Maatstaf. Jaargang 35
(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Elke Emrich
| |
[pagina 114]
| |
taren, hoe meer hij zich met groeiende geïrriteerdheid en belangstelling afvraagt: hoe is het mogelijk dat een zo scherp van zich afbijtende geest ondanks teleurstellingen en vernederingen zo onveranderlijk van een kennelijk frigide vrouw houdt, die - de absoluutheid van zijn liefde miskennend - een vermeend standsbelang van haar familie boven haar eigen geluksbeleving laat prevaleren? Wie - zo luidt het raadsel dat deze brieven opgeven - wie wa[s] Sidonie Nádherný von Borutin? Is het - psychologisch - verklaarbaar dat zij haar diepe en innige relatie met Kraus telkens weer - niet echt verbrak, meer: op losse schroeven zette, eerst om met Guicciardini te trouwen (wat - officieel - door de oorlogsverklaring van Italië aan Oostenrijk-Hongarije werd verijdeld). Later om met een jeugdvriend, graaf Maximilian von Thun und Hohenstein te trouwen, weer enige jaren later om - in plaats van met Kraus - met haar gouvernante en vriendin die grote reis te ondernemen die oorspronkelijk als wereldreis met Kraus was gepland? Wat was de reden, dat zij haar onmiskenbare liefde voor Kraus als ‘vriendschap’ wilde definiëren? De aldus minstens drie keer onderbroken relatie met Kraus begon in 1913, toen Maximilian hen aan elkaar voorstelde. Pas na de dood van haar andere grote vriend Rainer Maria Rilke (1875-1926), in de loop van 1927, blijkt Sidonie (1885-1950) tot aan de dood van Kraus in 1936 bereid tot een vorm van liefdesbeleving die de dan volgende brieven van Kraus van nagenoeg louter biografisch belang doet zijn. Het liefdeleven van Kraus werd - zo lijkt het - diepgaand verstoord door Rainer Maria Rilke. Als verklaring van de problemen van Kraus en Sidonie wordt in de literatuur verwezen naar een brief die Rilke op 21-2-1914 aan Sidonie heeft geschreven. Daarin zou hij zonder het woord ‘jood’ te noemen het anti-semitische vooroordeel tegen Kraus hebben uitgespeeld. Hij legt haar uit dat Kraus door zijn geestelijke geaardheid steeds voor haar een vreemde zal blijven. De vraag dringt zich echter op of één enkele brief ertoe kan leiden dat een diepe en uiteindelijk zegevierende liefde jarenlang door crises wordt verscheurd. De stelling veronderstelt in ieder geval een uitzonderlijk sterke beïnvloedbaarheid van Sidonie door Rilke. Op Rilkes invloed op Sidonie zullen wij later terugkomen. Hier zij allereerst bekeken wat Rilke eigenlijk schreef en hoe Sidonie daarop reageerde. Rilkes passage over Kraus luidt: ‘[...] (bedenken Sie sein Leben, bedenken Sie das Ihre): er kann Ihnen nicht anders als fremd sein, ein fremder Mensch; ein Sie nahe angehender ausgezeichneter Schriftsteller; ein Geist, der auf den Ihren vom glücklichsten Einfluß sein kann, wenn... wenn: die Distanz keinen Moment verloren geht, wenn Sie irgend einen letzten unaustilgbaren Unterschied, auch im Geistigsten noch, zwischen sich und ihm aufrechthalten: [...] Sie stehen da nicht der lieben, rein bewegten Geistigkeit eines fühlenden und sich mittheilenden Menschen - Sie stehen einer Waffe, einem Bewaffneten, einem geistigen Angreifer gegenüber - und die natürliche Gegenseitigkeit dieses Gegenüberstehens ist nur solange fruchtbar, als Sie sich irgendwie wehren; wenn sich Freundschaft daraus ergiebt, so kann es nur eine Freundschaft ganz in Waffen sein, zu dem Zwecke, daß die Ihrigen daran sich übten.’Ga naar eind12. Rilke schetst hier vooral zijn eigen gereserveerde houding ten opzichte van de gevreesde polemicus. De moeilijkheid in de vraagstelling naar de beweegredenen van Sidonie is daarin gelegen dat zij haar brieven aan Kraus kennelijk heeft vernietigd en dat ook haar brieven aan Rilke tot 4-4-1914 spoorloos zijn. De annotaties in deel ii van de brieven van Kraus aan Sidonie bevatten dagboekaantekeningen en commentaren bij Kraus' brieven van haar hand; haar brieven aan Rilke zijn - voor zover overgeleverd - in annotaties in de uitgave van Rilkes brieven aan Sidonie vermeld, echter niet geheel afgedrukt. Hier kan alleen een - voorlopige - poging worden gedaan om uit deze gegevens en uit de in de brieven aangehaalde citaatfragmenten uit haar brieven een approximatief beeld van Sidonie te schetsen. Haar reactie op Rilkes waarschuwing kan afgelezen worden uit zijn antwoord op 25-2-1914, waarin hij dankt voor Ihre guten frohen, rein überzeugten Worte - und die herzliche treue Aufnahme meiner besorgten’ (Rilke aan Sidonie, p. 218): alleen al de gedachtenstreep toont aan dat er een tegenstelling bestond tussen zijn ‘bezorgde woorden’ - ten aanzien van Kraus - en haar blijde en overtuigde woorden, | |
