bliotheek voor dames (in prachtbanden)’ te koop aanbood. De antiquaar prees zijn waar als volgt: ‘Deze, om haar keurig uiterlijk en degelijken inhoud, teregt beroemde Serie, wordt door K.H. Schadd's Antiquariaat te Amsterdam tijdelijk aangeboden voor f 1,25 in plaats van voor f 1,90 per deel.’ De negen werken die Schadd in de dump aanbood zijn mij tot op heden onbekend gebleven. Het lezen van een werkje als ‘Claude de colporteur, door de schrijfster van Mary Powell’ staat mij niet zo aan, maar de heer Schadd blijkbaar des te meer. Was hij een uitgeversrestantendumper?
Op de voorpagina van zijn blad staat zijn adres: ‘Kalverstraat bij den Heiligen Weg, d 122’, en nog kwam er niets bij mij boven water. Totdat ik opeens in een van mijn boekenkasten thuis De volledige briefwisseling van E.J. Potgieter en Cd. Bulken Huet (editie Smit) zag staan. Natuurlijk, dáár, was ik die vreemde naam talloze malen tegengekomen.
Schadd komt er niet best van af bij het duo. Hij was inderdaad een uitbater van uitgeversrestanten, een rommelaar en een niet geheel betrouwbaar type. Een aantal willekeurige opmerkingen van de twee letterkundige heren over Schadd (geschreven tussen 1866 en 1872) geciteerd:
‘Ik heb aan Schadd geschreven dat ik van de geheele verzameling (portretten; Schadd maakte (?) en handelde blijkbaar ook in fotoportretten!, bb) geen enkel exemplaar begeer. Misschien nemen wij te Parijs onze revanche,’ schreef Busken Huet. Wilde Busken Huet betere foto's bij Nadar in Parijs laten maken? Het zou te mooi voor woorden zijn; Nadar komt in de hele briefwisseling overigens niet eenmaal voor.
‘Uwe portretten (met de afbeelding van Bus-ken Huet, bb) hangen in de Kalverstraat bij Kouwenaar. Schadd heeft de exploitatie aan deze opgedragen,’ schreef Potgieter. Uit dit citaat blijkt dat Schadd onmiskenbaar foto's maakte, maar deze niet langer meer zelf verkocht.
‘Het Noorden (een werk van Potgieter, bb) werd, als wij van de beurs kwamen, ons door den Organisateur Schadd door kerels als bomen te koop aangeboden,’ schreef Potgieter.
‘In de handen van Schadd vond zij (een bepaald boekje, bb) koopers,’ schreef Potgieter.
‘Pamela beloofde me Schadd eens bij me te zullen zenden, maar de man vermoedt teregt dat er bij mij niets te verdienen valt,’ schreef Potgieter.
‘De tweede druk uwer Liedewyde moet bij Schadd gereed liggen,’ schreef Potgieter over Busken Huets roman.
‘Dat Schadd mij zelfs niet vraagt, al was het maar voor den vorm, of ik bijgeval het boek (= Li(e)dewyde, bb) geheel of gedeeltelijk zou wenschen om te werken, is, zoo gij wilt, een schandaal...,’ schreef Busken Huet. Uit dit citaat en de verdere context blijkt dat Schadd op een bepaald onbeschaafde manier rechten en copyrights opkocht.
Op 16 mei 1872 stelt Potgieter dat hij niets meer met Schadd te maken wil hebben. Vijf weken eerder had Busken Huet al vanuit Indië geschreven: ‘Wie in Nederland de vertegenwoordiger van mijner letterkundige belangen is? Ik antwoord: geen sterveling. Reeds schreef ik u, dat Schadd en Thieme zelven moeten weten wat zij doen, en ik in hunne boekverkoopers-spekulatien (cursivering bb) niet betrokken wensch te worden.’
In een brief uit Batavia van 21 juni 1872 maakte Busken Huet melding van: ‘Het vliegend blaadje van Schadd’. Bedoelt Busken Huet hier De Amstelstem mee of verscheen dat periodiek toen al niet meer? Het commentaar van Smit hult zich in stilzwijgen; aan Schadd wijdt hij één voetnoot waarin hij verwijst naar A.C. Krusemans Bouwstoffen tot eene geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880 (deel 2, Amsterdam 1887, p. 484 e.v.). Smit zelf schrijft, in tegenstelling tot Kruseman, neutraal over Schadd: ‘Hij verkocht boekverkopersrestanten en “blies” niet meer gevraagde boeken “nieuw leven in”.’
Het laatste citaat over Schadd dat ik in de briefwisseling over Schadd heb kunnen vinden, is van Busken Huet. Het is zowel ongunstig als kenmerkend voor de Amsterdamse ramsh-handelaar:
‘Schadd zond mij per post een oningebonden exemplaar van Lidewyde, zonder één regel schrift tot geleide: alleen uit een stempel op den kruisband begreep ik, dat het gezondene van hém kwam. O Nederlandsche boekhandelaren!’