| |
| |
| |
Jules Renard
Dagboek 1887-1910
Jules Renard (1864-1910) heeft lang niet zoveel blijvende faam verworven als andere Franse schrijvers die tot zijn generatie kunnen worden gerekend: Gide, Barrès, Rostand en anderen. Toch is hij in zijn tijd zeker een succesvol auteur geweest: enkele van zijn toneelstukken beleefden vele opvoeringen, sommige van zijn prozawerken werden keer op keer in grote oplagen herdrukt.
Als het Nederlandse publiek Renard kent, dan toch uitsluitend als de schrijver van Poil de Carotte, onder de titel Peenhaar in de vertaling van Thérèse Cornips verschenen bij Meulenhoff (1969), met de oorspronkelijke illustraties van Felix Vallotton, en Histoires Naturelles, vertaald door C. Buddingh' onder de titel Natuurlijke Historietjes, eveneens bij Meulenhoff verschenen (1970).
Veel van zijn betrekkelijk omvangrijke oeuvre is, zeker buiten Frankrijk, onbekend gebleven. De uitgave van de - overigens verre van volledige - OEuvres complètes, door Henri Bachelin verzorgd tussen 1925 en 1927, telt zeventien delen. Vijf daarvan werden ingenomen door het dagboek dat Renard van 1887 tot het jaar van zijn vroege dood, 1910, heeft bijgehouden.
Kwantitatief en kwalitatief neemt het Dagboek in Renards oeuvre een belangrijke plaats in. In de Pléiade-uitgave (1965, 1972) beslaat het 1267 pagina's. Het manuscript moet aanzienlijk omvangrijker zijn geweest. Naar alle waarschijnlijkheid bestond het uit vierenvijftig cahiers, sommige van tweeëndertig pagina's, andere van meer dan drie- of vierhonderd. Op aandringen van de weduwe van Renard en door de redactionele activiteiten van Bachelin is het Dagboek nooit integraal uitgegeven. Na de publikatie van de OEuvres complètes in 1925-1927 is het manuscript vrijwel zeker vernietigd; in ieder geval is het spoorloos. Latere uitgaven van het Dagboek, in 1935 bij Gallimard, in 1965 in de Pléiade-reeks, zijn gebaseerd op de eerste uitgave en dus even onvolledig.
Hoe onvolledig ook, het Dagboek blijft een prachtig document, in drieërlei opzicht: als tijdsdocument, als verslag van Renards ‘aventure intérieure’, en als literair werk van vaak uitzonderlijk hoog niveau.
Op 30 september 1889 noteert Renard: ‘Il me vient à l'idée de réunir mes notes en un volume, de les grouper en chapitres. Généralités: l'homme, la femme, les amants, les littérateurs, la ville, la campagne, la mer, le poète, l'ami du poète, Dieu, la politique, conseils a Boulouloum’ (i.e. Jean-François, de zoon van Renard). De notitie is van belang niet alleen omdat Renard, zoals hij herhaaldelijk doet, vastlegt wat hij wil of moet doen, maar ook omdat hij de thema's aangeeft die in zijn dagboek voortdurend zullen terugkeren.
Renard bracht zijn leven deels in Parijs door, deels in de provincie, tussen 1896 en 1909 voornamelijk in zijn huis La Gloriette in Chaumot, in het departement Nièvre. In Parijs gaat Renards aandacht uit naar letterkundigen, toneelschrijvers en politici - Schwob, Guitry, Tristan Bernard, Antoine, Rostand, Blum, Jaurès - en naar het politieke leven - hij had grote bewondering voor Zola's optreden in de Dreyfus-affaire en voor Jaurès, die ertoe heeft bijgedragen dat Renard socialist werd. Als hij op het platteland is, geeft Renard blijk van liefde voor de natuur, van kritische en soms boosaardige aandacht voor de mensen die er wonen en die hij, ook als burgemeester van Chitry-les-Mines, observeert. Personen die het hele Dagboek door regelmatig voorkomen zijn onder anderen zijn vrouw Marie, vaak aangeduid als Marinette of Marinon of Rinette, zijn zoon Jean-François, bijgenaamd Fantec of Boulouloum, en zijn
| |
| |
dochter Julie-Marie, bijgenaamd Baïe.
Niet minder talrijk zijn de notities over Renard zelf. Een overheersende plaats wordt ingenomen door het hem obsederende thema van de dood. Thème et obsession,’ zegt Guilbert in zijn voorwoord van de Pléiade-uitgave, expriment moins la peur, jamais avouée, qu'une volonté, intermittente, mais profonde, de destruction.’ Kenmerkend voor Renard is zijn pessimisme, dat hij echter vaak door ironie neutraliseert. Centraal staat voorts zijn vaak van twijfel vervuld streven naar literaire roem en perfectie. Zijn werk was voor Renard het doel van zijn leven, de onderwerpen waarover hij schreef ontleende hij aan zijn leven. Het is niet de geringste paradox in zijn bestaan: als echtgenoot, vader, burgemeester, socialist, journalist, fanatiek schouwburgbezoeker, lid van de Académie Goncourt enzovoort, stond hij midden in het volle leven, zoals dat clichématig heet; tegelijkertijd zonderde hij zich af in de literatuur, stelde hij de literatuur boven het leven.
En wat een literatuur! Natuurlijk heeft hij de invloed ondergaan van Maupassant, Victor Hugo, die hij in hoge mate bewonderde; in zijn ‘leertijd’ ging hij te rade bij de grote schrijvers van de negentiende eeuw en vooral bij de Franse klassieken; hij streefde naar een sober en doeltreffend taalgebruik, het Frans van La Fontaine en La Bruyère. Hij ontwikkelde een eigen stijl. Terecht werd Renard vergeleken met Japanse tekenaars, of met Eric Satie: Satie had aan enkele noten voldoende, Renard had voldoende aan enkele woorden. Nauwkeurig kiest hij zijn woorden, zorgvuldig ordent hij ze, met een fijn gevoel voor de melodie van de zin vijlt hij weg wat overbodig is.
De keuze uit het Dagboek die wordt gepresenteerd is in zoverre niet representatief dat geen notities zijn opgenomen over literaire bijeenkomsten, Renards activiteiten als toneelschrijver en schouwburgbezoeker, en evenmin over personen en zaken die alleen met behulp van een voetnoot begrijpelijk zouden worden. De uitgebreide selectie uit het Dagboek, die in de serie Privé-Domein van De Arbeiderspers zal verschijnen, zal aan die aspecten wel ruime aandacht besteden.