[pagina 115]
| |
eveneens met betrekking tot Kraus, zoals de enige plausibele aanvulling moet luiden. Ook op basis van de delen i en ii sámen, de brieven van Kraus en de daarbij horende annotaties, moet de vraag, of Sidonie zich sinds maart 1914 gedistantieerd ten opzichte van Kraus heeft opgesteld, ontkennend worden beantwoord. In plaats van een ‘vriendschap geheel in wapens’ en een nadrukkelijke distantie in acht te nemen heeft Sidonie begin maart 1914 Kraus in Wenen een bezoek gebracht (ii, p. 119, no. 37), stelde zij half maart de vraag ‘Wollen wir uns in der Wiener Wohnung sehen?’ (i, p. 20), is hij op 18 en 19 maart 1914 te gast op haar landgoed kasteel Janowitz (ii, p. 122, no. 53), waar zijn hooggespannen verwachtingen - 17-3-1914: ‘Ich verbrenne. Fern Deiner Glut, Du Herrliche! [...] Ich hätte nie geglaubt, daß es so über mich noch hereinbrechen kann. [...] Du Ewige - hilf mir!’ (i, p. 21) - duidelijk niet werden beschaamd: op 19-3-1914 dankt Kraus voor de ‘droom van Janowitz’ (i, p. 21). Met het oog op zijn volgend bezoek op Janowitz op 31-3-1914, schrijft Kraus op 27-3-1914, en wel in aansluiting op een voorstel voor een nachtelijke ontmoeting in het kasteel in zijn of haar slaapkamer: ‘Liebste, Deine Erfüllung ist so herrlich groß, daß sie an die Erwartung nicht hinanreichen kann. Wie schön ist das!’ (i, p. 26). Blijkens zijn brieven van 17, 18, 20 en 22 april 1914 heeft Kraus met Sidonies tweelingbroer Charles een vriendschappelijke relatie op weten te bouwen (i, p. 31-32): Hij heeft Kraus in Wenen een bezoek gebracht. Sidonie verblijft daarna enige dagen in Wenen en van 6 tot 12 mei 1914 is Kraus hun gast op Janowitz. Tijdens dit verblijf bewees Sidonie hem het grote vertrouwen hem haar grote liefde en diepe rouw om haar geliefde oudere broer Johannes op te biechten die op 28-5-1913 was overleden (i. p. 35, no. 85; ii. 130). Dit alles staat in schril contrast tot de veronderstelde werking die Rilkes brief van 21-2-1914 zou hebben uitgeoefend (zie ii, p. 121-122). De problemen die in de volgende jaren tussen Sidonie en Kraus rezen, moeten een andere achtergrond hebben gehad. Deze achtergrond moet echter op de een of andere wijze met Rilke in verband hebben gestaan, want anders zou Sidonies veranderde houding jegens Kraus na Rilkes dood niet te verklaren zijn.
Sidonie Nádherný von Borutin
| |
[pagina 116]
| |
Friedrich Pfäfflin, de bezorger van de brieven van Kraus aan Sidonie begint zijn hoofdstuk over de biografie van Sidonie met de vraag: ‘Wer war Sidonie Nádherný?’ De vraag toelichtend laat hij het hoofdstuk voorafgaan door twee als motto afgedrukte epigrammatische karakteriseringen van Sidonie - genoemd Sididoor Kraus. Zij luiden: ‘Du bist sie, die ich nie gekannt, / die ich nicht nahm, die ich nicht hatte. / Du keine Gattin, ich dein Gatte / in einem andern Eheband.’ [26-8-1921]; en: ‘Wie soll man übrigens den geistigen Verkehr / mit einer Frau aufrecht erhalten, die nur zu / zwei Büchern eine wahre Beziehung hat: zum / Kursbuch und zu “Worte in Versen”!’ [2-10-1916] (Jij bent zij, die ik nooit heb gekend, die ik niet nam, die ik niet had. Jij geen echtgenote, ik jouw echtgenoot in een andere huwelijksband. - Hoe moet je trouwens het geestelijke verkeer met een vrouw handhaven die alleen met twee boeken werkelijk vertrouwd is geraakt: met het spoorboekje en met ‘Worte in Versen’!) Pfäfflins biografisch en filologisch onderzoek levert de volgende wellicht relevante gegevens op. Toen Sidonie Nádherný von Borutin en haar tweelingbroer Charles werden geboren (1-12-1885), was haar familie twee keer genobiliteerd. Sinds 1833 waren zij ‘Edle von’, sinds 1865 ‘Ritter von Borutin’. Haar vader stierf in 1895; zijn weduwe, geboren Freiin Klein von Wiesenberg, en haar drie kinderen werden op 13-5-1898 in de ‘Österreichische Freiherrnstand’ verheven. Het verlies van de vader op negenjarige leeftijd en de verheffing tot barones als dertienjarig meisje moeten als mijlpalen in haar persoonlijkheidsvorming worden beschouwd. Haar één jaar oudere broer Johannes speelde in haar gevoelsleven een bijzondere rol. Hij was de man van wie zij hield tot aan en lang na zijn zelfmoord op 28-5-1913: ‘a sacred great love’ (ii, p. 33; dagboek van Sidonie op 25-2-1915 in Rome). 