik echt
het idee dat de Nederlandse letterkunde in handen is van een soort graal-achtig gezelschap op bouwpakket-formaat, bestaand uit d'66 stemmers van boven de veertig en ook nog een stuk of wat progressief-creatieve-katholieken - die hele hiërarchie binnen het familiebedrijf Literaria & Zn. lijkt dan ook in sommige opzichten verdacht veel op die van het Vaticaan. ‘Katholieken bedoelen altijd iets anders dan dat ze zeggen,’ heeft Gerard Reve eens gezegd, en als dat waar is ben ik onherstelbaar katholiek want ik heb mijzelf de laatste acht, negen maanden zelden iets horen beweren waarvan ik níet vond
| |
| |
dat het tegelijkertijd echt waar hoefde te zijn - ik huur overtuigingen en standpunten alsof het ligstoelen op het strand zijn. Iedereen weet zo onderhand dat het uitputtend is om overal altijd ergens iets van te vinden. Hoe denk ik nou bij voorbeeld over dat hele postmodernisme? Per week heb ik zo'n zeven verschillende slogans in de achterzak die ik, ogenschijnlijk gul, te voorschijn haal als ik iets dien te zeggen over postmodem leven; we bakken geduldig een eitje van Lyotard, Baudrillard en exegeet Ihab Hassan en meer van hetzelfde en tegelijkertijd denken we vermoeid aan wat we er volgende week weer eens van zullen vinden. Dit alles wil geenszins zeggen dat ik niet op de hoogte ben van het feit dat twijfel minstens even saai kan zijn als dogmatiek en, minder rampzalig, liberale halsstarrigheid - mijn formuleringen zijn vanavond deerniswekkend politiek - maar in ieder geval is saaiheid toch minder schrijnend als het in verband staat met notoire twijfel. Jij, Sannetje, (ik heb zoveel lievigheidswoordjcs in mijn hoofd duizelen maar ben vanavond meer geemotioneerd dan anders en wil mijzelf derhalve geen buikpijn bezorgen door masochistisch allerhande zwijmelzinnen neer te schrijven), jij bent ook zo'n gediplomeerde twijfelaar - maar hiermee zeg ik niks nieuws, dacht ik zo. Weet je eigenlijk dat we veel (te veel) op elkaar lijken? Rusteloosheid, twijfel, aandachtvragerij, onbezonnenheid en ten slotte een nauwelijks te liquideren onverstandigheid (altijd dezelfde kop tegen dezelfde muur, lijkt het wel): het is je allemaal niet vreemd en Zwagerman heeft er ook last van. Daarnaast verdenk ik je er ook nog van dat je ‘omgeving’, ik bedoel de ‘buitenwereld’, jou een ‘krachtige persoonlijkheid’ vindt - of, zoals vriend D. zegt: je maakt van je handicap je kracht - waarbij jouw kracht me duidelijk is maar voor je handicap heb ik zo'n tweeëntwintig velletjes nodig, en omdat ik alleen nog voor warm eten en de
tango's van Astor Piazolla geduld op kan brengen laat ik die tweeëntwintig velletjes achterwege, maar bloofd is bloofd, ooit moet het er 'ns van komen, van die ultieme brief aan mijn eigenste Susanneman. (De Susan die in m'n kop gonst als een lievigheidssignaal, ideaalheidsideaal, zoentjesbacchannaal - ‘en af en toe rijmde er ook wat bij Zwagerman’, schrijft mevrouw Susan D. in haar dagboekkie, waarin weggestopt haar gerichte brieffies die zo vunzig en naïevig en fixeerderig - kortom, in mijn brieven aan Susan D. maakte ik haar tot één groot pretpark, een tot leven gekomen Efteling, als gevolg waarvan alles wat met ons (met jou en mij) te maken heeft is gaan gonzen en duizelen... o, meisjesrat, ik ben weer begonnen met haakjes en kommaatjes en gedachtenstreepjes, zodat alles voor de opnieuwste keer in het honderd is gelopen; mijn zinnen zijn gaan buitelen en ik weet niet wat te doen, had ik het niet over de Susan in mijn kop, ik bedoel dus de schilderfee die mijn slapen tot bloembedjes zoemt of zo? Laat ik een haakje van stal halen want ergens moet toch ooit de boel op slot worden gedaan, dacht ik, ik wil maar zeggen, geen autokrakers in deze brief, vandaar:)
| |
| |