De publikatie in het Nederlands kan ertoe bijdragen grotere bekendheid te geven aan een auteur die van zichzelf heeft gezegd: ‘On dira de lui que c'est le premier des petits écrivains’, wat waarschijnlijk niet juist is, maar ook: ‘Il y a les bons écrivains, et les grands. Soyons les bons’, waarmee Renard een doel formuleerde dat hij stellig heeft bereikt.
De vertalers
| |
| |
| |
1887
Ongedateerd
Talent is een kwestie van kwantiteit. Talent, dat is niet dat je één bladzijde schrijft, maar driehonderd. Er is geen roman die iemand met een gewone intelligentie niet zou kunnen bedenken, geen zin hoe mooi ook die een beginneling niet zou kunnen construeren. Wat er dan nog te doen staat is de pen opheffen, lijntjes op het papier zetten en die geduldig volschrijven. De sterken aarzelen niet. Ze zetten zich geduldig aan hun werktafel: ze zweten, gaan door tot het einde, verbruiken alle inkt, maken al het papier op. Daarin alleen onderscheiden ze zich, de mannen met talent, van de lafaards die nooit zullen beginnen. In de literatuur bestaan alleen maar werkezels. Genieën zijn de grootste werkezels, het soort dat achttien uur per dag onvermoeibaar zwoegt. Roem is een voortdurende krachtsinspanning.
Als met een schaar knipt de vrouw, met haar dijen die zich openen, de garven van onze begeerten.
| |
18 juli
Al heeft ze altijd een diep uitgesneden decolleté, die vrouw blijft ernstig. Ze zwijgt zoals anderen lachen uit volle borst.
| |
13 september
Het kunstzinnigste is niet dat men zich aan een omvangrijk werk zet, zoals de vervaardiging van een roman bijvoorbeeld, waarin de geest zich geheel moet voegen naar de eisen van een allesoverheersend onderwerp dat men vrijwillig heeft gekozen; maar het kunstzinnigste zou zijn met kleine sprongetjes te schrijven over duizend en één onderwerpen die onverwacht opkomen, de gedachte als het ware te versnipperen. Zo wordt niets geforceerd. Alles heeft de bekoring van het onopzettelijke, het natuurlijke. Men lokt niet uit: men wacht.
| |
5 november
Beschrijvingen van vrouwen lijken op de uitstalkasten van een juwelier. Men ziet er goudblonde haren, smaragdgroene ogen, parelwitte tanden, koraalrode lippen. Wat als men dieper doordringt in de intimiteit! In de liefde pist men goudgeel.
| |
1888
Februari
Een woord zó leuk dat je het met wangetjes zou wensen, om het te kunnen zoenen.
| |
29 december
Hoeveel mensen hebben zich van kant willen maken, en zijn niet verder gekomen dan het verscheuren van hun foto!
| |
| |
| |
1889
12 augustus
Om wanhopig van te worden: alles lezen en niets onthouden. Want je onthoudt niets. Hoe je je ook inspant: alles onttrekt zich aan je greep. Hier en daar blijven enkele flarden hangen, vluchtig bovendien, als rookvlokken die erop wijzen dat er een trein is langsgekomen.
| |
28 september
Je bent nog niet rijp genoeg, zeg je. Wacht je soms tot je gaat rotten?
| |
5 oktober
De gedachte komt bij me op mijn aantekeningen in één deel te verzamelen en ze in hoofdstukken in te delen. Hoofdonderwerpen: de man, de vrouw, de gelieven, de letterkundigen, de stad, het platteland, de zee, de dichters, de vriend van de dichter, God, de politiek, raadgevingen aan Boulouloum.
Mijnheer B. is zo klein en heeft zo'n grote mond dat hij gemakkelijk helemaal in zijn mond zou passen.
| |
1890
26 februari
Onschuldig als de moeder van het pasgeboren kind.
| |
13 juni
Wanneer ik een grapje maak, kijk ik uit mijn ooghoeken naar het dienstmeisje, om te zien of zij lacht.
| |
21 juni
Vooral in het theater is ieder verantwoordelijk voor de rol die hij speelt.
| |
1891
7 maart
Gisteravond hebben Schwob en ik ons hart blootgelegd.
Hij is een man met een grote intelligentie, die heel wat crises heeft doorgemaakt. Hij heeft zelfs vergif willen slikken.
‘Twee minuten lang,’ zei hij, ‘heb ik voordat ik ging overgeven, de dood aangeraakt.’
‘In het begin vond ik je boosaardig,’ zei hij, ‘ongenaakbaar, onuitstaanbaar, en ondanks mijn bewondering voelde ik me vanavond onbehaaglijk toen ik hier naar toe op weg was voor het diner. Ik voelde me bij voorbaat al onbehaaglijk over de tegenstrijdigheden in je.’
| |
| |
| |
9 maart
Bij Rodin had ik het gevoel dat mijn ogen plotseling openbraken. Tot op dat ogenblik had ik de beeldhouwkunst net zo interessant gevonden als het bewerken van koolraap.
Schrijven zoals Rodin beeldhouwt.
| |
14 maart
Misschien staat hier iets verschrikkelijks te gebeuren. Vandaag is het woord kroep gevallen. Het werd uitgesproken door een beroemdheid met een lorgnet en 40 franc per visite. Later weten we niet meer wat hij heeft gezegd. Marinette huilt, en ik ben naar buiten gelopen met een prop in mijn keel. We zijn beneveld door angst.
We luisteren naar de nu eens raspende, dan weer piepende ademhaling van de baby. Braken geeft hem verlichting, en ik zou willen dat hij steeds braakte.
Het verschrikkelijkste is dat hij zo vrolijk is. Hij lacht en misschien maakt de dood zich gereed. En ik bedrijf literatuur.
We raken het spoor bijster in farynx en larynx.
| |
20 maart
Slecht, die gewoonte van ons om onze tranen te onderdrukken wanneer we ze de vrije loop zouden moeten laten. Soms komen ze naar boven zonder dat we weten waarom, en we vergissen ons: onze tranen zijn ernaast.
| |
16 december
Het is erg jammer dat onze smaak vooruit gaat, wanneer in ons talent geen beweging zit.
| |
17 december
Wat heb ik nu eigenlijk aan mijn familie te danken? - Ondankbare, kant en klare romans!
| |
1892
2 januari
Een symbolistisch dichter leest een van zijn vrienden de beschrijving van een minnares voor.
