nog diep ondergedompeld was in de Oostenrijkse heerschappij. Zijn moeder, Felicita Coen, moest hem alleen opvoeden. De invloeden van haar joodse milieu - nog maar net bevrijd uit het getto, maar al sinds vele decennia in het bezit van een sleutelpositie in politieke en commerciële Triëstijnse aangelegenheden - op de ontwikkeling van Umberto waren sterk. Behalve door de moeder, werd deze kleine Berto (piccolo Berto noemt hij zichzelf in de gedichten die deze jeugd beschrijven) ook opgevoed door zijn voedster. Zij zal gedurende zijn hele leven de Moeder bij uitstek zijn: zij is de warme, vrolijke moeder, terwijl Felicita Coen de kille, sombere moeder voor hem is. De scheiding van zijn voedster is dan ook voor de kleine Berto - en voor de latere dichter - een traumatische ervaring. Dit zijn in het kort de belangrijkste elementen uit de jeugd van Saba, die, volgens de psychoanalyse van de door Saba zeer bewonderde en uitgebreid bestudeerde Freud, van essentieel belang zijn voor de structuur van zijn latere denken en handelen: een joodse moeder, een christelijke vader; de kille moeder, de warme voedster; een duidelijk Italiaanse identiteit in een Oostenrijkse heerschappij met Joegoslavische invloeden (de voedster was een Joegoslavische plattelandsvrouw). Deze tegengestelden keren terug in vele van zijn gedichten. Licht en donker, leven en dood, goed en kwaad, verleden en toekomst, wisselen elkaar af, stoten elkaar af om elkaar daarna weer te omarmen, en zorgen voor de harmonie en het natuurlijk evenwicht waar Saba zijn hele leven naar heeft gezocht en gestreefd.
In de literatuurgeschiedenis wordt Saba beschouwd als een niet te classificeren buitenbeentje, die de lijn Petrarca-Leopardi volgt qua toon en stemming, behoudend is qua vorm en de futuristische ideeën verfoeit. Als beginnend dichter is hij niet afkerig van de bombastische aanpak van D'Annunzio, maar al vlug ziet hij daar het gebrek aan diepgang en oprechtheid van in. Montale benadert hij voor wat betreft de directe en eerlijke toon, maar hij staat ver van diens intellectualistisch hermetisme. Uiteindelijk heeft Saba ook geen duidelijke ‘lijn’ veroorzaakt, noch vertegenwoordigt hij een literaire stroming; misschien zou alleen Sandro Penna als ‘opvolger’ van Saba beschouwd kunnen worden.
Deze stille, teruggetrokken, bescheiden en toch ijdele man, heeft zijn hele leven gewijd aan het creëren van een Canzoniere, een verzamelwerk dat al zijn gedichten bevat die hij geschreven heeft van 1900 tot aan zijn dood. Diep weggedoken in zijn donkere antiquariaat in Via S. Nicoló 30 in Triëst, schreef hij ‘zijn dingen’ (le sue cose). Datgene wat het leven, ondanks alle pijn, verdriet en teleurstellingen, de moeite van het leven waard maakt: de zee en de luchten, de dieren, zijn vrouwen, zijn meisjes en zijn jongetjes, kortom, zijn ‘dingen’: voorwerpen, die in hun eenvoud universele en archetypische waarden blootleggen.
Saba was een lastig mens: teruggetrokken en verlegen, en tegelijkertijd arrogant en kritisch. Ongetwijfeld hebben deze eigenschappen bijgedragen tot het grote succes dat hij als dichter los van enige stroming of literaire mode, niet alleen vóór zijn dood in 1957, maar zeker ook daarna, heeft genoten. De literaire kritiek raakt steeds meer geïnteresseerd in de achtergronden en drijfveren van deze fascinerende eenling, en het laatste woord over hem en zijn poëzie is, óók in Italië, zeker nog niet gezegd.
Etta Maris