Maatstaf. Jaargang 35
(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
De eerste keer‘Moeder! - Ik zou wel willen sterven!’
Riep ze luid uit.
‘Dat is omdat het uw eerste keer is,
Madame, en ook de beste.’
Maar zij zei, heel vernuftig met haar elleboog
Het schouderbandje schikkend:
‘Ach nee, ik droomde maar zo'n beetje.’
‘Aha! Maar u was ongekleed...’
Paul-Jean Toulet (1867-1920)
| |
[pagina 41]
| |
Tegen parenIk schrijf ter ere van de eenmanshandeling:
Van geen opdringerige tong te voelen
In iemands mond gepropt, een hete
Adem, de tepels platgeperst tegen de ribbenkast,
En dat metalige getintel in de kin
Veroorzaakt door zekere vreemde zenuw:
Ongein. Die ogen maar vermijden zou al helpen,
Die ogen waar een jong meisje leven uit put,
Onderwijl luisterend naar het plantaardige
Geritsel diep in haar, wanneer zijn blik
Poliepachtige blaren prikkelt in de donkere
Bedding van haar lichaam, en haar eigen ogen misten.
Er is veel voor te zeggen af te zien
Van deze niet langer nieuwe oefening -
Niet ‘deel te nemen aan
Een volkomen ervaring’ - als
Men zich voelt als die dame uit Leeds
Die The Sound of Music 86 maal gezien had.
Of misschien meer nog als de regisseuse van
De schooluitvoering van Midzomernachtsdroom,
Voor het zevende jaar alweer, met
Toch weer een nieuwe ploeg uit 5b.
Pyramis en Thisbe zijn dood, maar
Het gat in de muur levert nog steeds problemen op.
Ik raad je daarom aan het te omarmen zonder
Sta-in-de-weg. Onnodig iets in scène te zetten,
Verkleed je (of ontkleed je), hou een praatje.
Vijf minuten eenzaamheid zijn al
Genoeg - in bad of om de tijd
Tussen de weekendbijlage en lunch te doden.
Fleur Adcock (1934-...)
| |
[pagina 42]
| |
SonnetO, Gij mijn hand zijt meer dan alle vrouwen,
Gij zijt er steeds; geen vrouw is ooit zo goed,
Gij hebt nog nooit in jaloezie gewoed,
En zijt ook nooit ver weg, mijn rukgetrouwe.
Wijlen Ovidius leerde mij hoe het moet,
Want alle lijven laat Gij mij aanschouwen,
Die ik mij wens. Hitte doet Gij verflauwen,
Aan U breng ik eeuwig mijn liefdesgroet.
Ik pronk met U in deze ruimte,
Terwijl 'k mijn blauwlichtrode eikel streel;
Reeds klopt het sap zich op tot het wit schuimt.
Ervaring maakt mij wijs, dit is mijn deel:
Slechts geil dromend ben ik voor twee geluimd,
Maar verder paart mijn vuist liefst met mijn steel.
Friedrich von Schlegel (1772-1829)
| |
Thusnelda-romancesde vinger van een schrale non
als ze stil verstolen ergens wandelt
steekt de dromende thusnelda
flink en diep met orewoet
in de onberoerde schaamte
om met lange spitse nagel
de nog bloeiende organen
nu voor immer te vernielen
■
| |
[pagina 43]
| |
thusnelda's kut heeft fijne gleufjes
en daarin
ligt zij in bed
zacht vanonder dunne wurmen
die de zoete aars bewonen
likkend binnenglippen
zij ligt daar
gesloten ogen
star met toegesloten lippen
terwijl haar dijen schokkend
zich een beetje
beetje openen
vult zich heimelijk de schede
die door vreselijke lust bevochtigd
met het krioelende gewemel
denkt zij aan haar dode vader
die op de begraafplaats rot bedekt
door duizenden duizenden wormen
■
met zijn vinger in de schede
maar die zij bedekt met kleden
maakt thusnelda ene reis
en zij schurkt de dijen steelsgewijs
aan de consul moet zij denken
welke grond haar voet ook raakt
want zijn afgestompte duim
die hij haar met geil mondschuim
diep ten afscheid ingestopt
koud verstart ze schuurt en schrobt
tot ze ijlt en hijgt en zuchten slaakt
plots de rauwe lust haar kletsnat maakt
Gerhard Rühm (1930-...)
| |
[pagina 44]
| |
Onanie
(Drie strofennacht)
De jongen spande op een trommel de huid van zijn meisje
en zat daarvoor met idiote lach.
Hij schilderde er met zijn handen crazy maten op, vlammenlokken
van de nacht opwekkend, die haar hoofd schreeuwend ophief en dreunde
tot ver aan de gele kust, waar God in geile krampen lag.
De sterren vielen neer als dode vogels.
In de stegen dwaalden dieren rond met spiegelende ogen.
Het plein onder het venster bestond uit naakte lijven,
waarop de regen fladderend een zwerm hongerige vogels sloeg.
Hij sprong naar beneden in de trog van vreselijke pijnlust.
Zijn ontvlamde bloed hief hij in de kale kalken hemel,
en de rode schijn van zijn zon bespuugde de scène met Christus' bloed.
Hoe zoet is het leren van ongezonde gebaren!
En het moorden in de geest bezoedelt niet de witte nachten.
Wee het jonge vlees dat dwaalt in de parodiërende jazzbandritmen!
Wie hield hem echter tegen, die neerstortte? toen hij door de matglazen hallen schreed
die het orgasme over zijn dode hart welfde!
Soms komt dan een vreemd meisje, misschien houdt zij hem bij de vochtige hand
of strijkt over zijn stugge haar.
Het valt aan te nemen dat zij niet door God gezonden is.
Helmut Mader (1932-...)
| |
[pagina 45]
| |
Een jubelkreet vanuit het struikgewas
i
met deze ware en priemende jubelkreet
tussen de benen bomvol als een ei
gesuikerd en gezouten in gelijke mate
een jubel met haren te berge
die jakob heet en juli en jemine
en jawel meneer jawel
ii
een jubelkreet vanuit het struikgewas
nu ruïneer ik mij
het meisje op de deken
waanzinnig heen en weer
de vinger op de kleine piste
nu richten zich haar borsten op
zij krijgt de mond niet dicht
iii
in het begin rijst een volstrekt uniek gevoel
zoals een luchtballon wanneer die stijgt
of alsof ik een zweefvliegtuigje ben
en tegelijk de wind
of racewagencoureur en gaspedaal
het is een groots gevoel
Katrine von Hutten (1944-...)
|
|