‘Hoe is het mogelijk!’ roept de vriend uit, ‘hoe kan iemand een vrouw zo afmaken!’
| |
26 januari
Vandaag, kop van cement, hersens van gips. Geen regel op papier kunnen krijgen. Ik braak wartaal uit. Ik mors inkt als een inktvis. Er gebeurt niets, niet in mijn werk, geen brief, geen bezoek. Zelfs een wissel die ik verwacht, komt niet. En voortdurend die lichte trilling aan de oppervlakte van mijn huid zodra als een kledingstuk wat te strak om me heen zit. Vóór me, op
| |
| |
een balkon, een onooglijk negerinnetje dat kleden uitschudt. Waarom laat ze haar huid niet keren, haar huid die doet denken aan een doorweekte schoen die niet wil glanzen? Ik wacht op inspiratie, waardoor ik me zal kunnen volzuigen. De natuur nabootsen, best, maar laat zij dan wel de eerste stap zetten!
| |
18 februari
Wanneer hij naar zich zelf keek in een spiegel, had hij altijd de neiging deze schoon te vegen.
| |
5 juli
Hij was een boek aan het lezen. Hij wilde beroemd zijn als de schrijver en, om dat te bereiken, werken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Toen, nadat hij zich dat vast had voorgenomen, stond hij op, ging een eindje wandelen, een ommetje maken, even uitblazen.
| |
5 augustus
Ik dacht dat je dood was! Nou ja, volgende keer beter.
| |
24 augustus
Om van zich zelf te mogen luieren, hoefde er maar een vlieg op zijn onbeschreven blad papier te gaan zitten. Hij schreef niet, uit angst haar te storen.
| |
1893
29 januari
Tegenwoordig kunnen de mensen niet meer praten omdat ze niet meer kunnen luisteren. Goed praten heeft geen zin: je moet snel praten, om het antwoord voor te blijven, maar dat haal je nooit. Wat je ook zegt en hoe je het ook zegt: je wordt altijd in de rede gevallen. Converseren is spelen met snoeimessen: een ieder kapt de stem van zijn buurman af zodra deze opkomt.
| |
24 april
Naar de hemel gaan langs het touw van een gehangene.
| |
3 juli
Tegen zachte krachten is verzet onmogelijk.
| |
13 juli
Spelletjes op het strand.
Als het vloed is, op de rand van de pier gaan lopen, de golven trotseren die stukslaan tegen de stenen en in schuimspatten terugvallen, met kleine gilletjes een goed heenkomen zoeken. Wat een triomf als je een beetje nat wordt.
Onopvallend het gedoe van een krab volgen die zich in het zand ingraaft zoals een kouwelijk kind onder de deken wegkruipt, en dan nonchalant zeggen: ‘Wedden dat daar een krab zit!’
| |
| |
Welwillende verbazing van de baders die komen toelopen en een kring vormen. Snel graaf je met de punt van je stok de krab uit en je laat hem door de lucht vliegen.
‘U hebt scherpe ogen!’ zegt iemand.
Niet antwoorden. Bescheiden blijven.
En als je twee sous geeft aan een arme man (een oude zeebonk, zesennegentig jaar, God mag weten wat hij uitvoert) om tabak te kopen, doe het dan op zo'n slim-verborgen manier dat iedereen je goed ziet.
| |
15 september
Alleen al bij de geur van inkt sterven mijn dromen.
In slechte boeken moet je bladeren, in goede snuffelen.
| |
13 november
De taal van de bloemen die dialect spreken.
| |
1894
11 januari
Waarom wilt u per se in Parijs blijven wonen, lieve juffrouw? U zou zo'n uitstekend figuur slaan in een bordeel in de provincie!
| |
12 januari
Mensen zijn verbazingwekkend: ze willen dat je belang in ze stelt!
| |
12 april
‘In 's-Gravenhage,’ zegt Courteline, ‘zijn de mensen zo zindelijk dat ze, wanneer ze de behoefte voelen te spuwen, de trein nemen om dat op het platteland te gaan doen.’
| |
19 april
Wantrouw je fantasie. Ik houd alleen van taartjes die een beetje naar brood smaken.
| |
29 mei
De gedachte dat ik dertig jaar ben maakt me verdrietig. Een heel dood leven achter me. Vóór me een ondoorzichtig leven waar ik geen gat in zie. Ik voel me oud, triest als een oude man. Mijn vrouw kijkt naar me, verwonderd me zo somber te zien. ‘Ben je bezig oud te worden, papa?’ zegt Fantec. En niemand schrijft me, vanuit de buitenwereld, niemand zendt me een bewijs van sympathie, stelt belang in mijn ellendig avontuur.
| |
22 juli
Jules Renard, Maupassant in zakformaat.
| |
| |
| |
9 oktober
Ik wil eerlijk over me zelf nadenken en erachter komen hoe het er voor staat met het wezen, ik, dat al dertig jaar groeit. Niet zonder verbazing kijk ik naar me zelf. In de eerste plaats word ik getroffen door mijn nutteloosheid, en toch, het lukt me niet me zelf ervan te overtuigen dat me nooit iets zal lukken.
| |
1895
1 januari
Zelfonderzoek. Niet genoeg gewerkt: te ingehouden. Want terwijl ik in het gewone leven eigenlijk uitbundig ben, te veel van mijn zenuwen verg, ben ik in de literatuur, zodra ik de pen ter hand neem, weifelend, buitensporig conscientieus. Ik zie niet het mooie boek, maar de slechte bladzijde die dat mooie boek zou kunnen bederven en me verhindert het te schrijven. Me steeds voorhouden dat de literatuur een sport is, dat alles afhangt van de methode, die tegenwoordig training wordt genoemd. Geen enkel gevaar de grenzen te overschrijden.
Niet genoeg uitgegaan: je moet de mensen ontmoeten om ze weer de plaats te geven die ze verdienen. De journalistiek, de kleine ergernissen, de pesterijtjes van het lot te veel geminacht. Niet voldoende Griekse literatuur gelezen, niet genoeg Latijn. Niet genoeg geschermd of gefietst: dat doen tot je ervan walgt. Door hersenwerk lijk je daarna iets als heil te vinden in een klooster waar je mag sterven.
Steeds egoïstischer: niets aan te doen. Proberen de uiterlijke schijn op te houden, trachten alleen maar gelukkig te worden door anderen gelukkig te maken. Te bang geweest boeken of daden te bewonderen. Wat een eigenaardige gewoonte om mensen vliegen af te vangen terwijl je ze zou willen omhelzen! Mijn vrienden schijnheilig te veel lof gevraagd voor mijn Poil de Carotte. Wat gebeurd is laten voor wat het is. Het goede dat je verwachtte komt niet, maar het goede dat je niet verwachtte wel. Er bestaat gerechtigheid, maar degene die recht spreekt maakt er een potje van. Hij is een joviale rechter, die ons uitlacht, te grazen neemt, maar die zich, alles gewikt en gewogen, nooit vergist.
Te veel gegeten, te veel geslapen, te bang geweest voor onweer. Te veel uitgegeven: het gaat er niet om veel te verdienen, maar weinig uit te geven.