's Zomers en 's winters is de jonge barones samen met haar moeder uitgebreid op reis. In 1906 leert zij in Parijs in het atelier van Rodin, Rilke kennen. Sindsdien wisselen zij met elkaar brieven; van deze correspondentie zijn haar brieven voor ongeveer twee derde verloren gegaan. Ook na de vroege dood van haar moeder in 1910 blijft zij - samen met haar gouvernante - grote reizen ondernemen, volgens Pfäfflin: als ware zij op vlucht voor haar liefde voor haar broer en voor zijn bevoogding (zie ii, p. 30). Sinds de dood van hun ouders is hij voogd over de vijfentwintigjarige barones. De status van meerderjarigheid lijkt voor vrouwen onbekend. De broer neemt juridisch de vaderrol over. Sinds Johannes' zelfmoord staat de inmiddels zevenentwintigjarige vrouw onder het voogdschap van haar tweelingbroer Charles. Als zij op 8-9-1913, ruim drie maanden na het overlijden van Johannes, Kraus leert kennen, bekent zij hem, het gevoel te hebben als in een woestijn te leven. Het woord ‘Wüste’ blijft voor hen sindsdien van symbolische betekenis (zie ii, p. 113, no. 1 en 2; i, p. 20: ‘Was sind Wohnungen! Es gibt Wüsten!’). Getuige haar dagboekaantekeningen heeft Sidonie het gevoel dat deze ontmoeting een keerpunt in haar leven zal blijken te zijn. Kraus, die haar gevoel van verlorenheid vlijmscherp aanvoelde, heeft haar, zo schrijft zij op 19-9-1913 (zie ii, p. 30-31) ‘een nieuw rijk geopend, nieuwe mogelijkheden’. Op 14-9-1913 noemt zij echter hun prille gevoelens ‘Sünde und Betrug’, die door de wil te redden gelouterd worden (‘Retten wollen - da wird Sünde u. Betrug zur Reinheit, Gut-sein.’). Wat zij als ‘Sünde’ ervaart, als ‘bedrog’ - ten opzichte van wie? -, als ‘verleiding’, ‘bezetenheid’ en tevens als mogelijkheid ‘verlost’ te worden - waarvan? - (‘ich will die echte Versuchung, will tief erschüttert werden, um zu wissen, wie ich erlöst werden kann’), dit nieuwe geluk staat in tegenstelling tot ‘Rücksichten, Denken, Feinheit, Treue’, tot de waarden van haar adellijke opvoeding. Haar verscheurdheid blijkt uit haar dagboekaantekening van 14-9-1913: ‘Kraus steckt in meinem Blut; er macht mich leiden. Er ging mein[em] Wesen nach, wie keiner noch, er begriff, wie keiner noch. - Ich kann nichts tun, wenn ich ihn nicht vergesse.’ - ‘Tun’ kan zij niet wat - volgens haar opvoeding en denkpatronen, volgens de eisen van haar milieu - haar plicht is: met iemand van adel trouwen. In deze verscheurdheid gaat zij te rade bij haar oude vriend Rilke. Zijn - volgens Pfäfflin - ‘erfolgreiche Intervention [...] gegen eine Verbindung mit Karl Kraus' blijkt minder succesvol dan op basis van deze dagboekaantekeningen verwacht mag worden. Van begin af aan | |
[pagina 117]
| |
was Sidonie zich er van bewust dat een huwelijkse verbintenis met Kraus niet mogelijk was, hoewel zij wél met die gedachte speelde. Kraus zelf zag zich kennelijk niet als echtgenoot van Sidonie, erfgenaam op het landgoed Janowitz worden. Op 7-3-1914 ontvangt hij van haar een brief met een bijlage die hij meteen terugstuurt, want - zo merkt hij laconiek op: ‘Aus mir wird ja doch kein Gutsherr’ (i, p. 16, no. 42). Broer Charles trouwens studeert rechten in Praag; een ‘Gutsherr’ van landadel op kasteel Janowitz lijkt dus alleszins wenselijk. Was Rilke een rivaal van Kraus? Alleen al de frequentie van Rilkes brieven - er liggen meestal weken, soms maanden tussen - kenmerkt deze briefwisseling als die tussen vrienden, niet tussen geliefden. In november 1909 bekent hij haar dat het zijn trots is, ‘Ihrer herzlichen Jugend ein Rathgeber zu sein, der letzte, der geringste’; in zijn volgende brief van 19-12-1909 reageert hij op een uitspraak in haar antwoordbrief: ‘Wenn Sie [...] mich [...] einen Schutz nennen und eine Hut, so thun Sie genau das, was unsere liebe Bettina “das Amt der Engel verrichten” nannte -’ (Rilke aan Sidonie, p. 109 en iii). Hij ondergaat haar definitie van hun relatie als de bovenzinnelijke troost van een engel. Op Bettina kom ik later nog terug, hier is in eerste instantie van belang hoe Rilke en Sidonie hun vriendschap invulden. Rilke, die steeds de protectie van en vriendschap met adellijke dames zocht en onderhield, trachtte zijn relatie tot Sidonie als vaderlijke vriend inhoud te geven. Zijn eerste bezoek aan Janowitz (1907) bij de weduwe en de drie jonge Nádhernýs karakteriseerde hij als een kinderfeestje (zie ii, p. 28); - de weduwe hield zich achteraf omdat het Allerzielen, de feestdag ter gedachtenis van alle overledenen was. In zijn brieven aan Sidonie weidt hij uit over literatuur en kunst. Hij adviseert haar in haar reisplannen en beschrijft daarbij uitvoerig landschappen (Spanje) en steden (Brugge, Venetië en dergelijke). Op 8-12-1911 verzekert hij haar van zijn vaderlijkvriendschappelijke gevoelens en bekent: ‘ich fühle mich als ein so alter Freund, fast als hätte ich Sie von Ihrem Vater übernommen; wie oft hat mich