Maatstaf. Jaargang 35
(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Andreas Oosthoek
| |
2De dichter is achtentwintig jaar, als hij er oktober 1922 neerstrijkt. Hij heeft De Wandelaar gepubliceerd, Pierrot aan den Lantaarn en sinds twee jaar is hij als letterkundig medewerker verbonden aan Het Nieuws van den Dag. Hij publiceert in De Gids en werkt met Coster aan De Stem. Zijn stem wordt gehoord en dat geeft zelfvertrouwen. In Parijs blijkt hij een ondernemend man. Zijn grootste aandacht gaat er uit naar de mogelijkheden Nederlandse schrijvers in het Frans vertaald te krijgen en vervolgens is er enige passie voor het eigentijds theater te bespeuren. Hij zit op een mooi centraal punt: dicht bij Saint-Michel waar naar men zegt het Leven zich afspeelt, de ateliers en theaters van Saint-Germain en Montpamasse, Saint-Sulpice waar de heiligen hun beeld krijgen en de befaamde kletscafés van het gouden Carrefour Montparnasse-Raspail en Saint-Germain des Prés. Hij zoekt er het gezelschap van Jacques Copeau en Georges Pitoëff, die het theater van de levensbeschouwing in geducht tempo omvormen in een theater van de levensbeleving. Hij raakt er bevriend met de vormgever prins Boris Metchersky die aan de Chimère werkt, ziet produkties in l'Atelier en de Vieux-Colom- | |
[pagina 12]
| |
Faan, Netty en Martinus Nijhoff voor villa De Muis in Laren, 1918
Martinus Nijhoff
bier en trekt de lijnen naar het Théâtre Libre en Jarry's Ubu dat in 1896 de Parijse monde kwam verbazen. Hij vergelijkt het leven in Parijs wat wrang met zijn eigen Haagse vooruitzichten die te maken hebben met een nette baan in de familieuitgeverij. ‘Ik heb een soort vertrouwen in de Chimère. Volgens Metchersky zijn ze te litterair, maar wat geeft dat? Volgend jaar zullen ze hun eigen theater hebben op de boulevard St.-Germain. Maar dan zal ik mijn comedie hebben op het Voorhout, met journaal en brievenboek als requisieten. Le monde ou l'on s'ennuie,’ schrijft hij op 24 november aan zijn vrouw Netty. | |
3Er is een tiental Parijse brieven van Nijhoff aan zijn vrouw bewaard gebleven. Ze zijn alle geschreven in de Grands Hommes en dragen de adressering: Madame Netty Nijhoff, villa de Muis, Laren N-H. Hollande. Martinus Nijhoff en Antoinette Wind waren in 1916, het jaar waarin hun zoon Wouter Ste- | |
[pagina 13]
| |
André Gide, 1922
phan werd geboren, gehuwd. Er was een stormachtige liefdesgeschiedenis aan voorafgegaan. De twee kenden elkaar van het gymnasium. Er is uit die schooltijd een foto bekend waar Pom Nijhoff, Netty en Gerda Wind, Eelco van Kleffens en Vic van Vriesland tussen hun klasgenoten staan. Het traditionele huwelijksverband houdt niet heel lang stand. Al na ruim een jaar gaat ieder van de jonge echtelieden de eigen weg. Theun de Vries heeft dat toegeschreven aan een ‘gepassioneerde onafhankelijkheidszin’.Ga naar eind2. Een minder geconditioneerde band blijft evenwel vele jaren bestaan, met alle lief en leed van dien. Pom en Netty vinden ieder de vriendinnen die een dergelijke band toestaan. In hun bewogen geschiedenis, die zich afspeelt in een goed deel van Europa, dringt zich niet zelden een vergelijking op met de boeiende historie van Harold Nicolson en Vita Sackville-West, door de zoon Nigel beschreven in Portrait of a Marriage. Theun de Vries, de wederzijdse vriend, spreekt over een ‘ambulant en ambivalent huwelijk’.Ga naar eind3. Netty Nijhoff, moeizaam werkend aan een klein oeuvre van een voorname signatuur, is
Otto van Rees, getekend door Adya van Rees-Dutilh
| |
[pagina 14]
| |
La Chimère, Boulevard Saint-Germain 143, voorjaar 1923. Schildering gevelwand door prins Boris Metchersky
Aankondiging in l'Intransigeant, november 1922
thuis in Europa. Zij bereist het Zuiden in haar Ford, met de revolver binnen handbereik. Ze woont vele jaren in Florence, in Athene, Gauciel, Penzance, het Walcherse buitenhuis Groot-Valkenisse en, vooral, Parijs. Daar hoort ze tot de kring van de constructivisten en neo-plasticisten Mondriaan, Vantongerloo, Van Doesburg, Freundlich, Gorin, Domela, Brancusi, Herbin, Torres Garcia, Seuphor. Ze raakt er bevriend met de componist Antheil en de mathematisch filosoof prins Matyla Ghika. Zoon Faantje zit er op schoot bij Sylvia Beach. Haar levensvriendin, de Engelse constructivistische creatie Marlow Moss, deelt er haar stappen en die van haar zoon, die later atelierleerling wordt van de befaamde fotograaf Man Ray en de naam Stephen Storm aanneemt. Nijhoff is en blijft, op voor- en achtergrond, nauw bij dit turbulente leven betrokken. Uit zijn brieven blijkt vaak een grote tederheid en een bezorgd meedenken over elke dag-van-morgen. | |
4De Parijse correspondentie kent een aantal hoofdthema's: de ontmoeting met André Gide, de vertaling van zijn werk, de eventuele vertaling van Nederlands werk, de bezoeken aan de schilder Otto van Rees, de beeldhouwer Ossip Zadkine en de componist Matthijs Vermeulen. De kennismaking met Gide, in diens selectieve Journal (sinds 1883) níet vermeld, betekent voor de bewonderende Nijhoff een schok. In 1922 had hij reeds het plan Gide te vertalen. Het zou tot 1928 duren vooraleer hij de vertaling van Paludes, onder de titel Moer, voltooide. Hij bood het script aan zijn vriend Alexander Stols aan. Deze liet het drukken in zeer beperkte, fraai uitgevoerde oplage (150) maar tot een verspreiding kwam het niet. Daarmee is gewacht tot het oorlogsjaar 1944. Eveneens in 1922 was Netty (A.H.) Nijhoff reeds bezig La porte étroite te vertalen. Deze vertaling verscheen pas in 1937 (Querido). De eerste publikatie van Moer had inmiddels plaatsgevonden in De Stem van 1929. Over vertalingen van het werk van Nederlandse schrijvers had Nijhoff contact met Charles du Bos (Plon-Nourrit) en de Nouvelle Revue | |
[pagina 15]
| |
La Rotonde, waar Apollinaire hof hield, in de vroege jaren twintig
Française. Ten slotte kreeg hij voor elkaar dat De Grijsaard en de jongeling (1919) van Reinier van Genderen Stort door Paul Eyquem voor La Sirène vertaald zou worden. ‘Stort is in de wolken’ meldt Nijhoff op 24 november. Vóór die datum heeft hij al plannen met andere boeken ontvouwd.Ga naar eind4. December 1922 verlaat Nijhoff node - hij heeft het idee dat hij er dan pas goed ‘in’ komt - Parijs, reisdoel Den Haag-Laren-Londen. | |
[pagina 16]
| |
Brief I[Niet gedateerd (poststempel 11 oktober 1922, Paris Rue du Départ, 7.30 uur)]