De mening van anderen te veel naast me neergelegd in ernstige aangelegenheden, anderen te veel geraadpleegd in frivole zaken. Moet ik die overjas aantrekken als ik uitga, mijn hoge hoed opzetten? Het gaat regenen, maar ik neem mijn paraplu niet mee, omdat ik een mooie wandelstok heb en wil dat die gezien wordt.
Te blij geweest als ik vol medelijden het ongeluk van anderen bezag. De houding van een zelfverzekerd man aangenomen. Me te veel als een klein jongetje gedragen tegenover mijn leermees- | |
| |
ters, en tegenover degenen die jonger zijn dan ik de vriendelijke grote man uitgehangen die het ook niet kan helpen dat hij zo talentvol is.
Te veel naar de krantekiosken gekeken om te zien of mijn foto te zien was, te veel in de krant gelezen om er mijn naam aan te treffen. Te veel boeken verstuurd, van opdrachten voorzien, waarbij ik, in een opwelling van vertedering, de critici het goede vergaf dat ze me hadden aangedaan door niets goeds en ook niets slechts over me te zeggen.
Te veel van mijn kinderen gehouden doordat ik me wilde voordoen als de lieve pappie, te veel laten zien hoe onverschillig ik in mijn hart stond tegenover mijn gezin. Te veel mededogen gehad met de armen, aan wie ik niets gaf onder het voorwendsel dat je nooit kunt weten.
De anderen te veel aangeraden wat ik veronderstelde dat ik hun moest aanraden om ze een genoegen te doen. Van te veel dingen gehouden om de anderen en niet voor me zelf. Te veel over me zelf gepraat, ja, te veel, te veel! Te veel gepraat over Pascal, Montaigne en Shakespeare, en niet genoeg Shakespeare, Montaigne en Pascal gelezen.
Te veel tegen mijn vrienden gezegd: ‘Als ik eerder doodga dan jullie, moeten jullie me begraven in Chitry-les-Mines, en op mijn graf alleen maar een borstbeeldje zetten met de titels van mijn werken, meer niet.’ En onmiddellijk daarop: ‘Overigens zal ik jullie allemaal begraven.’
Me zelf te zwart afgeschilderd wanneer ik wist dat men zou protesteren, de mensen te veel gevleid opdat ze mij zouden vleien.
Ik ben maar een stumper, en ik weet het. Nog geen reden om er trots op te zijn. Ik weet het, en ik zal niet veranderen.
In de schouwburg te veel met mijn hoofd van links naar rechts gedraaid, als een goudvink, om met mijn pas verworven roem al ergernis te wekken. Altijd te snel op mijn indrukken teruggekomen. Te veel artikelen van Coppée gelezen om me te bewijzen dat ik slimmer ben dan hij.
Ik sla me op de borst en, ten slotte, zeg ik tegen me zelf: ‘Binnen!’, en ik ontvang me zelf heel vriendelijk, en alles is vergeven en vergeten. Te hoog opgegeven van de onbeduidende tijdschriftjes die ik nooit inkijk, en te veel neergekeken op de kranten waarvan ik er iedere dag vier of vijf lees. Te veel gepraat over mijn eigen generatie, en te veel verborgen gehouden hoe oud ik ben. Te veel over Barrès gesproken en te weinig zijn naam met ere vermeld.
Te veel chartreuse gedronken.
Te veel gezegd: ‘De goede dingen die ik denk...’ in plaats van ‘De slechte dingen die ik denk...’
| |
| |
| |
1896
1 januari
Ik wil er een bijzonder jaar van maken, en ik begin met laat op te staan, te copieus te eten bij de lunch en tot drie uur te liggen slapen in een luie stoel.
| |
25 januari
Eerste bekentenis: ik begrijp Shakespeare niet altijd. Tweede bekentenis: ik vind Shakespeare niet altijd mooi. Derde bekentenis: Shakespeare verveelt me altijd dodelijk.
| |
20 maart
Je begrijpt toch, mijn liefste, dat ze voor mij niet bestaat. Ze is een beschilderde en kunstmatig geparfumeerde bloem. Wanneer ze er is adem ik haar geur in, maar geen vinger zou ik uitsteken, uit angst haar blaadjes, haar haren, in de war te maken, haar ogen en haar mond te ontkleuren. Geen vinger steek ik uit, zelfs niet in mijn verbeelding. Jij bent mijn enige, mijn ware, mijn vaste grond. Als je jaloers was, zou je alleen maar dwaas zijn, en je zou je leven verknoeien.
Die vent zou de gelegenheid niet voorbij laten gaan om tegen de Histoires naturelles als bezwaar aan te voeren dat het sociale probleem er weer niet door wordt opgelost.
| |
3 november
Verzen, verzen, en geen regel poëzie.
| |
17 november
De vrolijke schrijver. Ik heb goed gewerkt, en ik ben tevreden over mijn werk. Ik leg mijn pen neer omdat het donker wordt. Mijmerij in de schemering. In de kamer naast de mijne zijn mijn vrouw en mijn kinderen, vol leven. Ik ben gezond, heb succes, genoeg geld, niet te veel.
Lieve God, wat ben ik toch ongelukkig!
| |
16 december
Eén wenk van Sarah Bernhardt en ik zou haar volgen naar het andere eind van de wereld, met mijn vrouw.
| |
1897
12 juni
Brief. Ik zou een echtbreukje nodig hebben, ja, een kortstondig passietje voor een bekoorlijke vrouw. Hebt u dat, thuis, of in uw vriendenkring, soms voorradig?
| |
| |
| |
13 juni
Van niets word je zo oud als van de dood van je vader. Oh ja? De oude Renard, dat ben ik nu, en Fantec was kleinzoon en wordt zoon.
| |
6 september
God begrijpt alles. Hij zal weigeren de deuren van de hemel voor me te openen als ik een taalfout heb gemaakt.
| |
30 september
Ik kan nog een dag leven of duizend jaar: ik zal mijn vader niet terugzien.
| |
1 oktober
Ach, welke vrouw, het is me om het even. Al ben je ook met je tweeën: liefde blijft een eenzaam avontuur.
| |
15 december
De muziek is een kunst die me bang maakt. Ik heb altijd het gevoel dat ik me in een heel klein bootje op reusachtige golven bevind. Wat me in de muziek, waar ik niets van af weet, tegenstaat is dat onbeduidende kantonrechters uit de provincie er dol op zijn. Waarop kunnen dergelijke mensen dol zijn?
| |
25 december
Rimpels, geëtste glimlachen.
| |
1898
April
Op het kerkhof. Ik probeer me het gruwelijke iets voor te stellen dat het gezicht van mijn vader nu is, en ik voel dat mijn eigen gezicht tot een grimas is vertrokken.