Ihr liebes Dasein gerührt, und Sie glauben nicht, wie traurig ich damals in Rom war, in den wenigen Stunden unseres Beisammenseins Sie so wenig zu empfinden’ (Rilke aan Sidonie, p. 139). Tijdens hun gelijktijdig - niet gemeenschappelijk - verblijf in Rome in april 1910 waren ontmoetingen veel minder vaak tot stand gekomen dan Rilke had gehoopt. Hij vraagt zich af, waarom Sidonie in Rome, waar zij een eigen woning heeft (zie Rilke aan Sidonie, p. 110), een zo druk en vermoeiend sociaal-maatschappelijk leven leidt; hij kan niet begrijpen, ‘welche Aufgabe die viele Geselligkeit in Ihrem Leben hat, in der Sie sich ermüden. Ich komme manchmal auf den Gedanken, daß sie mit ihrem zerstreuten Geräusch etwas übertönen soll’ (Rilke aan Sidonie, p. 121). Haar gedrag in Rome beschrijft hij als verdringingsgedrag. Diezelfde gewaarwording noteert Kraus, eveneens in Rome, op 15-3-1915, waar Sidonie voorbereidingen treft om met de Italiaanse graaf Guicciardini te trouwen. In die brief constateert Kraus, dat niet een andere man maar de veelvuldig nagekomen maatschappelijke verplichtingen haar zo volledig vermoeiden en uitputten dat zij zijn vertwijfelde brieven volstrekt ignoreerde (zie i, p. 146-147). Wat is er intussen gebeurd? In de zomermaanden van 1914 zijn Sidonie en Kraus geregeld samen geweest, onder meer reisden Sidonie, Charles en Kraus vanaf 13 juli 1914 samen door de Alpen. Door het uitbreken van de wereldoorlog zag de baron zich genoodzaakt om voortijdig naar huis terug te keren; hij vertrok echter niet zonder er zorg voor te dragen dat in zijn plaats Sidonies gouvernante en vertrouwde Mary Cooney zijn negenentwintigjarige zuster zou vergezellen (zie ii, p. 32). Ondanks deze voorzorgsmaatregel moest hij ‘geruchten’ over ‘intimiteiten’ tussen Kraus en zijn zuster vernemen (zie i, p. 80). Na eind augustus een hele week op Janowitz te gast te zijn geweest arriveert Kraus op 3-9-1914 onverwachts met een eigen auto op Janowitz om daags erna samen met Sidonie een grote autoreis te ondernemen. Zij brengen nagenoeg de gehele septembermaand samen door, daarbij slechts tijdelijk vergezeld door Mary Cooney. Wat niet kon uitblijven geschiedde: Charles werd boos en legde Kraus een huisverbod voor Janowitz op (zie ii, no. 143; no. 153; no. 157). Dit doet de barones wederom besluiten naar Italië te reizen en graaf | |
[pagina 118]
| |
Guicciardini op te zoeken, met wie zij sinds december 1912 bevriend is (zie ii, no. 86, 157, 158). Zij besluiten volgens de normen van hun stand te trouwen: een huwelijkscontract op te stellen die de jonge comtess Guicciardini de vrijheid tot eigen levensinvulling zou garanderen die zij behoefde (zie ii, p. 33, no. 226). Op 8-12-1914 antwoordt Kraus op haar brief, die hem haar besluit uiteenzette. Uit zijn reactie en de aanhalingen van uitspraken uit haar brief kan de strekking van haar schrijven worden gereconstrueerd. Volgens haar is dit huwelijk een ‘compromis’ tussen plicht en neiging (i, p. 103); zij wil als comtess in alle openheid een vriendschappelijke relatie met Kraus onderhouden en stelt hem in het vooruitzicht: ‘Vielleicht, wenn ich älter bin, vielleicht könnte ich dann fort mit Dir’ (i, p. 104). Deze constructie wijst Kraus als paradoxaal en vernederend van de hand (zie i, p. 105); hij raakt in een diepe crisis die uiteindelijk ertoe zou leiden dat Kraus' literair talent zich fulminanter ontplooide. Blijft de vraag naar een verklaring voor Sidonies, in de brieven vaker naar voren komend, verdringingsgedrag: haar rusteloos reizen en sightseeing. In Rome 1915 is dit gedrag symptomatisch voor het feit dat Guicciardini voor Sidonie zoiets als een toevluchtsmogelijkheid schijnt te zijn die zij tegelijk door druk maatschappelijk leven ontvlucht. Het huwelijk als bevrijding uit een ander voogdijleven mag immers niet zelf een soort gevangenis worden (Kraus: Je wilt trouwen, ‘um eben jenen Fesseln zu entgehen’ en een ‘Umweg zu mir’ te bewandelen, i, p. 104). In plaats van stelling te nemen, ontwijkt zij conflicten (dagboek, 11-9-1914: ‘Ch. is against dear Kraus, it is very sad’, zie ii, p. 33) en stelt daden die nog wel eens hard aankomen. Kraus adviseert haar dan ook tegenover haar broer haar eigen wil tot uitdrukking te brengen (‘Ein Ausweg: die schroffere Betonung Deiner Willensfreiheit in Bezug auf Deinen Umgang und die Dir unentbehrliche [...] Freundschaft mit mir’, i, p. 104). Guicciardini moet in militaire dienst en Sidonie heeft een officiële reden om de huwelijksplechtigheid op te schorten. Uit de in mei 1915 volgende telegrammen en brieven kan worden opgemaakt dat Charles en