Dinsdagavond Amice, De eerste dag was erg druk en erg koud. Groote hemel, wat is het koud. Vanmorgen heb ik het boek van Wijdeveld voor Copeau aan het secretariaat van de Vieux Colombier afgegeven, maar C. kreeg ik niet te zien. Ik heb mijn adres achtergelaten. Hij zal me schrijven wanneer ik hem spreken kan. Toen naar de Nouvelle Revue Française voor het adres van Gide. ‘Monsieur Gide aime à s'envelopper dans des mystères’. Men moet schrijven naar de Nouvelle Revue, die dan de brieven naar hem opzendt. Dan schrijft Gide terug, wanneer en waar hij te zien is. Ik heb nu een kort briefje aan G. geschreven om een onderhoud. Ik ben benieuwd of ik wat van hem zal hooren. Toen aan Pim om geld en aan Hes geschreven. Toen de jas gaan passen. Die wordt heel goed. Mooi zwart, en behoorlijk ruim. Ik heb hem Zaterdag-avond of uiterlijk maandag. Ik hoop maar zaterdag, want het is bar koud. Toen voor Stan ‘Le boeuf sur le Toit’ gekocht. Morgen ga ik naar Pédone. Twee dadaïstische drama's gelezen (gekocht in Povolovsky) waarvan er een erg de moeite waard was. Tegenover Povolovsky in de Rue Bonaparte in ons oude eethuisje gedejeuneerd. Maar het was erg veranderd. Heelemaal nieuw beschilderd van buiten en binnen. Een nieuwe eigenaar en een nieuwe vieze juffrouw bij het buffet van de kazen en confituur. En het was er erg duur geworden. Alles fr. 2 à fr. 3. Niets meer voor ons. Vanavond ben ik nog even naar Beauvoir geweest. Maar ‘De Stem’ was niet gekomen, schrijf eens even of hij wel gestuurd was. En hoe was de reis met Zeno? En hoe vond je Pije? Was hij niet zenuwachtig, zooals altijd als hij zonder jou is? De eigenaar van de Gr. Hommes kwam me fluisterend vragen of ik soms wilde ontbijten voor fr. 1.50. Voor de overige clientèle was het fr. 2.25, maar voor arme studenten gaf hij het voor fr. 1.50. Chocolat, brood en boter. Neen, hoor. Ik ontbeet vandaag voor fr. 0.80, staande aan een toonbank in de Chope Latine. Koffie en 2 croissants. Gegeten in Chartier. Wat is dat toch goed. Kus den Pije maar eens flink van me. Dag kameraad P. | |
[pagina 17]
| |
Brief II[Niet gedateerd (poststempel 16 oktober 1922, Paris-25, Rue Danton, 20.30 uur)}
Woensdag Wonderlijk vriendje, Zooeven heb ik heerlijk zitten schransen van de worst en de boter, die ik in tijden niet geproefd had. Maar vooral van de goddelijke borstplaten, die ik in-eens heb verslonden. Ik heb nu een vork, mes en blikjesopenmaker gekocht, en zal nu altijd van uw goede zorgen ontbijten. Ik had met den hotelbaas van Wim en Ada afgesproken dat hij mij zou waarschuwen vóór zij terugkeerden. Eergisteren echter kwam hij verschrikt bij me binnenloopen, dat ze er al waren, zoodat wij onmogelijk hun kamer nog tooien konden. Ik heb toen maar een bos herfstbladeren en asters gestuurd, maar ze nog niet gezien. Gisterenmiddag heb ik bij Emmy v. Lokhorst zitten praten. Coster had me nl. geschreven, dat Van Loon iemand kende die als Franschman ook Hollandsch kan lezen, omdat hij bij de Hollandsche brievencensuur gewerkt had, en dat die M. Eyquem (zoo heet hij) wel voor ons zou willen vertalen. Ik dus naar v. Loon om zijn adres. Hij was uit, maar zij heeft me twee uur vastgehouden. Ik moet zeggen aardig. Tenger, levendig, met wat coquetterie en vermoeidheid. Ze droeg een bril, die ze telkens afzet. Enfin, volgende week ga ik er eten. Over haar boeken en onze critieken hebben we maar geen woord gerept. Ze wisten al (van Keuls nb) dat ik in Parijs was, en hadden al moeite gedaan mijn adres te weten te komen. Van Loon schijnt, volgens haar verhalen, een zenuwlijder te zijn, die 18 uur per dag werkt om niet gek te worden. Vanavond ga ik (met) Mat. Wiegman en van Rees eten, en daarna naar Van Rees' atelier dat vlak achter de Boul. Montparnasse moet liggen. Van Stan kreeg ik eindelijk een briefje. Dat het tijdschrift finantieel zoowat in orde is, dat Van Looy het zal uitgeven, en een lijst boeken en muziek om voor hem te koopen. Wat heeft hij toch een slimme naïviteit in zijn dwergenkracht! Ik voel niets meer voor het tijdschrift. Stort schreef me ook een heel aardig briefje met eenige verwondering over mijn desertie, waarvoor ik wel mijn goede gronden zou hebben. Die goede gronden zijn eigenlijk een gevoel van persoonlijke waardering voor Jobs en Stan. Je ziet, ik ben altijd zwak voor persoonlijke waardeeringen. Terwijl, zooals jij schrijft, literaire waardeeringen als voor Jany of Stort eigenlijk een veel hechter basis zouden zijn. Bovendien heb ik voor Jany en Stort veel gemotiveerder gevoelens, dan de vage vriendschap voor zonderlingen als Stan en Jobs. Met dat al, kan het toch een heel aardig periodiekje voor boekenvrienden worden, en is mij door de persoon van Coster | |
[pagina 18]
| |
het vrij-uit schrijven in De Stem onmogelijk. Neen, dan nog liever de oude Gids, maar wat zal mij beletten daarin geregeld een samenvatting te schrijven als ik in september heb gedaan? Ik ben van plan dat vol te houden. Hier, in Parijs, kon ik toch onmogelijk mijn Gids-artikel voor December maken. Ik had alle mogelijke boeken niet bij me, en zelfs niet eens de noodige Nieuwsjes. Ik heb aan Colenbr. geschreven, dat ik moet wachten met schrijven tot Januari, en hij schreef me vanmorgen heel vriendelijk terug dat hij er dan voor het Maart-nr. op rekende. Hij schreef ook dat zijn vrouw nog steeds niet in orde is en nu geëlectrizeerd wordt, dat Wiep in Berlijn woont (Lutherstrasse 31-32, Pension Bernhardt, Berlin-Wilmersdorf) en dat Tine in Maastricht onderwijzeres is. Erg aardige brief. Hoe kom je erbij dat Jany uit de Gids zou gaan. Dat komt zeker van Stan, om de Gids te ondermijnen. Ik geloof er niets van, al heeft Jany tegenover mij ook wel eens somber gedaan. Gisteravond stond er in de Temps een stukje over George. Hoe vind je het? Hij had in Fontainebleau proeven genomen en bewezen, dat men de leeftijd van boomen niet mag tellen naar het aantal ringen, omdat er dikwijls ringen ontstaan door schimmelwerkingen. Ja, ja - Hij was er zelf heelemaal confuus van, en kwam het om half-twee in den nacht, toen ik nog lag te lezen, op de rand van mijn bed zitten voorlezen. Ik was gisteravond in het ‘Atelier’, waar ze vier eenakters gaven. De twee eersten waren erg flauw, maar toen kwam er een stukje van Mérimée (de schrijver van Carmen en De karos v/h H. Sacrament), dat onbeschrijvelijk prachtig was. Wat een kerel is Mérimée geweest, hij is heelemaal doodgedrukt door de spot van zijn maîtresse George Sand, was erg verlegen en schreef onder allerlei ander namen. Dit heet l'Occasion. Het beschrijft de liefde van een meisje in een nonnen-pensionaat voor een priester. Zij durft hem niet liefhebben uit ontzag voor zijn ambt en ze denkt er over om maar naar haar ouders te schrijven dat ze naar een andere kostschool wil. Maar dan ontdekt zij dat de priester een verhouding heeft met een harer vriendinnen, die als zij in het klooster opgevoed wordt. En dan besluit zij, omdat ze niet langer reden ziet zich tegenover den priester in te houden, maar opeens inziet dat hij van haar toch nooit zal houden, omdat ze hoort van de vriendin zelf dat de priester besloten heeft met haar (de vriendin) te vluchten, dan besluit zij zichzelf te vermoorden. Ze steelt vergif in de apotheek van het klooster en doet dat in een glas limonade, en wil juist drinken, als de vriendin haar komt vragen om voor éen nacht haar kamertje te mogen hebben omdat die naast de cel van den priester is. Zij wordt dan ijskalm, zegt tegen haar vriendin: wat ben je nerveus, en reikt haar de limonade. De vriendin valt dood neer, en het meisje werpt zich halsoverkop in een put. Het werd geweldig goed gespeeld, en de actrice die voor het meisje speelde, maakte daar een figuur van, die tot in het uiterlijk sprekend op Annie Wind geleek. Ik hoef je niet te zeggen | |