Terug gaan lezen naar voor de slippartij, en o ja, ik schreef iets over een ‘ultieme brief’ aan jou, aan mijn fantoom waarvan ik zou willen dat ze fantomeriger was dan in werkelijkheid het geval is - ik bedoel: was je een officiële, gecanoniseerde religie, ik kon in je geloven. Ik zou je willen schrijven een liefdesbrief die dagen duurt, eentje die je lezend zou kunnen voelen, dat wil zeggen ik zou een schrijfmachine (tekstverwerker) willen hebben die ervoor zou kunnen zorgdragen dat jij, meisjesprins, bij het lezen ervan geaaid zou worden over je voorhoofd en langs je prinsgelijke haren en heel af en toe waar niemand eigenlijk aan zou mogen komen behalve ikke - een schrijfmachine (tekstverwerker) dus die uit zou kunnen voeren dat wat ik aan je schrijf. In mijn overmoedige buien denk ik wel eens dat je niet allenig maar moet ‘lachen’ om mijn brieffes maar dat je ze ook echt leest zoals ik ze bedóéld heb, namelijk als zo'n beetje mijn meest ‘eerlijke en oprechte’ (om het te zeggen in de spreuken-op-de-schoorsteenmantel-taal) poging tot uitdrukken wie en wat ik ben. Komt u even binnen. Ik ben een beetje Adriënne in De Houdgreep maar dat weet je. Ik ben een beetje jaloers op alle mensen die ik niet kan zijn, maar dat weet je. Ik ben een beetje wanhopig omdat ik op de ogenblikken waarop ik het best dood had kunnen gaan, ik, ‘hahaha’, níét ben doodgegaan. Maar dat weet je. Ik schaam mij voor wie en wat ik tellukuns ben. Maar weet je ook dat ik nu al zo godvergeten uitgeteerd overtuigd ben van het feit dat ik ‘alles al heb gehad’? Ik ben mij ervan bewust dat ik zoiets beter niet kan noteren want als deze brief ooit eens in handen valt van een in literatuur geïnteresseerde spullebaas, dan krijgt men (en ‘men’ is ‘het publiek’, bestaande uit de twaalfhonderdachtennegentig lezers van het een of andere
literaire tijdschrift) een zeer arremoedig beeld van Jonge Schrijver Zwagerman. Maar goed, nu ik inmiddels toch al zo half en half het crimineel en zelfs ontuchtig te noemen plan heb om als ode aan jou een paar van mijn brieven ronduit smerig snel te publiceren in een mooi uitgegeven boekje getiteld 1298 liefdesbrieven - nu ik dat plannetje heb kan ik net zo goed alle larmoyante en huiveringwekkend compromitterende dingetjes erin vermelden, en daarom verzwijg ik niet dat ik de laatste tijd wérkelijk denk dat ik het wel zo'n beetje gehad heb, allemaal. Wat was mijn wens? Schrijven schrijven. Een boekkie schrijven en Heel Echt uitgegeven worden, ik bedoel, met drukproeven en zo, en een boek met een titel en een omslag en daarna recensies en ikke erg zenuwachtig, snappie? Is gebeurd. Verder ben ik blaadjesfetisjist en wens ik met een zekere regelmaat stukkies voor tijdschriften af te leveren. Doe ik ook. En voor het overige heb ik met mannen en vrouwen (alleen nog niet met kinderen) gevreeën; ik heb een Grote Liefde gehad - eentje van Vijf Jaar, een liefde die iedere niet-neuroticus had gekoesterd want de liefste de mooiste de teerste mijn universumlieve unicum mijn Momomonica is bijkans perfect. Daarnaast de laatste tijd twee verkapte liefdes gehad - waaronder jij. Dan heb ik ook nog een
| |
| |
aantal boeken gelezen. Alles wat volgt zal slechts een herhaling zijn van wat reeds is doorlopen - ik bedoel, ik ben niet zo'n dweper die droomt ‘veel van de wereld te zien’ of zo, ik denk mondiaal noch lineair, ik ga met genoegen het land uit en kruip met evenveel plezier achter de grote groene schrijfmachine (tekstverwerker), ik wil maar zeggen: wat nu? Niks noppes niemendal. Ik bedoel, ik kan alleen nóg een keertje met je eten en zwijmelen en (als het God en jou behaagt) neuken en alweer eten en ogenoogjes toe en luisteren naar Astor Piazolla of Astrud Gilberto - en weet je wat je ook bent: een dekentje. Ik bedoel, als ik doodga dan moet je snel naar me toe komen en dan moet je even op me komen liggen zodat het mij op de valreep duidelijk wordt dat jij, mijn levend dekentje, dat jij over mijn gezicht wordt gelegd. Ik ben verliefd. Ikke. Op jou. Woensdagavond was het en je was hier blijven slapen en alles klopte en je lag op me, je lag op me te slapen. Weet je, ik had je gebaard. Ik