Kraus volstrekt geen vijanden zijn; op 16-5-1915 sturen zij samen bezorgde telegrammen aan Sidonie, op 18-5-1915 vertelt Kraus: ‘Ch. war sehr lieb - er [...] wartete auf mich’ et cetera (i, p. 160, p. 162); de gehele maand augustus verblijft Kraus - met de kennelijke goedkeuring van Charles - op Janowitz. Rilke, die éérst werd uitgenodigd maar er de voorkeur aan gaf niet naar Janowitz te komen, schrijft op 19-8-1915: ‘Wieviel Unterstützung und gute Bestärkung mag Ihnen jetzt daraus kommen, daß Kraus bei Ihnen ist! Grüßen Sie ihn und Charlie sehr’ (Rilke aan Sidonie, p. 243). De belemmering voor de liefde tussen Kraus en Sidonie blijkt noch bij Rilke noch bij haar broer en diens standsvooroordelen of antisemitisme te liggen - hij zou anders zijn weigering Kraus op Janowitz te dulden staande hebben gehouden -, maar in haar eigen geaardheid. Haar dagboekaantekeningen geven blijk van haar grote onzekerheid en blijvende gehechtheid aan de overleden broer; op 25-2-1915 schrijft zij: ‘When I began this journal, Joh[annes] was living - and now? And in it's continuance, my heart knew a sacred great love - and now?’; ‘kk, so kind, so good’, zo bekent zij op 22-7-1915, een week voor Kraus' verblijf op Janowitz, ‘I cannot make his life happy - because my thoughts & feelings are in the past’ en op 1-8-1915, op de dag van Kraus' aankomst, vraagt zij zich af, of zij niet beter toch ‘Comtess Guicciardini’ kan worden om zo haar plicht tegenover haar vader en haar broers na te komen, ‘then I could die. But not sooner.’ Dit idee lijkt haar tevens ‘ridiculous’; zij wil vrijheid, eenzaamheid of nieuwe mensen, die zij in Zweden of Zwitserland hoopt te vinden (zie i, p. 33-34). Na Kraus' vertrek resumeert zij in haar dagboek op 2-9-1915 dat zij een ‘terrible play’ met Kraus speelt en zichzelf niet begrijpt (ii, p. 174, no. 283). In juli 1918 wordt het ‘terrible play’ voortgezet. Eveneens na een bezoek van Kraus noteert zij in haar dagboek: ‘... speaking it over with dear, kind Dora, we concluded, that a separation must be; I can stand him always less & less; the greater his love grows, the less can I return it, & to be free of him, without hurting him to [sic!] much, is my one most fervent wish’ (ii, p. 298, no. 640). Het lijkt weer alsof zij gepreoccupeerd is door de gedachte aan de overledenen - haar vader en haar oudere broer - ver- | |
[pagina 119]
| |
plicht te zijn met een graaf te trouwen, om zo de reeks nobilitaties voort te zetten. Wellicht is dit alleen maar een rationalisering van haar eigenlijke, verborgen probleem. Uit september 1918 is een document bewaard gebleven waaruit blijkt dat Sidonie zich op noodlottige wijze aan een ‘mindere’ - waarschijnlijk graaf Max Thun - gebonden voelt; in een door haar zelf overgeschreven brief aan Kraus bekent zij: ‘Ich bin s. unglückl. Ich verliere Dich und mich. [...] Zugleich aber fühle ich, daß ich nicht anders kann, ich weiß ich kann den Geringeren nicht aus meinen Nerven reissen u. wenn ich auch jede Gelegenheit vermeiden werde, so weiss ich doch u. gestehe es zu meiner grossen tiefen Schmach, gegen alles was Edelmuth, Grösse, Vernunft, Dankbarkeit, Freundschaft, Verehrung erwidern mag, dass, freilich nur ihm allein, gelingen kann, was er sich wünscht. Dass er mich unverändert liebt dass ich, u. da thut die Erinnerung an junge glückliche Tage viel mit, seiner alten inneren Macht räthselhafterweise immer noch ausgeliefert bin, kann mich einem so unendlich höheren Wert gegenüber nicht vertheidigen. Deshalb bleibe es beim gestrigen Abschied - solange, bis ungetheilt alles in mir Dich zu fragen wünschen wird, ob Du zurückkehren willst oder mir ewig verloren bist’ (ii, p. 467-468). Afscheid omwille van een ‘mindere’ met wie kennelijk als enige seksueel contact wordt geapprecieerd, waarbij de herinnering aan jonge gelukkige dagen een belangrijke rol speelt; - een afscheid en tevens de wens ooit ‘ongedeeld’ terug te kunnen. Kraus' reactie: ‘Ich verzeihe Dir’; zijn enige verwijt: dat zij in haar goedheid had gelogen (i, p. 467-468). In november 1919 antwoordt Kraus op een brief van Sidonie ‘der mich in schmerzliches Staunen versetzt’. Kennelijk stelde zij hem daarin een ‘Konstruktion’ voor waarin hem de rol van een platonische vriend van gravin Thun was toebedeeld met de opgelegde plicht en onder de voorwaarde zich ‘nicht zu erinnern, daß vorher etwas war’, onder de voorwaarde te vergeten dat er zoiets als sekse bestaat (‘Vergessen, daß es ein Geschlecht gibt’, i, p. 477 f.). Op deze vernedering weigert Kraus in te gaan: ‘Ich kann mit Heiligthümern nicht so schalten’ (p. 481).