[pagina 19]
| |
dat ik als een klein kind zat te huilen en dat de afgrijselijkste rillingen over mijn lichaam kil heen en weer liepen. Maar vooral als dan tegen het einde op-eens uit dit zwakke kind al de razende krachten en doodverachtende wildheid losbreken. En toch was dit bijna een verlossing en ontspanning na de beklemming van de geheimzinnige alleenspraken, die ze hield, na alle tot bersten toe bedwongen ontroeringen, na al de half-uitgesproken aanduidingen, waarbij ze telkens bijna bezwijmde. O ja - ik vergat nog te zeggen dat Emmy v. Lokhorst een beetje van Jeanne Willink heeft. Ook zooals ze zat op te hemelen over haar man tegenover een vreemden man, zooals Jeanne dat ook doen kan, waarbij je dan, ik weet niet waarom, iets van hysterie bespeurt. Ook zei ze dat ze al voor 7/8 dood was, dat ze boomen noodig had en liever in Oosterbeek dan in Parijs zou woonen, maar dat ze helaas Holland onbewoonbaar vond etc. Ik kwam geheel onverwacht binnen, en zij had een rekje waschgoed bij de kachel gezet. ‘Als er maar geen gekke wasch bij is’ - zei ze toen, terwijl ik er nb met mijn rug naar toe zat. Toch kan je met haar praten, maar je moet voorbij een zeker punt zijn, net als bij Jeanne. Wat een schattig portretje van Faantje, en heeft hij zelf zijn naam achterop geschreven? Van Copeau nog niets gehoord. Van Easton kreeg ik wat boeken. Dag. Kus den Pije. P.
Was Pim gezellig? Hij heeft zulke rare buien. | |
Brief III[Niet gedateerd (poststempel 19 oktober 1922, Paris Rue du Départ, 7.30 uur)]
Amice, Je kunt je mijn schrik niet voldoende indenken! Ik stond halfzes in mijn overhemd me te wasschen, om te gaan eten. Ik was net een schoone boord uit de kast halen. Alles lag overhoop in mijn wanordelijk kamertje: vest en jas op het bed, open boeken kris-kras op de tafel, overal rommel, en een rook om te snijden, want ik had den heelen middag zitten lezen op mijn kamer. - Enfin, er wordt geklopt. Ik roep: Entrez. - En de deur gaat open en op den drempel staat een stevig heer van middelbare lengte, met een glimlachend lang-ovaal gezicht, in een lange grauwgroene pellerien. Hij zegt: ‘Vous êtes M. Nijhoff.’ Ja, zeg ik, komt u binnen. ‘Mijn naam is André Gide, u heeft me geschreven en hier ben ik.’ Ik viel letterlijk achterover tegen het bed. Denk eens aan: Gide in de Gr. Hommes op mijn kamer! Ik liet | |
[pagina 20]
| |
Cabaret Le Lapin Agile, uithangbord geschilderd door André Gill
hem zitten op mijn eenige stoel en ging als een haas mijn boord aandoen. Hij zat te lachen om mijn verlegenheid, en verontschuldigde zich. Het is een alleraardigste man. Hij had niet veel tijd, kwam alleen maar om een brief af te geven (waarin een rendezvous stond) en was, hoorende dat ik thuis was, even naar boven geklommen. Wij hebben toen samen gewandeld tot St. Sulpice, waar hij afscheid nam en in een tram naar St. Cloud stapte. Vrijdagmorgen zal ik hem weer zien, op de Place de l'Odeon. Dan gaan we samen naar zijn uitgever, om de voorwaarden van de Hollandsche vertaling te bespreken. Hij lijkt wat op Jobs, maar zijn gezicht heeft ook iets van Barend. Hij is zeer, zeer aardig en eenvoudig en hartelijk. Hij vertelde bijv. dat het hem zoo speet nog nooit in het Engelsch vertaald te zijn. Er was n.b. wel een Japansche vertaling van 2 van zijn boeken, en in het Duitsch was hij ongeveer compleet. Ik vertelde dat jij aan La Porte Etroite bezig was, dat ik eenige invloed had als criticus en tamelijk bekend letterkundige, dat ik vrij zeker wel een vertaling van een paar van zijn boeken zou kunnen doen uitgeven. Natuurlijk, dat is te garanderen. Robbers, of Meulenhoff, of Querido of de Wereldbibliotheek. Ik moet maar eens een stuk over hem in De Gids schrijven. Of wil jij dat doen, en het dan tegelijk als voorwoord bij de vertaling uitgeven? Ik ben nog heelemaal van streek en heb er hoofdpijn van. Het was te plotseling. Hij maakt wel een honderd maal beter indruk dan Schnitzler op diens lezing. Veel, veel ernstiger, en minder opdringend. Ik zei hem dat men mij gezegd had ‘M. Gide s'enveloppe de mystères’. ‘J'en ai déjà assez’ zei hij. Ik ben heel benieuwd naar Vrijdag-morgen. Wat leuk dat Faan op school zoo goed meegaat, en dat ze hem daar aardig vinden. En hoe was de partij van Ada? Bij Mondriaan ben ik niet meer geweest, maar ik ga, denk ik, morgen. Verder lees ik aldoor, aldoor, Claudel en Farrère, heb nog geen maîtresse, en drink veel koffie. Mijn overjas is klaar en naar mijn smaak. Vanmorgen kwam Pim's geld, toen ben ik hem eindelijk gaan halen. Al die koude dagen heb ik eigenlijk geleden, en ben twee dagen van de kou al om 11 uur in bed gekropen. Maar nu werkt de verwarming al en is het dragelijk. Vrijdagavond ga ik Hans en George de ‘Lapin Agile’ laten zien. Ik vind het heerlijk, en hoe langer hoe beter. Veel beter dan de eerste dagen. Maar daar niet van. Groet allen in Laren, vooral Zus en Ley. Kus Pije, dag P. | |
[pagina 21]
| |
Brief IV[Gedateerd 26.10.22 (poststempel 26.x.1922 Paris-25, R. Danton, 15.30 uur)]