was je moeder en een attente verpleegster had jou op mij gelegd. Ik wil steeds maar dat je kunst bent en dat ik je heb geschreven - was het maar wáár: dan kon ik je laten doen wat ik maar wilde. Ik zou je beschrijven alsof je zou moeten figureren in een vaseline-lensachtige roman uit de negentiende eeuw. Je bent geen kunst maar ik heb je wél gemaakt. Ik begon je te maken op het moment dat ik voor het eerst je huis binnenliep. Het kloterige is dat ik altijd zo moeilijk afstand kan doen van wat ikzelf heb gemaakt. En jij? Maak jij mij? Weetikniet. Hoefikooknietteweten. Er zit een walgelijk optimistisch ventje boven in m'n ruggegraat dat van die onuitstaanbare morsetekentjes uitzendt naar mijn hersununununhersentjes; het mannetje beweert dat ik mij gelukkig moet prijzen daar er weinig mensen zijn te vinden die hebben mogen meemaken hoe verbazingwekkend het is om met iemand die je ab-so-luut niet kent te neuken en met wie dat dan
ook werkelijk perfect was en niets anders - wat dat betreft zijn jij en ik zoals dat dan heet Uitverkoren, weet je dat? Velen zullen jaloers zijn, weet je dat? Hebben we toch maar mooi geflikt, weet je dat? En weet je toevallig ook niet een gerenommeerde en tegelijkertijd niet al te dure psychotherapeut in Amsterdam die mij kan uitleggen dat jij, Susanneman, dat jij géén religie bent? Ik moet namelijk wel van het idee afkomen dat jij iets met goddelijkheid te maken zou hebben. Tenslotte heb ik altijd geleerd dat God er is door er niet te zijn (of iets dergelijks, iets van meer verheven aard) - en nu heb ik dus iemand ‘ontmoet’ die ik ervan verdenk wel degelijk iets van doen te hebben met sacrale manipulatie! - Eigenlijk is het natuurlijk anders. K. heeft me eens toevertrouwd dat ik Jezus kan zijn als ik dat wil. Okee: dan is K. God, ikke ben Jezus en de sollicitatieprocedure voor de baan Maria is intern. Susan, ik mis je. Nu ik eerder op de avond dat onweerstaanbare filmpje bij de vpro over Mijnheer Neuteboom en Mejuffrouw Versteegen (Bets) heb gezien, weet ik zeker dat ik je mis.
Ik twijfelde eraan of je ook wel zat te kijken; dacht tellukuns
| |
| |
aan jou en aan hoe je van dat programma zou genieten. Enfin, de rest ‘is je bekend’: ik belde je op en iemand die een jongen of een man is nam jouw hoorn op en zei nogal bakkersknechtachtig ‘Hallóóó...’ Toen ik je aan de telefoon had was de aandrang om je te zien, te spreken, te horen eigenlijk alweer voorbij. Sannetje, vind jij het dan niet erg(errug) om alleen te slapen? Lach je nog wel eens in je slaap, jongensmeisje van me? Ik zou wel willen zijn de lippen waarmee je lachjes maakt, ik zou wel willen worden je tandjes die je laat zien aan mensen die je leuk vindt, ik zou wel willen maken een of andere droom die ik onder je kussen kan stoppen, ik zou wel willen sluiten je ogen voor alles waar je verdriet van hebt - en ten slotte zou ik willen schuilgaan onder die schaamhaartjes van je, alleen maar omdat je daar af en toe zo lekker krabt en als je dan je jeukhandjes tussen je benen laat gaan dan masseer je (zonder te weten) mijn schoudertjes en mijn nekkie die dan heel klein geworden zijn natuurlijk, zó klein dat ik geheel onzichtbaar blijf als er, bij voorbeeld, een Nieuwe Man komt met een pikkie dat ik net als bij de zoutjes van Duyvis zal keuren: ‘okee’ of ‘niet okee’. Het liefste zou ik op vakantie gaan in jou in plaats van naar het eiland T. want nu kostte het me zeshonderddertig (630) gulden om in de wolken te kunnen zijn - deze laatste woordspeling verkoop ik door aan Seth Gaaikema of aan Jos Brink en als niemand mijn ‘reuzegrap’ wil overnemen, kan ik hem altijd nog wel kwijt aan deze of gene jolige kruidenier uit Rijswijk. Susan, als ik ben aangekomen op T. ga ik je een brieffie schrijven; misschien kom ik namelijk wel nooit meer thuis want wordt T. en passant gebombardeerd of kom ik wél heelhuids terug maar zie jou vervolgens niet meer terug omdat je onnavolgbaar gewelddadig daar op wintersport bent verkracht door een Duitse toerist,