Gedicht van Karl Kraus voor Sidonie, augustus 1916
Karl Kraus, Sidonie Nádhernß en Mary Cooney op een zomers parkgazon, september 1921
| |
[pagina 120]
| |
De gravin heeft blijkbaar zichzelf ‘belogen’. De ‘mindere’ graaf Thun, die zijn raadselachtige macht over haar aan haar herinneringen aan jonge gelukkige dagen, aan haar gehechtheid aan jeugdindrukken te danken heeft, blijkt al gauw zijn macht te verliezen. Ondanks de tegenwerpingen van Charles en in weerwil van de tegenstand van de familie Thun trouwden Sidonie en Maximilian zonder enige plechtigheden en zonder de aanwezigheid van enig familielid op 12-4-1920 in het klooster Heiligenkreuz, waarmee Sidonie haar eigenzinnigheid, grilligheid en onbeïnvloedbaarheid opnieuw bewees. Maar reeds in juni 1920 ontmoetten Sidonie en Kraus elkaar weer; op 4 en 5 augustus 1920 beantwoordt Kraus een brief van Sidonie waarin zij hem had geschreven, dat zij geloofde ‘daß die Thränen einer besseren Welt entstammen’. Kennelijk had zij in haar brief de gedachte geuit het ideaal te hebben verwezenlijkt tijdperken met elkaar te verenigen, want hij stelt de vraag: ‘Aber ist denn ein schon erreichtes Ideal nicht noch unerreichbarer und begibt es sich den Irdischen, daß die Zeiten so zusammenfließen?’ (i, p. 484) Achter dit verborgen citaat lijkt de gedachte schuil te gaan, dat haar huwelijk met haar jeugdvriend ‘junge glückliche Tage’, haar jeugd met Johannes moest doen herleven; dit blijkt intussen een illusie te zijn geweest (‘Thränen aus einer besseren Welt!’). Kraus' scepsis ten opzichte van dit huwelijk - in tegenstelling tot de affaire Guicciardini maakt de affaire Max Thun naar het lijkt weinig indruk op Kraus - wordt bevestigd door Sidonies hernieuwde interesse voor zijn gedichten, door haar in november 1920 gestelde vraag of zij zijn brieven mag herlezen. In november 1920 gaan Sidonie en Maximilian uit elkaar, en willen nooit meer iets met elkaar te maken hebben (scheiding pas op 15-9-1933). Kerstmis 1920 vinden Kraus en Sidonie elkaar weer. Worden zij eindelijk gelukkig? Hun probleem blijft haar op frigiditeit lijkende frustratie ten opzichte van de seksualiteit. Deze achtergrond van haar verdringingsgedrag komt steeds duidelijker naar voren. In een lange brief van 27 en 28 november 1921 zet Kraus haar uiteen dat hij door lange ontberingen te sterk naar haar verlangt, naar een ‘Lust, der Du nicht gewachsen bist’ (i, p. 518). Als eindelijk in januari 1922 de ‘Eiswüste’ ontdooit, hij het ‘Wunder Deiner Erweckung’ prijst - ‘Dein weibliches Nehmen war die Gabe, nach der ich gelechzt habe [...] Du ewiges Feuer von einer kalten Braut’ (i, p. 525 vv.) - trekt zij zich weer terug. Haar commentaar in haar dagboek van 30-1-1922: ‘Kraus sends me lovely loveletters - but I - cannot love any more. I have only one wish, one longing & I think of nothing else: to travel into foreign lands, to remain a few years away. But where get the money? It is the only sense & aim that I can get still out of life’ (ii, p. 329, no. 747). Kraus is bereid zijn werk op te geven en haar escapisme te delen, met haar op wereldreis te gaan. Om het geld bij elkaar te krijgen, werkte hij als nooit tevoren, hetgeen door oververmoeidheid verdere problemen met zich brengt. Een jaar waarin reizen worden gepland en verworpen eindigt met de vraag, of zij zich heeft teruggetrokken uit angst haar seksuele frustraties, de ‘vielbeklagte Schranke der physischen Natur’ te doorbreken of omdat door het bedrijven van de liefde, de liefde overgegaan is. Tenslotte is daar Kraus' geresigneerde verzekering dat hij altijd haar vriend zal blijven (i, p. 566, 568. In plaats van met Kraus gaat Sidonie eind januari 1923 met Mary Cooney op Oriëntreis. Haar reisplannen deelde zij Rilke mee. Hij antwoordde haar op 21-1-1923 met commentaren en adviezen voor haar reisdoelen en schreef dat volgens hem haar ‘bezinning’ een ‘opruiming’ betekent, een afkeuren en wegdoen van alles wat niet echt was en niet werkelijk bij haar hoorde, dat dit hem een symbool leek van iets dat diep en wezenlijk was. Was u mijn dochter, zo schreef hij, dan zou ik zeggen dat u mij oneindig veel deugd doet, was u mijn zuster, dan was ik trots op u. (‘Ja, aber Besinnung, Sidie, wie schön ist Ihr Brief, was das angeht. Mir ist, als hätten Sie nicht nur aus dem lieben Janowitz alles weggeräumt, was nicht ganz echt war, und nicht ganz, vom eigenen Erleben her, wahr und fühlbar. Diese Ausmusterung kommt mir fast nur wie ein Symbol für etwas viel viel tiefer und wesentlicher Geleistetes: wobei Sie ja schon seit langem waren, in einer innerlich reinen und großen Bewegung. - Wären Sie meine Tochter, ich würde sagen, daß Sie mir unendlich viel Freude machen, wären Sie meine Schwester, ich | |
[pagina 121]
| |