Amice, Gide is helaas naar zijn buiten in Normandië vertrokken om te gaan schrijven. Ik heb hem nog éénmaal gezien in het café Voltaire op de Place de l'Odeon. Hij hield me vrij, en was zeer vriendelijk. We spraken over dit en dat, over Engelsche literatuur (hij leest meer Engelsch dan Fransch, als iedere literator trouwens, let maar op) over Claudel, wiens invloed zoo enorm afneemt, zei hij, over het uitgeven van een vertaling van Stort in de Nouvelle Revue Française. (Ik dacht ook aan een fransche vertaling van jouw roman, maar sprak er nog maar niet over). Gide wil me erg helpen Hollandsche boeken hier uitgegeven te krijgen. (daar zitten Roëll, v. Loon en v/d Vlugt al 2 jaar op te prutsen) Den volgenden dag zat ik met een introductie van Gide bij den heer Du Bos, eén van de directeuren van de reusachtige uitgeversmaatschappij Plon-Nourrit. Waarschijnlijk zal er ieder jaar één boek uit het Hollandsch verschijnen. (Ik gaf op: De Komedianten, Kleine Inez, Astrid en de Marginalia) Wat hebben we toch weinig! Over een paar jaar komt dan jouw roman, die dan klaar kan zijn. De naam van Gide is hier goud waard. Hij vertelde me, dat begin December Copeau weer zijn Saül zou spelen, dat hij dan terug zou zijn in Parijs en me graag nog eens ontmoeten zou. Hij kende Laren, waar hij zeer bevriend geweest was met de Mauves, vooral met de zuster van den M. dien wij zoo vagelijk kennen. Enfin, zoo hebben we wat zitten praten. Zondagmiddag ben ik naar Matthijs Vermeulen geweest. Hij woont heelemaal bij Bougival, en La Celle St. Cloud heeft niets met St. Cloud te maken. Het was nog uren wandelen. Het is er prachtig, La Celle was een klein retraîte-tje van madame Pompadour. Thijs woont in een aardig huis, waar hij drie heel groote kamers heeft. In de eerste kamer stond, temidden van een onbeschrijvelijke rommel en armoedigheid, Thijs zijn jongste zoon een luier aan te doen. Het meisje zat op de tafel en nog een knaap zat op een kinderstoel, beide ± naakt. Thijs, groote baard, naar me toe: ‘Kerel, hoe gaat het, kom binnen, etc. Mijn vrouw is ziek en is al een week haar bed niet uitgekomen. Ik doe alles hier.’ Dat was te zien. Het meisje bleef zoet op de tafel zitten, waar ze niet af durfde, de jongen bleef zoet op zijn stoel, de baby ging in de wieg, en zoo liet hij de kinderen ‘onschadelijk’ achter. Wij gingen naar de aangrenzende kamer. Niets dan twee stoelen, een tafel op schragen (overdekt met muziekbladen) en zijn vleugel. Thijs ging even naar de volgende kamer, de slaapkamer, om zijn vrouw een kop chocola toe te dienen. Toen hebben wij een uur zitten praten. Wat is hij verbeterd! Hij was kalm, vol hoop, vol liefde voor Frankrijk, copieerde zijn synfonieën, sprak nor- | |
[pagina 22]
| |
maal over moderne muziek en literatuur, waar hij erg goed in thuis is. Wij hadden het over Pijper, over Stan, over Jobs, etc. Hij was vol waardeeringen, zelfs voor Mengelberg. Maar wat is het voor een musicus moeilijk! Elke repetitie van een orkest kost hier 2000 frs. aan lonen, en zijn synfonieën zouden dus ± 10.000 frs. kosten al vóór de uitvoering. Dan zal hij nooit kunnen starten. ‘Als ik morgen milionair ben, ben ik overmorgen de beroemdste componist van de wereld,’ zei hij. Pierné (onze Mengelberg) had hem afgepoeierd. Milhaud was vol belangstelling, maar daarmee basta. Etc. Maar hij klaagt niet, en is niet bitter. Hij vertelt alles als feiten. ‘Mengelberg heeft het geld en kan me helpen,’ zei hij, ‘maar hij zal het nooit doen, uit wrok over wat ik vroeger geschreven heb als criticus.’ Hij was geen criticus meer, hij was een individu geworden, wat heel moeilijk geweest was. (Dat was het eenige dat naar het ‘plan’ riekte.) Toen ik wegging, door de kinderkamer, zat het meisje nog steeds op de tafel, de jongen in de stoel en de baby lag in de wieg. Half-naakt en voorbeeldig zoet. De kinderen zijn gezond, zwaar en goedlachs. Het meisje spreekt al wat Fransch. Thijs zei dat zij een enorme intelligentie had, hetgeen de baby miste. Hij liet me uit, op iedere arm een naakt kind rondzwaaiend, gierend van de pret. Hij zal me schrijven als zijn vrouw beter is. De armoede en kaalheid kun je je niet voldoende indenken, maar toch had ik het gevoel in een ‘milieu’ te zijn. Hoe moet Dostojevsky in Dresden gezeten hebben, toen hij de Demonen schreef, verdreven door schulden uit Rusland, zonder een enkele kopeek! ‘Ik heb eerst de menschen van hun slechtste kant leeren kennen,’ zei Thijs nog, ‘tenminste tegenwoordig valt het me altijd mee.’ Gisteren was ik bij Hans Lesturgeon, die getrouwd is met Germaine. Ik heb er gegeten en gezellig zitten praten. Germaine is een echt fransch type, zwart, en langer dan Hans. Ze wonen even buiten (10 min. van Gare St. Lazare) in een heel aardig gemeubileerd appartement. Ik ga natuurlijk niet vergelijken, maar de hemel weet waarom, ik moest voortdurend aan de Van Balens in Berlijn denken. Ze maken samen net zoo'n indruk. Hans vertelde van de onthoofding van Landru, waar hij vlak bij geweest was, en Germaine van de winkels in Parijs, van een boottochtje op de rivier, etc. Zij kookte zelf, en ik moet zeggen, uitstekend. Het werd hoog tijd dat ik eens bij-at. Want meer dan i x warm eten in Chartier heb ik afgeschaft. Ik eet om 12 en ½ nog eens 2 croissants en koffie. Dat is voldoende maar tegen een uur of zeven raas ik dan gewoonlijk van den honger. Maar alles valt tegen, ofschoon ik er best kom hoor. Maar mijn blauwe pak kan ik voorloopig maar niet gaan halen. Weet je, dat ik waarschijnlijk voor Papa weer een week naar Engeland moet? Dat is wel leuk, vind je niet? Zou je dan niet zin hebben, om uit Holland ook even daarheen te gaan. Dan zien we elkaar op Trafalgar Square. Pien gaat dan waarschijnlijk tegelijk, en ik zou een boarding-house voor haar zoeken. Maar zeg nu niets daarvan aan de Duinroosweg, want dat geeft maar | |
[pagina 23]
| |
onnoodige soesa. Waarschijnlijk heeft mijn Engelsche reis plaats in December (aardige tijd voor Londen) maar misschien ook al over 14 dagen, dat hangt ergens van af. Ik denk wel dat het December, zoo tegen Kerstmis, zal worden. Papa heeft nog een klein zaakje aan me opgedragen, om in Parijs zelf te beredderen. Wat een ochtendpost! En een brief van Pim, dat hij naar Biereer de Haan geweest is, en jou eens zou gaan opzoeken in Laren. En een brief van Oom Koo dat hij me boeken verzonden heeft, en of ik zijn onwettige kinderen ook al heb leren kennen, etc. Kus den Pije dat het stof eraf vliegt, vooral in zijn geurige nek! Groet je moeder en Nel, Adieu kameraad. Pount | |
[pagina 24]
| |
Brief V[Niet gedateerd (poststempel 12-xi-1922, Paris Rue du Départ, 24.00 uur)]
