Maatstaf. Jaargang 35(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] J. Eijkelboom Gedichten Archeologie Het bijna slapend opgerold geraamte van een klein paard blijft hier voorlopig nog bewaard tussen vier planken. Het veld is verder met de platte schop zo vlak gemaakt dat op dit kleitapijt geen lucifer onopgemerkt zou blijven. Hiervan een foto, zelf al oud. Door strijklicht scherp als een zeis heeft de man met het vierkante kastje dat paard niet alleen, maar ook zijn eigen bovenlijf in beeld gebracht. De schaduw van een gleufhoed reikt tot voorbij de voorste plank. Mogelijk leeft hij nog, al zal hij dan geen weet meer hebben van zijn langdurig voortbestaan als silhouet. [pagina 35] [p. 35] Verschijning 's Nachts stond hij bij me. Zijn huid had de kleur van reuzel. Zijn jaeger-ondergoed was grijzer. Hij keek mij aan met zijn bleekblauwe ogen. Hij kon niet spreken want hij was dood. Wat hij echter beoogde te zeggen was dat hij van mij hield maar dat er iets was voorgevallen dat hem nog altijd niet beviel. Ik wist wel wat het was maar had er geen woorden voor. Het was iets van destijds en van nog steeds. Had ik 't hem kunnen zeggen dan was het er nooit geweest. [pagina 36] [p. 36] Vita vapor In een hotel te Gent dacht ik langdurig aan de dood. Was mijn matras te zacht, de schacht waaraan mijn kamer lag te eng? Waarom toch die absurde logica dat ik na tien jaar tien jaar ouder ben? De angst om dood te gaan hoort bij het kind. En dan, daarna? Het flakkert op, soms, als de mijn niet onder mij ontploft maar onder de soldaat met wie ik grappen heb gemaakt; als ik plots hoor dat een te verre vriend het leven heeft verzaakt. Ik schrik en maak mij boos en heb verdriet en denk dan toch: ik niet. Tot het mij nooit meer overvalt, maar binnensluipt en voor mij staat - in een hotel, in de Bagattenstraat. voor Tom Lanoye [pagina 37] [p. 37] Kennis der natuur In de volgauto hadden wij af en toe uitzicht op forsythia's, zich fel afzettend tegen de doffe ellende van te goed onderhouden huizen. Bij de aula vroegen wij ons af wat voor boom daar met papierwitte bloesems op het gazon stond. We hielden het ten slotte op een soort prunus. Na de muziek van Bach en de koffie met cake keerden wij terug naar het sterfhuis. Erachter was het gras bezaaid met vergeet-mij-nietjes, zo meenden wij. Een oud-onderwijzeres wist ons echter te vertellen dat het maagdenpalm was. Uit een geslepen glas dronken wij de whisky waaraan de overledene, een opgewekte proever eens, de voorkeur had gegeven. [pagina 38] [p. 38] Troost Op vederlichte voeten betreedt de hemel nu het aardrijk. Troost in een dood seizoen ligt daar de eerste sneeuw. Vorige Volgende