nog net te jong voor een nazi-verleden - er kan van alles gebeuren, soms krijgen vakantiegangers al een lekke band als ze nog maar net hun woonplaats zijn uitgereden... je bent mijn spoorzoekdanseresje. Mijn liefdeskampsyndroom. Mijn bladwijzer van het nog te schrijven boek. Mijn doolhof met een gouden strikje aan de ingang. Als je bestudeerd zou kunnen worden (‘Wat kijk je nou?’) zou ik hoogleraar willen zijn. Zal er iemand zijn bij wie ik zwijmelzieker kan worden? - Tuurlijk. Oók gouden strikjes achterlaten. Naar T. vliegen. Goeje boekkies schrijven maar weer. Lekker eigen doolhoffies maken. Ander soort brieven schrijven misschien. Weet je dat ik je eens een brief moet schrijven, ik bedoel dus niet typen maar echt met de pen in de aanslag iets onaanraakbaars aan je schrijven? Ik schaam me een beetje voor mijn kuttige handschrift. Weet je, er was een tijd dat Picasso in zulke emotionele problemen geraakte dat hij niet langer kon schilderen. In plaats daarvan schreef hij dan gedichten. De dichter Paul éluard zond - anoniem - enkele van Picasso's maaksels naar een grafoloog. Volgens deze was het hem toegestuurde handschrift afkomstig van iemand die uitermate hartstochtelijk liefheeft, - wat nu niet zo bijzonder is om te constateren want wie denkt er nu niet van zichzelf dat-ie hartstochte- | |
| |
lijk liefheeft - maar die ook, en dit is aardig, het object van zijn liefde vervolgens dóódmaakt. Zo zie je maar weer. Maar goed, laten we, in plaats van gezamenlijk dood te gaan, weer eens giechelen om iets; laten we weer eens de slappe lach vergaren. Slapte kan heel verkwikkend zijn. Susanneman, mooiheidsritueel, een brief schrijven is ‘toch wel’ uitputtend; ik zit nu al ik weet niet hoe lang te typen en te zwoegen en mij in te houden om niet oversentimentele dingetjes aan je toe te vertrouwen maar bied je niet meer dan een aaneenrijging van datgene wat het inhouden niet waard is, snappie?
De innemende supernicht Quentin Crisp zei ook al dat hij aan niemand iets te bieden had behalve zijn ‘oneindige beschikbaarheid’. Als ik nou nicht was geweest, had alles er meer rooskleurig voor me uitgezien, denk ik. Of niet. Of weer wel. Maar ik denk van niet. Ik geloof niet in mannen. Ik geloof in het Sannetje dat in mijn hoofd zit. Onder mijn bed heb ik stiekem een Susannakerkje gebouwd en daar ga ik 's ochtends in zitten bidden. Kort daarna ga ik dan boodschappen doen en pas dáárna ga ik naar de grote-mensenkerk om aan de gecanoniseerde God te vragen of er nog wat voor me geprogrammeerd is. De officiële God is een aardige God. Jij bent ook aardig. Heel aardig. Dahag, aardige meisjesgod! Wil jij op jouw beurt voor me bidden dat ik, als ik terugvlieg op, jawel vrijdag de dertiende maan - dat me dan nix overkomt, dat ik geen ziektes (griep of kanker) krijg en dat ik niet overvallen word door weer de een of andere volkomen buitenproportionele paranoïa? Eigenlijk probeer ik iets heel eenvoudigs te zeggen, Susan (Sannemannetje, verlossersmeisje van de lach en van de traan, mooigezongen smartlap): ik wil zo graag zeggen: zul je aan me denken? Hoeft maar één keer per dag. Okee? Goed zo. Geef ik je nu een kussie (nee, twee, of eigenlijk vier) op je voorhoofd en in je nek (en daar nog eentje extra) en eentje onder je kin en de laatste op je rug(getje), op het stukje waar ik mijn hoofd zou willen leggen om te slapen en te dromen over dat ik later piloot word zonder hoogtevrees en al mijn vrienden naar T. durf te vliegen om vervolgens de mensheid te redden uit handen van, hoe heten ze, de Soviejets en de maanmannetjes en de holenberen en de foute christenen die alles wat naar religie zweemt weten te vulgariseren en niet te vergeten alle vrouwen zodat iedereen die is overgebleven kan zien dat Susanneman de enige ter wereld is - dahag Susan! Dag jochie. Nu ga ik mijn ogen dichtdoen. Allemaal zwart. Ik ben niet bang
voor donker hoor.
|
|