Zondag Zachte brievenschrijfster, Gisteren ben ik den heelen middag en avond met Van Rees uit geweest, je weet wel, de vriend van Mat. Wiegman en Jules Tielens. Ik zei je al, hij had iets van Wéry en Tielens, maar ik vond altijd dat hij het gezicht had van een gekwelden droomer en ik wou zoo graag weten wat hij droomde. Eergisteren kwam Wiegman bij me afscheid nemen, hij ging naar zijn vrouw en kinderen in Fleurus terug (bij Barbizon ergens) Hij vertelde me toen, dat Van Rees, die een zoon is van prof. van Rees die in Laren woont, al 13 jaar getrouwd was, al een dochtertje had van 12 en twee andere kinderen. Zij hebben eén kind verloren, en toen is, volgens Wiegman, de vrouw hysterisch-Katholiek geworden, als een non gaan leven in de buurt van een klooster in Oosterhout, en overstelpt nu haar man van verwijten van zonde en gebrek aan bidden. Van Rees schijnt wanhopig van haar te houden, maar ziet haar langzamerhand uit zijn gezichtskring verdwijnen en zich terugtrekken in een nevel van gebeden en berouw. Daarbij komt, altijd volgens Wiegman, dat v. Rees door die vrouw en door haar geest geheel gedomineerd wordt, zoodat hij eigenlijk afgescheiden van haar niet geestelijk leeft, dus als 't ware slaapt. (ik moest denken aan mijn woorden ‘gekwelde droomer’ die voor mij zijn heel gezicht en figuur uitdrukten) Langzamerhand werd hij, zonder het zelf te bemerken, zei Wiegman, strenger en strenger katholiek, maar hij blijft voelen dat een afstand hem blijft scheiden van de immer dieper wijkende vrouw. Gisteren middag gingen wij samen uit, v. Rees en ik. Een echte Montparnasse-middag. Eerst naar het atelier van Ortbiz, een Spanjaard. Stillevens en naakten. Hij was aan 't werk, een model sloeg in een hoek haastig een laken om, toen wij binnentraden. Daarna, d.w.z. na een kwartier, gingen we naar het atelier van een russische schilderes, die ook poppen maakt, een beetje in de stijl van ‘art nâgre’. Meer merkwaardig en bizar, dan mooi. Ze heeft marionetten gemaakt voor Ubu, dat hier volgende maand opgevoerd wordt. Ze heet Vaszilieff, is heel klein en moederlijk. Na een kwartier gingen we weer weg, en nu naar den jongen beeldhouwer Zadkine, waarvan ik al drie beelden in de Salon gezien had en die tegenwoordig doorgaat voor de meest-belovenden jongere. Als je het atelier binnenkomt, sta je als in een bosch. Allemaal heel lange en uitgerekte beelden, die hij uit boomstammen kapt. Sommigen hebben nog de armen boven het hoofd, de beenen zijn meestal erg dik, zoodat het menschelijk lichaam op een bewegende boomstam gelijkt. Zadkine zat, toen wij binnenkwamen, (het was al bijna donker) diep in het atelier verscho- | |
[pagina 25]
| |
len, in zijn eentje harmonica te spelen, tamelijk melancholiek, neergehurkt op een divan. Hij stak terstond een petroleum-lampje aan en leidde ons, met het licht in de hand, langs de beelden die lange schaduwen wierpen. Hij is een Rus, met een ruw maar sterk gezicht, klein en sanguinisch. Het mooiste wat ik zag was een beeld van hout. Het was een verticale viool (de snaren waren erop geschilderd) en naast het instrument, half eroverheen gebogen, was een decadente mannenkop. Er was een innige teederheid tusschen den man en zijn instrument, en men zag nog ergens een hand met een machteloos gebaar van streelen. Het beeld was heel klein, de viool had natuurlijke grootte. We hebben eén uur of 1 en ½ uur met Zadkine, dien v. Rees tutoyeerde, zitten praten. Toen vroeg hij ons om even mee te gaan naar het atelier van zijn vrouw. We gingen naar beneden en kwamen in een lange smalle kamer, waarvan het geheele dak uit glas bestond, afgedekt met lakens als bij een fotograaf. Mevr. Zadkine, precies Charley Toorop, zat met een jongmensch op een divan prentbriefkaarten uit Florence te bestudeeren. Ze liet ons landschappen en modderige koppen zien, die ook wat op Charley leken, maar veel slechter. We kregen thee en koekjes, en Zadkine een standje omdat hij per-ongeluk met zijn elleboog een nat schilderij aanraakte. ‘C'est parceque mes choses sont toujours sèches,’ zei hij verlegen, ‘que je suis inconscient des tableaux frais.’ Zij heeft ook een schilderij in de Salon. Wij gingen daarna naar de Rotonde, en later eten in een klein restaurant, in het genre van Chez Rosalie. Mevr. Zadkine was juist aan het betalen en ging heen toen wij binnenkwamen. Toen wij bijna klaar waren, kwam Zadkine binnen en ging bij ons zitten. In zijn huis was hij onooglijk gekleed, maar nu was hij erg elegant en bijna dandineus verzorgd aangekleed. We hebben nog koffie gedronken in de Rotonde en daarna op Van Rees' atelier tot 2 uur zitten praten. Je vraagt nu, hoe ik Parijs vind? Mijn stemming is de laatste tijd erg veranderd. Ik ben, maar nauwelijks voelbaar nog, aanhoudend gelukkig, en van tijd tot tijd, als ik niet te erg moe ben, heb ik uitstortingen van blijdschap. Maar doorgaans ben ik moe. Ik heb twee middagen in de Salon d'Automne gewandeld. Tohan was er weer, Bracque en de Japanner Fujita. (Van hem zou ik je ook geschiedenissen kunnen vertellen.) Ik voel echter dat ik mijn ‘draai’ nu te pakken heb, en geloof niet meer dat vrijheid alleen iets negatiefs is. Of liever, juist door het negatieve, maakt de vrijheid den wil arbeidzaam, de wil in 't oneindig, la volonté pure, zonder aardsche aanknoopingspunten en doelen. En ik begrijp zoo goed waarom Jany eens zei, dat hij niet kòn trouwen, omdat hij het niet wilde. Dat is een andere wil. Merkwaardig wat je over mijn ‘diepere overeenkomst’ met Jany schreef. Jij, die eigenlijk Jany altijd ver van mij hebt gehouden, als het ‘gevaarlijke’, jij, die altijd Stan en Jobs, de kunstloozen, hebt geprefereerd, omdat ze dieper en reëler in het werkelijke leven stonden, omdat ze menschen zijn | |
[pagina 26]
| |
gebleven. Maar tenslotte spreken ze, ieder op zijn manier, een ‘Verneinung’ uit, terwijl Jany nog iets ‘bejaht’ al is dat dan bovenwereldsch. Maar wat een verheven man is Stort eigenlijk, en wat zou Madeleintje zuiver zijn, als Coster haar niet had scheefgetrokken. Maar Jany steekt, alleen al door de onkwetsbaarheid van zijn verlangens, mijlen boven hen allen uit. Zooeven kwam ik Roell op de boulevard tegen. Ze waren in Barcelona en Nimes geweest (van Ada had ik kort briefje gekregen, met dank voor de gestuurde bloemen). Hij noodigde mij uit, eens aan te komen, maar ik zal het vooreerst nog maar niet doen. Wat zou ik bij hen zeggen, om ze meer te laten antwoorden dan wat beleefdheid? Maar ik vond het aardig Wim even wat over jou te hooren zeggen, waaruit weer bleek hoe jij door hen allebei gewaardeerd wordt. Hij stond paf over Gide natuurlijk. Ik heb een zaak voor papa tot zijn tevredenheid hier voor hem verricht. Gisteren kwam er een brief met drie andere quaesties, allemaal weigeringen van betalingen. Dat zal moeilijkheden geven (de voorgaande affaire was meer dan 7000-frs.) De goede Maier zendt me van tijd tot tijd een briefje, om me van Hollandsche. [het Slot ontbreekt] | |
AnnotatieBrief IWijdeveld, Hendricus Theodorus Wijdeveld, architect, decor- en kostuumontwerper. Leerling P.J.H. Cuypers. Later stichter werkgemeenschap Elckerlyc Lage Vuursche (1934). Redacteur Wendingen.