Afgunst, het opwekkendste, zuiverste gevoel dat er is.
Een klein beetje roem, meer hoef ik niet, net genoeg om in mijn dorp niet voor een idioot door te gaan.
| |
27 april
Ik kijk naar Fantec. Hij is bijna tien jaar. Hij zal vijftien zijn als ik nog geen veertig ben, en we hebben nauwelijks iets gemeen.
En ik heb niet graag dat hij mijn boeken leest, en ook niet dat hij me bewondert.
Alleen indirect kan ik nuttig voor hem zijn, dat wil zeggen dat ik veel geld zal moeten verdienen, om er voor te zorgen dat hij kan studeren, daarna de man worden die hij zal willen worden.
Ik voel maar twee, drie verplichtingen ten opzichte van hem, en die botsen met mijn aard zoals die zich heeft gevormd. Ik dien
| |
| |
een fatsoenlijke vader te zijn wiens naam, maatschappelijk gezien, hem niet als belachelijk bestempelt, en zo nodig dien ik slechte toneelstukken te schrijven waardoor ik in staat zal zijn hem groot te brengen. De rest gaat hem niet aan. En hij mag lachen om de kleine vondstjes van de schrijver van de Histoires naturelle; en evenals de rest van het universum, interesseert hij me uitsluitend voor zover ik iets aan literatuur aan hem kan ontlenen.
Misschien heb ik ook de plicht, die me gemakkelijker valt, zijn moeder gelukkig te maken zodat hij gelukkig is door haar.
Zo hebben we uitsluitend indirect met elkaar te maken. Daarover verwonder ik me en het maakt me een beetje verdrietig op het moment dat ik deze regels opschrijf, maar waarschijnlijk zal ik er vanavond niet meer aan denken.
| |
11 juli
Nooit zal iemand me kunnen verhinderen ontroerd te zijn wanneer ik naar een akker kijk, wanneer ik kniediep door een veld met haver loop die zich achter me weer opricht. Welke gedachte is zo subtiel als die grashalm daar?
Ik heb maling aan het Vaderland: door mijn vaderlandje ben ik altijd tot tranen toe bewogen. Die grashalm kan de Duitse Keizer me niet afnemen.
| |
4 november
Ik werp me aan uw voeten, mevrouw, als er een zacht kussen ligt.
Een humorist is een man met een goed slecht humeur.
| |
1899
5 januari
Baudelaire: ‘De ziel van de wijn zong in de flessen.’ Dat is nu precies het soort valse poëzie die erop uit is het bestaande te vervangen door wat niet bestaat. Voor de kunstenaar is wijn in een fles iets dat echter en interessanter is dan de ziel van de wijn of de ziel van de fles, want er is geen reden een voorwerp dat daar heel goed buiten kan een ziel te geven.
| |
1 mei
Nooit zult u zo veel slechts over mij zeggen als ik over u zou denken, als ik aan u dacht.
| |
13 juli
Dit Dagboek mag alleen door Fantec worden gelezen en dan ook nog uitsluitend als hij de duistere ziel van de letterkundige heeft; en ik zal een voorwoord in de vorm van een brief moeten schrijven om hem uit te leggen: er staat niet wat er staat.
| |
| |
| |
26 juli
Meer dan eens heb ik geprobeerd een hele dag bedroefd te zijn. Ik kon het niet. Zelfs dat niet!
| |
26 november
Toneel. Mijn enige theorie: nooit iets anders dan eenakters schrijven.
| |
22 december
Vrouwenhater, dat wil zeggen verliefd op de eerste de beste.
| |
1900
6 juni
Niet te vroeg opstaan: de natuur is nog niet zover.
| |
20 oktober
Het werk van de anderen staat me tegen, mijn eigen werk staat me niet aan. Daar ligt mijn kracht en mijn zwakheid.
| |
16 november
Eigenaardig toch, de hardnekkige gewoonte - het moet een vorm van ijdelheid zijn - van mensen die we nauwelijks kennen, die we nooit spreken, ons de sterfgevallen in hun familie te melden!
Een heer wiens adres ik niet weet, wiens naam ik verwar met de naam van iemand anders, die me zijn boeken niet toezendt, die me niet gelukwenst met een succes, die ik op straat niet zou groeten omdat we elkaar nauwelijks kennen, stelt me er plotseling van op de hoogte dat hij zijn tante heeft verloren. Wat kan mij dat schelen? Verwacht hij dat ik belang zal stellen in een voorval dat hem zelf niet interesseert?
| |
6 december
Om de haverklap blijft mijn pen steken omdat ik bij me zelf denk: ‘Wat ik daar opschrijf is niet waar.’
| |
1901
1 januari
Dit Dagboek holt me uit. Het is geen oeuvre. Op dezelfde manier is iedere dag de liefde bedrijven geen liefde.
| |
27 januari
Als het mij, stumper die ik ben, huismus, boekenwurm, ooit zou overkomen krankzinnig verliefd te worden op een vrouw, dan zou ik niet weten hoe ik het haar zou moeten zeggen en ook niet uit welke signalen ik zou kunnen opmaken dat ik mijn liefde zou mogen verklaren.
‘Kom, schiet op, komediant! Moet ik u soms helpen?’
| |
| |
‘Oh! Hoezo! Dacht u...? Ik heb in het algemeen gesproken.’
‘Jammer,’ zei ze.
| |
19 maart
Ik sta er niet voor in dat ik een goede smaak heb, maar ik heb een heel trefzekere wansmaak.
| |
23 maart
De liefde doodt de intelligentie. De hersenen en het hart zijn de twee delen van een zandloper: als het ene deel volloopt, loopt het andere leeg.
| |
18 april
Ik zit in de puree. Maar ik zit er goed.
| |
8 juni
Ik plant herinneringen.
| |
1902
15 februari
Droom. In een slaapzaal. Ik in een bed, zij in het bed naast het mijne. ‘Kom dan!’ zeg ik. Ze komt. Eerst druk ik haar tegen me aan en ik voel haar lichaam onder haar hemd. Dan durf ik mijn hand omlaag te laten gaan, en weer naar boven, over haar zachte huid, haar stevige borsten, overal, en ik overdek haar gezicht met kussen. Als ik mijn mond, heel even, van haar losmaak, zie ik, aan het voeteneind van het bed, een surveillant die naar ons kijkt, streng, bedroefd. Ze springt terug in haar eigen bed. Ik verberg me onder mijn lakens. Einde van de droom.
