Maatstaf. Jaargang 35
(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Irina Ratoesjinskaja
| |
[pagina 61]
| |
De mussen van BoetyrkiZelfs de sneeuw is neerslachtig -
Gun je uitgeputte verstand even rust,
Steek een sigaret op voor het luchtgat,
Dan ontsnapt tenminste de rook.
Er komt een mus aangevlogen -
Hij kijkt of hij vragen wil:
‘Deel met mij je korst brood!’
En je geeft hem eerlijk de helft.
Ja, de mussen weten wel
Bij wie ze voor brood moeten zijn.
Ook bij vensters met dubbele tralies,
Waar maar een kruimel doorheen kan.
Het zal hun een zorg zijn
Of jij terecht hebt gestaan of niet!
Geef je ze voer - dan deug je.
De echte rechter moet nog komen.
Een mus lok je niet mee -
Voor goedheid en talent koop je niets.
Hij zal heus niet gaan tikken
Tegen het dubbele glas van de stad.
Om iets van vogels te snappen
Moet je domweg gevangen zijn.
En deel je eenmaal je brood,
Dan is je tijd gekomen.
11-20 december 1981
| |
[pagina 62]
| |
[In een belachelijk windjak]In een belachelijk windjak -
Vroeger een kinderjas -
Met een hoofd vol onzinnig gerijmel,
Was geen mens in Odessa gelukkiger dan ik -
Zonder koninkrijk, zonder paard, zonder teugels!
Ik was in Odessa als een sprinkhaan in de hand;
Zonder geloftes, zonder tranen, zonder ponden zout -
Vlieg op, keer terug - elke pijn wordt verdrongen
Door de stoffige honingbloem, door mosselen en het blauw.
Mijn straten zijn door mij volkomen stukgelopen,
Mijn trappen uitgehold door mijn geren,
Mijn rotsen blinken als ruggen in het water,
En mijn kathedraal is van haar plein geveegd.
Maar wanneer ik moe word,
Dan zal mijn kathedraal herrijzen -
Ik neem een enkele reis, terug naar de
Stegen, zwoele nachten, het stof en de herinnering!
En mijn zigeunerin zal me een ijsbonbon verkopen.
21 januari 1982
| |
[pagina 63]
| |
[Mijn gehate vaderland]Mijn gehate vaderland!
Niets is lager dan jouw nachten.
Wat heb jij geboft
Met je dwaze profeten,
Met je slaven en beulen!
Wat bracht jij trouwe onderdanen voort,
Hoe vlijtig vernietigde je ieder,
Die niet was gekocht
of verkocht,
Maar veroordeeld tot liefde voor jou!
Als jouw verslagenen onschuldig zijn,
Waarom zijn je nachtegalen dan stil?
Waarom stollen
je tranen
Op de verguisde kruizen?
Wat droom ik vaak van jouw gekruisigden!
Hoe ik weldra in hun voetspoor
Vanwege jou -
vervloekt
vaderland -
Eenzelfde dood tegemoet zal gaan!
Langs jouw ergste lijdensweg -
Op de grens van liefde
en haat -
Onteerd, miserabel...
Vader-en-stiefvader,
geef mij uw zegen!
| |
[pagina 64]
| |
[Wat zal ik zeggen, O God, dat niet al is gezegd]Wat zal ik zeggen, O God, dat niet al is gezegd?
Hier sta ik in Uw wind, gekleed in ongebleekt linnen,
Tussen Uw adem en de inktzwarte dood -
O mijn God!
Wat zal ik zeggen bij Uw verhoor, als ik bevel krijg
Niets te verzwijgen, maar mijn land in de ogen te zien -
Badend in doodszweet, verscheurd, doof en stom -
O mijn God!
Hoe wilt U een oordeel vellen,
Op grond van welk recht?