Copeau, Jacques Copeau (1879-1949) toneelcriticus, regisseur. Vanaf 1909 met Jean Schlumberger en Jacques Ruyters lid van het dirigerend comité van de Nouvelle Revue Française, in 1908 opgericht door Jacques Rivière, Copeau, Schlumberger en Henri Ghéon. Publiceerde in 1928 Remarques intimes, waarin Gide een voorname rol speelt. In 1913 werd Copeau leider van de Vieux-Colombier, een klein theater dat van grote betekenis werd voor het avant-gardetoneel. Wijdeveld deelde veel van zijn inzichten en zocht samenwerking op het gebied van theatervormgeving.
Vieux-Colombier, theater in Parijs (St. Sulpice), Rue du Vieux-Colombier. Initiatief van de nrf die er een eigentijds georiënteerde toneelschool aan verbond.
Gide, André (1869-1951). Op voornamelijk morele gronden omstreden Frans schrijver. Nijhoff ontmoet hem in 1922, juist na het verschijnen van Numquid et tu...?
Pim, Guillaume Paul Nijhoff. Broer van Martinus Nijhoff. Geboren 6 juni 1895. Doctor natuurwetenschappen. Vertrok in 1930 naar Java waar hij benoemd was als wetenschappelijk hoofdmedewerker aan het Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch Observatorium te Weltevreden. Overleed op Java op 10 maart 1932.
Hes, Hester Nijhoff. Zuster van Martinus Nijhoff, geboren 8 november 1898. Huwde (1922) met Barend Martinus Schuurman, docent aan de Theologische School te Malang. Deze overleed op 6 juli 1945 kort voor de bevrijding in het gevangenishospitaal te Malang. Zie: het gedicht ‘Gedenkenis’, pagina 517 in M. Nijhoff, Verzamelde werken, Bert Bakker 1982.
Stan, Constant van Wessem, schrijver, journalist (1891-1954). Schreef ook onder de schuilnaam Frederik Chasalle. Redacteur van Het Getij (1916-1922) en De Vrije Bladen (1924-1929).
Le boeuf sur le Toit, ballet van Darius Milhaud naar een tekst | |
[pagina 27]
| |
van Jean Cocteau (1919). Van Wessem publiceerde veel over met name Franse muziek en bleek sterk geïnteresseerd in de bladmuziek.
Pédone, boekhandelaar, sinds 1920 bevriend met Netty Nijhoff. Uitgever van juridische werken, Rue Soufflot (Panthéon).
Povolovsky, boekhandel in de Rue Bonaparte nummer 13 (St. Germain). Jacques Povolovsky is de uitgever van een groot aantal boeken op het gebied van de avant-gardekunst. Hij vestigde zich al voor 1917 in Parijs en was de promotor van Gino Severini, futuristisch kunstenaar en theoreticus.
Beauvoir, zakenrelatie van vader Wouter Nijhoff (1866-1947), uitgever.
De Stem, door Just Havelaar en Dirk Coster opgericht tijdschrift (1921-1942). Nijhoff hoorde tot de medewerkers.
Zeno, vriend van Willem Arondéus. Woonde te Parijs.
Pije, koosnaam voor Wouter Stefan (Faan) Nijhoff (1916-1986), zoon van Netty en Martinus Nijhoff.
Chope Latine, populair bierlokaal in Saint-Germain.
Chartier, (nog steeds) goedkoop restaurant op nummer 7 van de Rue du Faubourg Montmartre. Chartier kent tegenwoordig twee filialen. | |
Brief IIWim en Ada, echtpaar Roëll. Jonkheer W.F.A. Roëll was dagbladcorrespondent (Het Vaderland) in Parijs.
Emmy van Lokhorst (1891-1970), toen veelgelezen schrijfster van met name meisjesboeken, onder meer Phil's amoureuze avonturen (1917). Schreef ook onder het pseudoniem Paul Odijk. Werd in 1950 redactrice van De Gids. Nijhoff had enkele maanden vóór zijn bezoek, op 24 juni 1922, in de boekenrubriek van het Nieuws van den Dag over haar werk onder meer geschreven: ‘... banaal, zonder diepte, gemakkelijk en grof..’, voorts: ‘in een soort van verwarde vergissing geschreven...’ en ‘Het is niet gemakkelijk een goed boek te schrijven, maar beter te zwijgen dan iets anders te doen.’
Van Loon, Hendrik van Loon. Dagbladcorrespondent (nrc) te Parijs.
Keuls, mr. H.W.J.M. Keuls (1883-1968). Dichter en criticus. Hield zich vele jaren bezig met auteursrecht.
Mat. Wiegman, Matthieu Wiegman (1886-1959), schilder, graficus en glazenier. Woonde in Parijs en Fleurus. Broer van de beeldend kunstenaar Piet Wiegman (1885-1963).
Van Rees, Otto van Rees (1884-1957). Schilder. Maakte in Europa naam als aanhanger van de dadaïstische beweging. Werkte voornamelijk buiten Nederland, met name in Parijs, Fleury en Ascona. Het bezoek van Nijhoff vond plaats op het adres Rue Froidevaux nr. 12 (Raspail). Van Rees werkte in zijn katholieke periode mee aan De Gemeenschap. In De Nieuwe Eeuw (13-4-1939) schreef Nijhoff een beschouwing over zijn werk.
het tijdschrift, bedoeld is De Vrije Bladen waarvan de eerste aflevering in 1924 zou verschijnen.
Stort, Reinier van Genderen Stort (1886-1942). Romanschrijver en dichter, vriend van Nijhoff die de sinds 1917 blinde Stort veelvuldig begeleidde op wandelingen naar Scheveningen. Vertaalde uit het Frans, onder meer werk van De Guérin.
Jobs, J.W.F. Werumeus Buning (1891-1958). Dichter-criticusjournalist. Redacteur van De Vrije Bladen. Jeugdvriend van Nijhoff. De Eereraad voor de Letteren, waarvan de juristen Nijhoff en Bordewijk deel uit maakten, achtte hem na de Tweede Wereldoorlog schuldig aan laakbaar gedrag. Dit betekende een breuk met Nijhoff.
Jany, Adriaan Roland Holst (1888-1976), dichter. Van 1920 tot 1934 redacteur van De Gids.
Coster, Dirk Coster (1887-1956), samensteller van een omstreden bloemlezing (Nieuwe Geluiden, 1925). Redacteur van De Stem van 1921 tot 1940.
De Gids, cultureel tijdschrift sedert 1836. Fusioneerde in 1949 met Ad Interim. Nijhoff was | |
[pagina 28]
| |
medewerker en - van 1926 tot 1934 - redacteur.