Vanmorgen word ik wakker met een licht, dankbaar gevoel, huiverend als een boom die de nacht heeft doorgebracht badend in maanlicht.
| |
18 februari
Ik tuinier in mijn ziel.
| |
28 februari
Huil gerust! Maar geen van je tranen mag naar de punt van je pen stromen en zich vermengen met je inkt.
| |
22 maart
Vrouwelijke letterkundigen, hun lelijkheid, hun belachelijke groene hoedjes. De jongsten gedragen zich masculien: het lijkt wel of ze aan literatuur doen om de mannen te imiteren.
| |
11 mei
‘Wat heeft u een blanke huid!’
‘Ja, maar wel erg besmettelijk.’
| |
| |
| |
1 juni
Heeft mijn vader zich misschien van kant gemaakt uit angst voor de dood?
| |
23 juni
Een roos, die last heeft van de warmte, ontdoet zich één voor één van haar bladeren.
| |
21 juli
Van mijn eigen luiheid weet ik alles af. Ik zou er een verhandeling over kunnen schrijven, als dat niet zo'n werk was.
| |
28 augustus
Proza is de taal van het geluk. Sinds we getrouwd zijn, lieveling, heb ik niet één gedicht meer geschreven, helaas!
| |
29 augustus
Tot Fantec. Als je in de kerk trouwt, zeg niet, zoals de anderen, dat je daar alleen een soort hoffelijkheid voor hoeft op te brengen en dat het geen enkel offer voor je is, terwijl je vrouw haar eeuwig heil zou opofferen. Vergeet niet dat je in de kerk zult beloven je kinderen groot te brengen in het ware rooms-katholieke geloof, zonder dat je van plan bent je aan die belofte te houden. Zelfs aan een priester moet je geen dingen beloven die je niet van plan bent na te komen.
Ga in je minachting voor je verloofde niet zo ver dat je bereid bent een geloof te respecteren dat niet in je leeft. Wat verkeerd is voor jou kan ook voor haar alleen maar verkeerd zijn. Zij is, evengoed als jij, geschapen voor de waarheid.
Verbeeld je niet dat jullie alles kunnen delen: fortuin, vreugden, verdriet, nog afgezien van datgene waar het om gaat, de gedeelde gedachte. Je zult lijden onder het geloof van je vrouw waardoor ze, bijna geheel, een gesloten boek voor je zal blijven.
Neem een vrouw wier religieus gevoel - dat is al geen godsdienst meer - gelijk is aan het jouwe. Bekeer je verloofde eerst, als ze jou tenminste niet bekeert. Hebt beiden dezelfde opvatting over God, dat wil zeggen over het universum en jullie lotsbestemming. Is dat niet het geval, trouw dan niet.
Anders zul je ongelukkig worden, en je zult niet eens weten waarom.
| |
1903
13 januari
Literaire kritiek: alleen herdrukken bespreken.
| |
19 januari
In mijn kerk is geen gewelf tussen mij en de hemel.
| |
| |
| |
4 maart
Eén of twee keer per jaar goed dineren bij een rijke vriend, een paar keer in zijn comfortabele rijtuig een tochtje maken, naar zijn schilderijen kijken, naar zijn weelde, meer heeft een fatsoenlijk mens niet nodig om zich rijk te wanen.
| |
30 maart
Voorjaar: de nekken van de vrouwen ontluiken al.
| |
29 mei
Telkens als het woord ‘Jules’ niet wordt gevolgd door het woord ‘Renard’, ben ik bedroefd.
| |
23 juli
Op je veertigste moet je je ramen naar de andere kant openzetten: je bent zelfs al aan de late kant.
| |
14 september
Bigotte vrouwen. 's Zondags slapen ze met God en door de week bedriegen ze Hem.
| |
22 september
Ze wil niet dat haar man erbij is wanneer ze bevalt. Ze voelt zich al vernederd genoeg!
Nog zo een die haar kinderen door de mond zou willen krijgen!
| |
18 oktober
Veertig jaar, en ik durf niet alleen naar de Moulin Rouge.
| |
1904
2 januari
Man, massief en sterk als een kast... vol vuil goed.
| |
15 januari
Blijdschap is nooit erg prettig. Je voelt niet meer. Het is alsof het hart uitsluitend uit opgeklopte room bestaat.
| |
2 april
De pastoor komt met onzinnige verhalen en belooft gouden bergen in het Paradijs.
De burgemeester hecht alleen aan zijn sjerp.
De onderwijzer zou misschien, maar...
Wie verdiept zich eens in de boeren en zal tegen ze zeggen: ‘Jullie slapen nog steeds, al eeuwen lang. Wordt eens wakker!’
| |
28 mei
Als burgemeester moet ik op de goede staat van de kleine weggetjes toezien; als dichter heb ik liever dat ze slecht onderhouden zijn.
| |
| |
| |
6 september
Bij de kreet van een uiltje dat over het huis vliegt, wordt Marinette wakker en vraagt, in de veronderstelling dat Baïe haar roept: ‘Wat is er?’
Maar het uiltje antwoordt alleen door nog sneller met zijn vleugels te klappen. Dat is tenminste iets: zoveel heeft Onze Lieve Heer nog nooit gezegd.
| |
24 september
‘En ik denk ook aan het socialisme,’ zeg ik tegen Marinette. ‘Het is aantrekkelijk. Ik kan me zelf wel voorhouden: “Ik moet leven, toneelstukken schrijven, geld verdienen voor jou, voor Fantec en voor Baïe,” maar toch laat de gedachte aan het socialisme me niet los. Daar ligt een heel nieuwe wereld waarin het niet belangrijk is een positie te veroveren, maar zich ergens aan te wijden.’
‘Dat begrijp ik juist niet,’ zegt ze.
‘Wat niet?’
‘Dat iemand duidelijk ziet wat hij zou moeten doen, en het niet doet.’
‘Zodat,’ zeg ik, ‘jij zelf liefdezuster zou worden, als je werd geïnspireerd door een liefdezuster?’
‘Ja.’
‘En je man? En je kinderen dan?’
Ze geeft geen antwoord, want de oven is warm en de patrijzen moeten erin.
‘Ze weet niet wat ze zegt, die moeder van je,’ zeg ik tegen Baïe, die op het buffet zit, en ik geef haar een zoen.
‘Oh jawel hoor!’ antwoordt Baïe, alsof ik haar moeder voor gek uitmaakte.