Wat zult U zeggen, wanneer ik mij losruk en kom -
Overeind krabbel, mijn rug tegen de glazen muur,
En naar binnen tuur,
Maar U zal vragen om niets.
| |
[pagina 65]
| |
[Een wiskundige spin (er bestaat geen weemoediger dier)]Een wiskundige spin (er bestaat geen weemoediger dier!)
Probeert aldoor zijn armzalige pootjes te tellen.
Maar het lage getal dat er uitkomt vertrouwt hij wijselijk niet
En hij mompelt gramstorig: er klopt weer geen zier van!
Hij weeft diagrammen, en vol ijver meet hij de hoeken,
Het probleem wie wolf en wie schaap is ontleedt hij met koolblad.
Aan het antwoord hecht hij geen geloof, en weer trilt hij wanhopig
En verzucht: ook al ken ik de uitkomst, hoe lever ik het bewijs?
Ach warhoofdig genie, gekruisigd aan coördinaten,
Zonderlinge Pythagoras, halfgare bajesprofeet!
Toe, blijf nog heel even: ik geloof in jouw resultaten!
Leg je schema op tafel en zeg hoe mijn vonnis luidt.
januari 1983
| |
[pagina 66]
| |
[...En het was allemaal stomvervelend]...En het was allemaal stomvervelend -
Meer niet. De benauwde ruimte,
De balie van de muffe rechtszaal,
Het knusse, eikehouten hekje
Tussen mij en de rechters - verwarring uitgesloten.
Oog in oog! Een kinderlijke zege!
Daar zijn ze weer! Bang voor onrust in de zaal?
Of is mijn vrolijke blik soms fel als van een tuchtboef,
En zijn ze bang dat ik hen naar de keel zal vliegen?
Maar mijn oproer is alweer beteugeld
Door trots, gemunt door mijn voorouders:
Wat moet ik met die slaafse ogen aan!
1 maart 1983
| |
[pagina 67]
| |
[De een krijgt in zijn droom al zijn schulden betaald]De een krijgt in zijn droom al zijn schulden betaald,
Andermans droom verguldt een lege dop...
Maar ik droom almaar van een jurk
Van rood fluweel en zondig chic.
O onbereikbaarheid! Niet voor ons weggelegd!
Nergens te koop, en nooit eens aan te doen...
Maar wat wil ik jou graag!
Dwars tegen de verwijten
Van het verstand in - daar, in de diepste
Krochten van het hart woekert het gif
Van diepe plooien en vaag borduurwerk...
O met voeten getreden kinderlijk recht
Op schoonheid! Geen brood, geen woning -
Maar liever koninklijk ongebleekt kant,
Siersteken, listige linten - vergeefs!
Mijn dag is als een ezel, zwaar beladen,
Mijn nacht is kaal als gevangenislicht.
Maar diep in mijn hart moet ik schuld bekennen!
Steeds naai ik aan die jurk, en in gedachten
Maak ik de duizendste steek, terwijl ik mijn jas
Dichtknoop en in mijn kunstleren laarzen stap.
april 1983
| |
[pagina 68]
| |
[Als een zwaluw van Mandelsjtam]I
Als een zwaluw van Mandelsjtam
Strijkt scheiding neer op het hart,
Pasternak zendt de regen, En Tsvetaeva - de wind
Opdat de wereld om haar as draait
Zonder een valse klank,
Is het woord nodig - en alleen dichters
Zijn daar verantwoordelijk voor.
Het geschal van de lente scheert
Over het water van Tjoetsjev,
De klassieke aanblik van de herfst
Hernieuwt zich telkens weer.
Maar niemands stem heeft nog
Met een vleugel aan de vrijheid geraakt,
Noch die vrijheid verwerkelijkt...
Ook al is daar een Russisch woord voor.
II
Vraag jezelf niet af - ben ik een dichter?
Voor je het weet, verheffen ze je tot poëet!
Alle wegen - strop en kogel inbegrepen -
Liggen voor je open vanaf de wieg.