Nieuwsjes, bedoeld is bijdragen voor de letterkundige rubriek die Nijhoff leverde aan het Nieuws van den Dag. Uit het correspondentie-archief blijkt herhaaldelijk dat aan M. Nijhoff toegeschreven beschouwingen door A.H. Nijhoff werden ingezonden.
Colenbr., prof. H.T. Colenbrander (1871-1945), politiek historicus, hoogleraar te Leiden. Hij was vele jaren medewerker en redactie-secretaris van De Gids. Later zou de zoon van Nijhoff, Wouter Stephan, tijdens zijn schooltijd in Nederland bij de familie Colenbrander wonen.
George, George Funke, neef van M. Nijhoff. Bioloog.
Atelier, Théâtre de l'Atelier, spraakmakend avant-garde-theater in Montmartre waar (aan de Rue d'Oisel) gewerkt werd door toneelgroten als Pitoëff, Dullin, Copeau. Het huidig adres is: Place Charles Dullin.
Mérimée, Prosper Mérimée (1803-1870), toneelschrijvercriticus-romancier-historicus.
George Sand, pseudoniem van Amandine Dupin (1804-1876), gehuwd met baron Dudevant. Vriendin van onder anderen Mérimée, de Musset, Chopin, Baudelaire, Flaubert, Sainte-Beuve en Michelet. Haar Verzamelde werken verschenen in 105 delen (romans, verhalen, novellen, theater, brieven en dagboeken). Annie Wind, nicht van Netty Nijhoff-Wind. Trachtte reeds voor het huwelijk van Martinus Nijhoff en Netty Wind een relatie met de dichter te onderhouden.
Jeanne Willink, bedoeld is Jeanne van Schaik-Willing (1895-1984), schrijfster, vertaalster en toneelrecensente. Publiceerde ook onder de naam Gabrielle van Loenen.
Easton, employé firma Martinus Nijhoff. | |
Brief IIISt. Sulpice, kerk en plein van die naam, gelegen tussen Sorbonne en Saint-Germain.
St. Cloud, verpozingsoord ten zuidwesten van Parijs, tegenwoordig vastgebouwd aan de stad.
Place de l'Odeon, plein in Saint-Germain des Prés, aangelegd in 1779. Op en rond het plein was (is) een aantal befaamde boekhandels en uitgeverijen: Mercure de France, Shakespeare and Company (Sylvia Beach), Les amis des Livres (Adrienne Monnier), Flammarion, Hachette.
Jobs, Werumeus Buning.
Barend, Schuurman, zwager van Nijhoff.
La porte étroite, de vertaling van A.H. Nijhoff verscheen onder de titel De enge Poort in 1937 bij Querido.
Robbers, Herman Robbers (1868-1937), journalist en romanschrijver. Was redacteur en van 1927 tot 1931 directeur van het uitgevershuis Elsevier.
Schnitzler, Arthur Schnitzler (1862-1931), schrijver en zenuwarts, bevriend met Freud. Autobiografie: Der Weg ins Freie (1908). Nijhoff ontmoette Schnitzler najaar 1921 in Wenen.
Mondriaan, Piet Mondria(a)n (1872-1944) sloot in 1914 zijn eerste Parijse periode af en vestigde zich in 1919 opnieuw op het adres Rue du Départ 26. Was bevriend met Netty Nijhoff die sinds 1920 in de kring van schilders en schrijvers verkeerde. In 1922, het vijftigste levensjaar van Mondriaan, werd zijn werk in Amsterdam (Stedelijk Museum) en Parijs (Léonce Rosenberg) gepresenteerd.
Farrère, Claude, (Fréderic-Charles Bargone) 1876-1975, zee-officier en romanschrijver, bundelde zijn herinneringen aan Pierre Rouys (1953).
Lapin Agile, nog bestaand cabaret in Montmartre, Rue St. Vincent. Ingeburgerde verbastering van Le Lapin à Gill naar het uithangbord dat André Gill voor het etablissement schilderde (1880).
Hans en George, Funke.
Zus, Van Wessem.
Ley, de vrouw van de schilder Herman Hana die de portretten van Martinus (collectie Georgette Hagedoorn) en Netty Nijhoff (collectie Oosthoek) tekende. | |
[pagina 29]
| |
Brief IVNormandië, Cuverville-en-Caux.
Café Voltaire, Place de l'Odeon nummer 1, ontmoetingsplaats van schrijvers als Mallarmé, Barrès en Verlaine.
Claudel, Paul Claudel (1868-1955). Dichter, dramaschrijver en diplomaat. Ontmoette Gide voor het eerst in 1895. In 1914 kregen zij een zo diepgaand verschil van mening dat een blijvende breuk ontstond.
Du Bos, Charles Du Bos. Uitgever en criticus. Werkte met Gide samen in de Foyer francobelge (1914), een organisatie voor vluchtelingenhulp ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Publiceerde in 1929 zijn Dialogue avec André Gide.
De Komedianten, Louis Couperus; Kleine Inez, Reinier van Genderen Stort; Astrid, Madeleine Böhtlingk, Marginalia, Dirk Coster.
jouw roman, bedoeld is Mister Boy, een boek dat nooit verschenen is. De officiële eersteling van A.H. Nijhoff werd Twee meisjes en ik, dat in 1931 verscheen.
Saül, drama in vijf bedrijven (1898). Gepresenteerd in het Théâtre du Vieux-Colombier in de regie van Copeau en met medewerking van de eigen school van de Vieux-Colombier.
Mauve, schildersfamilie (onder anderen Anton) in Laren.
Matthijs Vermeulen (1888-1967). Componist en door Nijhoff hogelijk gewaardeerd essayist (zie: De Gids xi-1929). Schrijver van Het avontuur van de geest (1947). Componeerde onder meer zeven symfonieën en een aantal liederen.
Pijper, Willem Pijper (1894-1947). Componist en essayist. Schreef De Quintencirkel (1929) en De Stemvork (1930). Componeerde onder meer enkele symfonieën en opera's.
Mengelberg, Willem Mengelberg (1871-1951). Dirigent, sinds 1895 chef van het Concertgebouworkest. Was een groot promotor van het werk van Richard Strauss, Debussy, Ravel, Schönberg, Stravinsky, Mahler en ook Diepenbrock.
Pierné, Gabriel-Henri-Constant Pierné (1863-1937). Organist, dirigent en componist, bekend om zijn Croisade des enfants uit 1902.
Milhaud, Darius Milhaud (1892-1974). Componist en diplomaat, lid van de Groupe des Six (met onder anderen Honneger en Poulenc). Werkte nauw samen met Jean Cocteau. Schreef meer dan zeshonderd werken en publiceerde in 1952 het autobiografische Nôtes dans musique.
Demonen. Dostojevsky publiceerde het boek in 1871.
Landru, Henri-Désiré Landru (1869-1922). Berucht moordenaar die vrouwen in de plaats Gambais (bijna) in het niets liet verdwijnen.
Pien, Emma Johanna Henrietta Nijhoff (1896-1977). Zuster van Martinus Nijhoff. Huwde in 1926 met Frans Wagner, planter in Nederlandsch Oost-Indië, later directeur van de koninklijke drukkerijen Van de Garde te Zaltbommel, onderdeel van de fa. Nijhoff. (Een bezoek aan Zaltbommel was aanleiding voor het gedicht ‘De Moeder de vrouw’.)
Duinroosweg, bedoeld is het ouderlijk huis van M. Nijhoff te Den Haag.