Ook al ben ik geen praktizerend socialist, ik ben ervan overtuigd dat daar mijn ware leven zou liggen. Het is niet uit onwetendheid, het is uit zwakheid. Jij bent er, jij en mijn kinderen zijn er, en onze bourgeois-achtergrond, en mijn gewoonten omdat ik nu eenmaal iemand ben voor wie de kunst ondanks alles toch een vak is. Ik heb niet de moed die ketens af te schudden. Ik hoef geen 300 000 franc auteursrechten zoals Capus, maar wel 10, 15 000. Ik heb lak aan de Académie, maar ik ben wel gesteld op enig succes. Het uitgaansleven kan me gestolen worden, maar ik heb nog steeds twee, drie vrienden die Parijzenaars zijn en met wie ik nog steeds graag twee, drie avonden per week doorbreng. Wat nodig is om in die wereld te schitteren, kan ik niet opbrengen, en het is me onmogelijk me, poedelnaakt, in de andere te storten. Zo is het!
Raad, aan jagers, er eens zonder hun geweer op uit te trekken en door de velden te lopen waar ze hebben gedood. De ekster wordt je vertrouwd. De patrijzen wachten tot je vlak bij ze bent. De vruchtjes van de sleedoorn lokken, en het sappige wilde peertje.
Onder een lichte nevel slapen de weiden in.
| |
| |
Het rund blijft staan en kijkt, en het rund dat achter hem aan komt likt met trage tong het achterwerk van het eerste.
De weide daarginds die de hele groene deken naar zich toe trekt.
En je hebt geen moord gepleegd: dat is tenminste iets.
| |
27 september
Dokters. Allemaal autoritair, zelfs als ze zeggen: ‘Tja! daar valt niets van te zeggen!’
| |
22 oktober
Ik doe me zelf denken aan een drenkeling die de rechteroever, de roman-kant, niet kan bereiken, en ook de linkeroever, de toneel-kant, niet en die tot de conclusie zal komen: ‘Maar ik zit goed, daar, in het midden! Ik moet alleen zien dat ik het daar op eigen kracht volhoud en de oevers niet uit het oog verlies!’
| |
24 oktober
Feminisme betekent: niet rekenen op de Sprookjesprins.
| |
15 december
Ach ja! socialist zijn en veel geld verdienen.
| |
16 december
Eindelijk weet ik waardoor de mens zich van het dier onderscheidt: door zijn geldzorgen.
| |
1905
9 januari
Het kost niets om op verstandelijke gronden socialist te zijn, maar het gevoel is vernietigend. Wie op verstandelijke gronden socialist is mag alle tekortkomingen van de rijkaard hebben, wie om gevoelsmatige redenen socialist is moet alle deugden van de arme hebben.
Als ik bedenk dat ik misschien geen socialist zou zijn als ik in staat was geweest een toneelstuk in drie bedrijven te schrijven!
| |
24 januari
Naar de geest ben ik anticlericaal en naar het gevoel een monnik.
| |
15 maart
Plotseling heb ik de dingen afgeschaft waarop ik erg was gesteld: poëzie, schermen, vissen, jagen, zwemmen. Wanneer zal ik proza, literatuur afschaffen? Wanneer het leven?
Feminisme. Ja, ik geloof dat het gepast is, voordat je een kind bij een vrouw maakt, te vragen of ze dat wil.
| |
| |
| |
28 april
Zeventien jaar getrouwd! Marinette is er tegen bestand geweest, en dat is het beste in mijn leven.
Een beetje haat zuivert de goedheid.
| |
23 mei
De geur die opstijgt uit een boek dat je openslaat. Oh, wat stinkt dat boek uit zijn mond!
| |
26 juni
Vrijdenker. Denker zou voldoende zijn.
| |
18 augustus
Het socialisme moet van de hersenen afdalen naar het hart. Vaderland. Niemand kiest een ander land om de schoonheid van een landschap.
| |
3 september
‘Ik behoor tot de oude school,’ zegt de wegwerker.
Hij glimlacht, en maakt zijn zin af: ‘De school die niet kan lezen.’
Familie. Haar ontvangen met een zuinig mondje, met voorzichtige vingers aanpakken, en ten slotte met een welgemikt schopje de deur uit werken.
| |
11 oktober
Filosofie is schieten in het wilde weg: je weet nooit waar God langs komt en of je Hem raakt.
| |
1906
In Chaumot, van 3 tot 7 januari
Het land doorweekt. Aan de dunne twijgen rijgen zich snoeren regendruppels. Soms veegt de zon, met een lichtend spoor, langzaam een wei, een dorp, een bos droog.
‘Pak aan,’ zegt de vrek, ‘hier heb je een nieuwe kalender, en zorg dat je er het hele jaar mee toekomt!’
| |
24 januari
Nageslacht! Waarom zouden de mensen morgen minder stupide zijn dan vandaag?
| |
26 januari
Het waarste, het nauwkeurigste, het meest zin-volle woord is het woord ‘niets’.
| |
| |
| |
28 januari
Een lezing houden over God, met lichtbeelden.
| |
16 april
Te veel ijdelheid, te veel ongeduld.
Ik wil me zelf niet op de voorgrond plaatsen, maar het zit me dwars dat ze niet naar me toe komen en me bij de hand nemen met de woorden: ‘U bent de man die we nodig hebben.’ Trouwens, ik zou niet meegaan.
Ik houd van hoogstaande gedachten. Het gaat me aan het hart dat ze als visitekaartje dienen voor mensen die niet hoogstaand zijn.
Mijn redenering is deze: omdat ik er niet in slaag een fatsoenlijk mens te zijn, bestaan er helemaal geen fatsoenlijke mensen.
Ik doe of ik luister, maar niet om te horen, want ik luister niet en ik ga eronder gebukt dat ik mijn mond niet opendoe.
Ik wil oprecht zijn en ik spreek onwaarheid.
Ik doe mijn best sommige dingen niet uit te spreken, maar ik wil graag dat men ze raadt.
Eigenlijk ga ik er vooral onder gebukt niet te worden begrepen en niet te kunnen zijn wat ik in mijn ogenblikken van zelfinzicht en zieleadel zou willen zijn.
Te veel ijdelheid, te veel.
| |
24 april
Zwarte merel in een witte kerseboom.
| |
10 mei
Van de natuur heeft God wel iets aardigs gemaakt, maar van de mens heeft Hij niets terechtgebracht.
| |
1 juni
Soms is werken zoiets als vissen in water waar misschien nooit vis heeft gezeten.
| |
17 juni
Socialist, maar ik ontpop me als een woedende landeigenaar zodra de jongetjes stokken in mijn kersen gooien, en ik roep meteen dat ik mijn geweer ga halen.
| |
7 juli
Nietzsche. Wat ik van hem denk? Dat er heel wat overbodige letters in zijn naam staan.
| |
18 september
Om de haverklap doof ik en steek ik me zelf weer aan. Mijn ziel ligt vol afgebrande lucifershoutjes.
| |
| |
| |
8 oktober
De auto leeft van de beesten langs de kant van de weg, van kippen vooral. Om de vijftig kilometer moet hij op zijn minst één kip hebben.
| |
9 november
Ik ben eigenaar van een fraai venster met uitzicht op de natuur.
| |
19 november
‘Er is een meneer die een paar van uw Histoires naturelles op muziek wil zetten,’ zegt Thadée Natanson tegen me. ‘Het is een veelbelovend avantgardistisch musicus voor wie Debussy al oude koek is. Wat zegt u daarvan?’