En wanneer je mens begint te worden
Zul je inzien, dit motief indachtig:
‘Van Jelaboega tot de Zwarte rivierGa naar voetnoot*
Is mijn vaderland oneindig groot.’
1983
| |
[pagina 69]
| |
[Ik overleef en zal beleven dat men vraagt]Ik overleef en zal beleven dat men vraagt
Hoe ze mijn hoofd tegen een brits aan sloegen,
Hoe ik 's nachts half bevriezen moest,
En hoe ik aan mijn grijze haren ben gekomen...
Ik glimlach, zal een grapje maken,
En ruk mij los van de onverwachte schaduw.
De droge maand september zal ik eer bewijzen,
Waarin ik voor de tweede keer geboren werd.
Ze vragen of de herinnering geen pijn doet -
Niet om de tuin geleid door mijn luchthartigheid.
Maar in mijn geheugen dreunen alle namen
Van vroeger - helder als een oud kanon.
En ik zal spreken van de besten onder ons,
De tedersten, en toch niet klein te krijgen,
Hoe zij met mij de kwelling tegemoet traden,
Hoe zij op post wachtten van hun beminden.
Ze zullen vragen wat ons op de been hield,
Beroofd van post en nieuws - alleen met muren,
De koude van de cel, met de banale leugens,
De misselijke beloftes in ruil voor verraad.
Ik zal vertellen van de eerste schoonheid,
Die ik gezien heb in gevangenschap:
IJsbloemen op de ruit! Geen kijkgaten, geen muren,
Geen tralies, noch de lang verduurde pijn -
Alleen de blauwe weerschijn op dat stukje glas,
Een broos mozaïek - iets mooiers bestaat niet!
Hoe meer je keek, hoe duidelijker daagden
De roversbossen, de kampvuren en vogels!
Heel vaak is het nog bitter koud geweest,
En heel veel ramen fonkelden sindsdien -
Maar nooit heeft zich meer voorgedaan
Zo'n uitbarsting van iriserend ijs!
Maar wat zou ik daar nu mee aan moeten,
En waaraan zou dat feest te danken zijn?
Zo'n geschenk valt je maar eenmaal in de schoot.
En meer dan eens is misschien ook niet nodig.
30 november 1983
| |
[pagina 70]
| |
[Zij werd uitgedost in een feestjurk]Zij werd uitgedost in een feestjurk.
En men roemde haar schoonheid alom.
En men schilderde haar als Gods moeder.
En om haar vocht men zwaarden krom.
En men vlocht voor haar kransen van lelies,
En vervolgens werd zij heilig verklaard.
En zij werd met veel luister begraven -
Maar zij heeft nooit geweten waarom.
april 1984
| |
[pagina 71]
| |
[Deze avond vraagt om een wandeling]Deze avond vraagt om een wandeling.
Als een kater sluipt het grijzige uur
Langs je knieën als een halfwarme schaduw,
En de portieken zijn somber en leeg.
Trek jij maar je oude jasje aan.
We proppen de zakken vol snoep
En lopen waar het hart ons ingeeft,
Zonder een enkel vastomlijnd plan.
Dwars door wijken begroeid met kamille,
Waar sinds tijden de tram niet meer rijdt,
Waar de lage vensters open staan,
Maar de oudjes van vroeger ontbreken.
Zo gaan wij op een ons bekend huis af,
En we zien achter het gesloten gordijn
De bewoner zijn schaduw, we lachen:
Met wie zoekt hij ruzie vandaag?
We vertragen de pas: even langsgaan?
Maar de schemering lokt ons weer mee,
Zij ontvoert ons, zoals vaak door zigeuners
In het verleden een kind is ontvoerd.
Totdat we als kinderen verdwaald zijn
In een voorstad die geen van ons kent,
En opeens het besef: we zijn samen en leven!
En we gaan op huis aan als het licht wordt.
1984
Vertaald door Kristien Warmenhoven |
|