Bierens de Haan, Johannes Diderik Bierens de Haan (1866-1943). Filosoof, richtte in 1907 het Tijdschrift voor Wijsbegeerte op. Medewerker aan De Stem. | |
Brief VJules Tielens, schilder, lid van de kring De Anderen die een schakel wilde zijn tussen de occultisten en De Stijl.
Wéry, Wim Wéry. Studievriend van Nijhoff. Er bestaat een handgeschreven cahier met juvenalia van Nijhoff dat aan Wéry is opgedragen: ‘20 april 1913, Deze verzameling gewijd mijnen vriend W. Wéry.’ (collectie Oosthoek)
vader Van Rees, prof. Jacob van Rees, histoloog, werkte aan het Physiologisch Laboratorium in Amsterdam. Lid van de Internationale Broederschap.
vrouw Van Rees, Adya Dutilh. Kunstenares (tekende, borduurde en schilderde). De zoon Jean-Luc van Rees werd later een vriend van Faan Nijhoff en ves- | |
[pagina 30]
| |
tigde zich als vrij fotograaf. Hij stond model voor de Tabakiet in het verhaal ‘Archie’ van A.H. Nijhoff in de bundel Het veilige Hotel (Medereizigers, 1942). Hij werd enkele jaren geleden in Amsterdam vermoord.
Orthiz, bedoeld is Manuel Angeles Ortiz de Zarate (1895). Hij was een vriend van Lorca en bracht Dali in contact met Picasso (Parijs 1926). Ortiz hoorde tot de kring van Moise Kisling.
Ubu, theaterstuk Ubu Roi van Alfred Jarry (1873-1907). Het stuk (1896) geldt als het eerste absurdistische toneelwerk. Het werd in 1922 vertaald door C.J. Kelk en Constant van Wessem.
Vaszilieff, ook Wassilieff. Beschilderde een van de beroemde pilaren van het etablissement La Coupole aan de Boulevard de Montparnasse.
Zadkine, Ossip Zadkine (1890-1967). Beeldhouwer en dichter.
Charley Toorop, schilderes en lithografie (1891-1955). Dochter van Jan Toorop.
Rotonde, beroemd café aan de Boulevard de Montparnasse.
Bracque, bedoeld is Georges Braque (1882-1963), schildergraficus-theaterontwerperkeramist. Maakte naam als kubistisch schilder.
Fujita, ook Foujita Tsuguharu (1886-1968). Schilder, sinds 1913 te Parijs. Zijn vrouw Youki zou later trouwen met Robert Desnos, surrealistisch dichter.
Madeleintje, bedoeld is de schrijfster Madeleine Böhtlingk.
Maier, employé uitgeverij Martinus Nijhoff. | |
VerantwoordingSinds juli 1965 was ik op de hoogte van het bestaan van een archief-Nijhoff dat zich in het huis Antoinette in Groot-Valkenisse op Walcheren bevond. Het betrof de persoonlijke verzameling van A.H. Nijhoff, die beurtelings haar flat te Athene en het huis in Zeeland bewoonde. Kort tevoren had ik - in het kader van een studie over het constructivisme - via Sandberg en Bert Bakker Sr. kennis gemaakt met Netty Nijhoff. Na haar dood, 22 mei 1971, ontmoette ik in het hotel Baur au Lac in Zürich haar zoon Faan Nijhoff die mij het huis op Walcheren in huur gaf. In 1977 kocht ik huis en grond. Na die aankoop ontruimde Nijhof jr. het huis en bij die gelegenheid werd het grootste deel van de nog bestaande, indrukwekkende bibliotheek onder ‘bevriende Neerlandici’ verdeeld (een ander deel was tevoren met de collecties P.C. Boutens en P.N. van Eyk op 28 september 1972 in Utrecht geveild). Voorts verbrandde hij, geheel in de traditie van zijn vader (zie ook: ‘Michel van der Plas in gesprek met Faan Nijhoff’, Elsevier, Magazine 20-12-1986), een niet onbelangrijk aantal brieven en andere documenten. Ik heb met moeite een staakt-het-branden tot stand kunnen brengen. Wat restte is verhuisd naar Faans woning in Saint Légier-la-Chiésaz in Zwitserland. Inmiddels bleek dat hij, na de dood van zijn vader in 1953, een aantal bescheiden uit de Haagse Kazernestraat had overgebracht naar de zolder van een bevriende familie, doctor R.C. Wennekers Seuren in het Noordbrabantse Deurne (Stationstraat). Faan Nijhoff en ik hebben deze belangwekkende collectie in situ bekeken. Ze bestond uit aantekeningen en studiematerialen die Nijhoff had gebruikt bij de psalmberijming, notities over de Tweede Wereldoorlog en de nasleep daarvan (de aanslag van de groep-Arondéus op het bevolkingsregister, waarin Nijhoff een kleine rol had gespeeld, de procesvoering tegen Arondéus cs, preken van dominee Henkels, de reeks Werkmandrukken uit de Blauwe Schuit, aantekeningen bij het optreden en de vonnissen van de Eereraad waarvan Nijhoff met zijn familielid Ferdinand Bordewijk en zijn vrienden Leo Braat en Nico Donkersloot lid was) en voorts enkele documenten van direct literaire betekenis. Laatstgenoemde documenten heb ik het Letterkundig Museum in de persoon van doctor Harry Prick ter beschikking gesteld. De overige zaken zijn meegereisd naar Zwitserland. Op 26 augustus 1984 deelde Faan Nijhoff mij mee dat hij besloten had alles dat nog enigszins | |
[pagina 31]
| |
herinnerde aan de naam Nijhoff uit zijn leven te bannen. Dat betekende onder meer vernietiging van de bestaande collecties. Hij zou verder willen leven onder de naam van zijn moeder, Wind. Twee dagen later, toen ik te Saint-Légier was aangekomen, bleek dat een groot deel van de collectie ter verbranding aangeboden was aan een instelling voor archiefvernietiging bij Lausanne. Daar bleek dat al niets meer te redden was. Na veel heen en weer gepraat besloot hij uiteindelijk het in zijn woning bewaarde deel (door zijn moeder van de opdracht ‘Lezen!’ voorzien) voor mij te reserveren. Het betrof zesentachtig brieven van M. Nijhoff aan A.H. Nijhoff-Wind, vijf briefkaarten en drie postkaarten, een aantal foto's en andere kleine documenten. Na de dood van Faan Nijhoff, 10 december 1986, bleek een gedeelte uit een archiefkast uitsluitend voor mij toegankelijk. Daarin bevonden zich nog een honderdtal brieven van M. Nijhoff aan A.H. Nijhoff, een honderdtal brieven van A.H. Nijhoff aan haar zoon, het fotoarchief Stephen Storm en het archief van de kunstenares Marlow Moss. In een nagelaten schrijven zijn de voorwaarden voor publikatie gedeponeerd. Wouter Stephan Nijhoff vraagt daarin slechts tot openbaarmaking over te gaan als het resultaat zou kunnen zijn dat nieuw licht wordt geworpen op de ‘vaak moeilijke maar boeiende levensweg van deze twee mensen. Ik vraag je dan recht te doen aan mijn moeder die in die vreeselijke burgerlijke familie zoveel onrecht is aangedaan. Alleen mijn grootmoeder heeft het begrepen en veel later Pien met wie ik, je weet het 't best, zoveel heb kunnen praten. Pount heeft het niet kunnen tegenhouden, het was niet zijn schuld. Iedereen was altijd zoo druk met zijn talent, maar misschien had hij gelijk als hij zei dat Netty zoveel méér in zich had. Wij hebben nooit kunnen aarden, het is goed dat het allemaal over is.’
Ik heb, voor deze publikatie, volstaan met een verkorte annotatie. |
|