‘Niets.’
‘Dat doet u toch wel iets, kom nou!’
‘In het geheel niets.’
‘Wat moet ik hem zeggen, namens u?’
‘Zegt u maar wat. Bedank hem maar.’
‘Wilt u niet dat hij u zijn muziek laat horen?’
‘Oh, nee hoor!’
| |
19 december
Sarah, meer dan een actrice. Iets als het lied van de bomen, als het monotone geluid van een muziekinstrument. Het is volmaakt, en dat vinden wij gewoon.
| |
22 december
Vandaag de kortste dag van het jaar. Om vier uur waren de mussen die brood komen pikken op mijn vensterbank, al naar huis. De duisternis spreidde zich uit over de dakpannen, en een smakelijke wanhoop hield mijn ziel in haar greep zodat ze geen kant meer op kon.
| |
1907
14 januari
Nest te huur: water en zon op alle takken.
| |
25 maart
De dood komt ons misschien pas halen als we volledig zijn gerijpt: dat ik zo langzaam groei stelt me gerust.
| |
28 maart
Men wil Guitry in zijn overjas helpen.
‘Nee, nee,’ zegt hij, ‘het is mijn enige lichaamsbeweging.’
God. Weer zo een die denkt dat hij onsterfelijk is.
| |
| |
| |
1 mei
Als ik achter een vrouw loop, mijn angst dat ze denkt dat ik achter haar aan loop.
| |
13 juni
In de tuin sla ik mijn ogen neer om, als ik voorbijkom, de vogel die op zijn nest zit niet bang te maken.
| |
20 juli
Een man die volstrekt duidelijk een beeld had van het niets, zou zich onmiddellijk van kant maken.
| |
22 augustus
Je moet schrijven zoals je spreekt, als je goed spreekt.
| |
6 september
Verteerd door bescheidenheid.
| |
10 oktober
Iedere dag weer ben ik kind, volwassene en grijsaard.
| |
1908
7 januari
Ik zou wel eens iemand willen zien die treuriger is dan ik, de dieren in de Dierentuin, bij voorbeeld.
| |
4 februari
Collectivisme! Talent kan alleen maar individueel zijn.
| |
12 maart
Schrijven, altijd maar schrijven! Maar de natuur brengt niet onafgebroken produkten voort. Ze geeft bloemen en vruchten in het warme jaargetijde, daarna rust ze minstens een halfjaar uit. Dat is trouwens mijn ritme.
| |
27 maart
Het volk is dom, het stinkt, en spuwt overal in het rond. De kunst en het volk: wat een kreet!
Het volk is het zoete kind dat een lelijk gezicht trekt als je met je rug naar hem toe staat.
| |
15 april
Ik ken maar één waarheid: alleen werken maakt gelukkig. Ik ben overtuigd dat het zo is, en ik vergeet het steeds weer.
| |
25 mei
Nog steeds durf ik niet op een stoeltje in de Tuilerieën te gaan zitten. Ik ben nog altijd bang dat er een meneer komt die zal zeggen dat die stoel bezet is.
| |
| |
| |
26 juni
Als ik me indenk dat je dood bent wil ik onmiddellijk sterven. Eens zul je, springlevend, mij dood aantreffen.
Als ik je bedroog met een andere vrouw, zou ik steeds jouw kant op kijken.
Ik heb van je gehouden zoals van de natuur, ik heb naar je gekeken als naar een mooie boom, ik heb je geur opgesnoven als de geur van een bloeiende haag, ik heb je smaak geproefd als de smaak van een pruim of een kers.
Jij bent gelukkig wanneer, op je mooie gezicht, een dichte onweersregen van kussen neerdaalt.
| |
13 oktober
Met enkele woorden die hij zich laat ontvallen, schildert de mens zijn eigen portret. Zodra hij een hele zin maakt, liegt hij.
| |
15 oktober
In Nevers is een straat die de rue du Renard heet. Dat is alvast iets. Na mijn dood zal men zich misschien vergissen.
| |
31 oktober
Er zijn momenten dat alles lukt. Schrik maar niet: dat gaat weer voorbij.
| |
2 november
Een aantekening moet meer zeggen dan een pagina, anders heeft ze geen zin.
| |
1909
5 mei
Aan anderen denk ik alleen in uren van luiheid; maar ik ben lui.
| |
24 mei
Ik ben er zeker van dat een kuise mensheid oneindig superieur zou zijn.
| |
5 juni
Kuisheid is misschien geen deugd, in ieder geval wel een kracht.
| |
27 november
Vanaf vandaag hebben al mijn gedachten een lijkkleurtje.
| |
10 december
Een heel jaar ziek zijn om ervan te genieten hoe lang een jaar duurt.
Wanneer ik ziek ben laat ik op iedere zin volgen: ‘Als ik er dan nog ben.’
| |
| |
Ik begin er al aardigheid in te krijgen rond te lopen op kerkhoven.
| |
1910
26 januari
De sneeuw op het water: stilte op stilte.
| |
16 februari
Ik ben ziek, en het lukt me niet meer de sleutel in één keer in het slot te steken. Dat doet me denken aan een van mijn verhalen.
| |
22 februari
Vandaag zesenveertig jaar. Hoe lang zal ik het maken? Tot de herfst?
| |
23 februari
Humor: schroom, speelsheid van geest. De dagelijkse morele hygiëne van de geest. Ik houd de humor, zowel in moreel als in literair opzicht, in hoog aanzien.
Fantasie brengt op dwaalwegen. Gevoeligheid maakt kleurloos.
Humor is uiteindelijk rede. De geregulariseerde mens.
Met geen enkele definitie heb ik vrede gehad.
Trouwens, humor heeft vele kanten.
| |
6 maart
Ik begrijp niets van het leven, maar ik beweer niet dat het uitgesloten is dat God er iets van begrijpt.
| |
6 april
Ik wil opstaan, vannacht. Zwaarte. Een been hangt buiten het bed. Dan loopt een straaltje langs mijn been. Pas als het bij de hiel is aangeland ben ik in staat een besluit te nemen. Later droogt het op in de lakens, zoals toen ik Poil de Carotte was.
Op deze datum eindigt het Dagboek van Jules Renard, gestorven 22 mei 1910.
Vertaald door Frans de Haan en Marianne Kaas
|
|