wäre stolz auf Sie’, Rilke aan Sidonie, p. 325-326). Kennelijk heeft Sidonies terugtrekken tegenover Kraus bij Rilke respect en goedkeuring gevonden. Met zijn opbeurende opmerkingen doelt hij op een jarenlange innerlijke ontwikkeling bij haar die hij als vaderlijk-broederlijke vriend als een wezenlijke prestatie van haar kant waardeert. Hij doelt daarmee op een ontwikkeling van haar gevoelsleven waaraan hij vanuit de verte heeft deelgenomen en die hij mede heeft gestuurd. Wat was de rol van Rilke in de ontwikkeling van Sidonies gevoelsleven? Van wezenlijke betekenis lijkt mij hun correspondentie in de jaren vóór haar ontmoeting met Kraus, vóór de dood van Johannes. Al zijn haar brieven uit die tijd niet overgeleverd, die van hem moeten toch gezien worden als reacties op uitingen van haar. Laten wij terugkeren naar de reeds eerder genoemde Bettina. Bettina von Arnims brieven aan Goethe en Rilkes reflecties hieromtrent waren - zo wil het mij voorkomen - van een nietuitwisbare vormende - gevoels-vormende - betekenis voor Sidonie. Toen zij reeds meer dan twee jaar met elkaar correspondeerden,Ga naar eind13. sinds 5-9-1908, reflecteerde Rilke op de brieven van Bettina von Arnim aan Goethe, op ‘Goethes Briefwechsel mit einem Kinde’. Het ‘kind’, Bettina Brentano (1785-1859, sinds 1811 getrouwd met Achim von Arnim) had in 1806/7 een dweperige liefde voor Goethe opgevat en hem vurig-romantische, van een kinderlijkplatonische liefde getuigende brieven geschreven en deze in 1835 in bewerking uitgebracht onder de titel Goethes Briefwechsel mit einem Kinde. Deze intussen als ‘briefroman’ gedefinieerde bewerking laat Goethe uitkomen als een door Bettina gemythologiseerde legende, gevormd uit droom en fantasie, als een leeftijdloze god, een door haar geschapen idool. Bettina hield niet - volgens de onderzoekers - van de werkelijke historische Goethe, maar van de liefde, die zij de naam Goethe gaf.Ga naar eind14. Toen Rilke Bettina's briefroman leerde kennen, waren de echte brieven van Bettina nog niet bekend; Rilke en Sidonie lazen de door Bettina uitgebrachte uitgave als een historische weergave van de relatie tussen Bettina en Goethe. Bettina's romanachtig gemythologiseerde, platonisch-dweperige liefde voor Goethe wordt door Rilke aan Sidonie als het grote voorbeeld van een ‘wirkliche, elementare, durch und durch wahre Liebe’ (Rilke aan Sidonie, p. 78) voorgesteld. De onbereikbare geliefde - het blijft in Rilkes brieven onuitgesproken of dit een dichter, een mythe, misschien wel een broer betreft -, het object van de liefde wordt gekenschetst als ‘ein Liebes-Vorwand’ (p. 79, 80), als een voorwendsel, bedoeld om de liefde zelf te doen groeien ‘über sich hinaus’ (p. 78), met het doel een op zichzelf staand groot - boven de sterren uitgroeiend groot - gevoel te worden dat de geliefde niet nodig heeft: ‘solche Liebe [...] braucht den Geliebten nur, damit er ihr den äußersten Schwung gäbe für ihren weiteren Kreislauf zwischen den Sternen. Aber diese Aufgabe [...] hat vielleicht keiner der von großen Liebenden Geliebten bestanden. Sie waren alle zu befangen in der eitlen Konvention ihrer Männlichkeit; sie hielten alle noch die Liebe für ein Ding zu zwein, für die kleine Beruhigung, die zwischen Finden und Trennung liegt’ (p. 79). Deze conceptie van liefde waarin de geliefde aan zijn ‘taak’ niet voldoet als hij, in de ‘conventies’ van de mannelijkheid bevangen, liefde met tweeën wil bedrijven, heeft haar uitwerking op Sidonie kennelijk niet gemist. Dit moge onder meer blijken uit haar in diezelfde brief door Rilke geciteerde opmerking over Bettina. Rilke schrijft haar dat zij met betrekking tot Bettina het mooiste zegt dat over haar gezegd kan worden: ‘daß sie ihre große große Liebe, ohne jede Hülfe von außen, so ganz vervollkommnete’ (p. 78). Bettina blijft voor Rilke en Sidonie symbool voor hun eigen relatie (zie p. 101, 105, 107, 113) en een voorbeeld voor wat Rilke als Sidonies werken aan haar zelf, aan haar innerlijk leven beschouwt: ‘Die wundervolle innere Arbeit, die Sie in diesen letzten Jahren geleistet haben’ (p. 87) zou haar een innerlijke vrijheid hebben gegeven, die hij als ‘Großjährigkeit’, als meerderjarigheid en als ‘freigewordene Welt’ definieert (p. 88). Vrijheid van zelfbeschikking, meerderjarigheid zijn kennelijk in die wereld geen recht dat de vrouw toekomt, maar een symbolische verworvenheid, die door innerlijkpsychisch ‘werken’ bereikt kan worden. Rilkes invloed op Sidonie lijkt dus gebaseerd te zijn geweest op wat hij haar als de ware liefde voorstelde; alleen in dit kader kan eventueel de | |
[pagina 122]
| |
brief enige uitwerking hebben gehad, die tegen Kraus' scherpe, ‘gewapende’ geest waarschuwde en misschien wel een antisemitische ondertoon had. Het spontaan antisemitisch gedrag dat Sidonie op 5-10-1913 tegenover Franz Werfel aan de dag legde en dat tot scherpe antisemitische polemieken tussen de joden Kraus en Franz Werfel zou leiden (zie ii, p. 126-128, 270-271, 314-318), hoeft als zodanig geen licht te werpen op haar relatie tot Kraus. Het toont alleen aan dat zij ook in dit opzicht prototype van de geestelijke geaardheid van haar tijd is geweest. De plausibiliteit van de stelling, dat Rilkes invloed op Sidonie vooral bestond in de conceptie van wat zij gezamenlijk als de ware liefde beschouwden, wordt geïllustreerd door een citaat uit een brief van Sidonie aan Kraus. Na het mislukken van haar huwelijk met Max Thun gaat zij Kraus' brieven niet alleen herlezen, maar ook - zijn verzoek daarmee nakomend (zie i, p. 486) - overschrijven. Kraus dankt haar als ‘teuersten Kopisten’ en citeert uit haar brief ‘die Sprache des Liebendsten der Geliebtesten’, zich afvragend, of ‘“der Geliebtesten” Mehrzahl des Masculins und nicht Einzahl des Femin. ist [...] Ich wünsche Aufklärung über die Sprache der Geliebtesten der Liebendsten (und des L.)’ (i, p. 489-490). Het is onwaarschijnlijk dat Kraus ooit heeft ervaren dat zijn woordspeling gebaseerd was op een formulering die naar een brief van Rilke over de brieven van Bettina te herleiden is, naar Rilkes karakterisering van Goethe als één ‘von großen Liebenden Geliebten’, waarin inderdaad ‘Geliebten’ meervoud masculinum is. De vaderlijk-broederlijke, ‘opvoedkundige’ invloed van Rilke op Sidonies conceptie van liefde maakt het begrijpelijk dat zij pas na diens dood - geleidelijk (zie i, p. 585-592) - haar liefde voor Kraus zodanig inhoud kon geven dat ‘ein Ding zu zwein’ mogelijk werd. Daags na Rilkes dood, op 30-12-1926, noteert Sidonie in haar dagboek ‘My first real friend [...] is no more! [...] He was the only man, whose friendship was pure & brotherly’ (ii, p. 351, no. 800). Een dergelijke vriendschap, ‘pure & brotherly’, probeerde zij steeds opnieuw van Kraus af te dwingen, die - natuurlijk - op zijn beurt als man aangenomen wenste te worden en zich afvroeg: ‘Was ist das nur mit der Liebe und der Freundschaft für eine Einteilung?’ (i, p. 567). Toen Sidonie na jaren van vervreemding vermoedelijk in maart 1927 Kraus vroeg hun relatie opnieuw te doen herleven, stelde Kraus haar op 3/4-4-1927 in voorzichtige bewoordingen hun probleem voor ogen, niet zonder de hoop uit te spreken, dat ‘sich's in Dir gewendet hat’. Zijn interpretatie van haar preoccupatie door vriendschappelijke liefde luidt: ‘Möglicherweise war ein furchtbarer Zwang zu einer einmal angenommenen Fehlillusion schuld an allem und hätte tiefere Offenheit uns einander und Dich als Ganze mir bewahrt’ (i, p. 587). De verschrikkelijke dwang tot een ‘verkeerde illusie’ lijkt met Rilkes dood opgeheven. Het ontbreken van de ‘diepere openheid’ werd misschien wel door Kraus' houding tegenover Rilke mede veroorzaakt, namelijk door zijn jaloerse irritatie over Rilkes ‘oft beklagtes Vorzugsrecht’ (i, p. 423, zie ook p. 164), door zijn weigering hem te ontmoeten (op 12/13-11-1915, zie i, p. 223), door zijn ironische, misprijzende en afkeurende uitlatingen over ‘Maria’ in 1916/17. Hij had op Sidonies verzoek eind 1915 ertoe bijgedragen, dat Rilke in plaats van als soldaat, zijn militaire dienstplicht in het oorlogsarchief in Wenen kon vervullen. Eind 1916 heeft hij aan een financiële steunactie ten gunste van Rilke deelgenomen. Des te meer irriteerde hem Rilkes afwijzend, Kraus vaak negerend, gedrag in Wenen, waarover hij deels ironisch, deels met bevreemding over ‘das arme Mädel’ Maria (i, p. 301, 304) verslag uitbrengt. Toen Rilke in verband met de polemieken tussen Werfel en Kraus, voor Werfel partij koos, was voor Kraus op 5/6-3-1917 ‘dieser Fall endgiltig und für alle Zeiten erledigt’ (i, p. 423, zie ii, p. 270-272). Zijn filippica's tegen Rilke misten, evenals die tegen de ‘bioloog’ Max Thun, elke uitwerking op Sidonie. Tussen Sidonies relatie met Rilke en die met Kraus blijken werelden te hebben gelegen: evenmin als een vader een ‘rivaal’ voor de geliefde van zijn dochter pleegt te zijn en diens opvoeding een bepalende invloed op haar liefdeleven kan hebben, evenmin was Rilke een rivaal voor Kraus en evenzeer blijkt zijn invloed op Sidonie diepgaand van aard geweest te zijn. Als deze analyse een enigszins juist beeld van Sidonie kon schetsen, dan blijkt deze vrouw met haar grote liefde voor haar broer, met haar | |
[pagina 123]
| |
twee pogingen in diens geest een huwelijk te sluiten, met haar leven volgens literair voorbeeld, met haar frustraties, frigiditeit, verdringingsgedrag, rusteloosheid en escapisme, met haar standsbewustzijn en paradoxaal antisemitisme een prototype van de grootburgerlijkadellijke vrouwen van rond de eeuwwisseling te zijn geweest, die door hun beschermde, hen isolerende opvoeding vaak levenslang in hun oudere broer (en/of diens vriend) de enige vertrouwde en vertrouwenwekkende man konden zien. De briefroman, die uit de brieven van Kraus en Rilke gecompileerd zou kunnen worden, zou een vrouwelijke romanheld opleveren zoals deze in de romanoeuvres van Robert Musil (Der Mann ohne Eigenschaften) of Heinrich Mann (Die Jagd nach Liebe, Zwischen den Rassen, Der Kopf en andere) voorkomen. De vrouwen in deze (en andere) maatschappijkritische romans trachten hun onderworpenheid aan tijdgebonden moralisme en conventies te ontvluchten en hun vrijheidsdrang vorm te geven door ‘zusterlijke’ invulling van ‘liefde’. Sidonies problematiek lijkt op die van vrouwen, die door Freud werden geanalyseerd. Zij was geëmancipeerd avant la lettre en toch in sterke mate bepaald door het moralisme van haar tijd. |
|