Maatstaf. Jaargang 35
(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Kristien Warmenhoven
| |
[pagina 58]
| |
staan van kerkgenootschappen en de verspreiding van illegale poëzie. De gevangenen van het kamp, de Kleine Zone genaamd, worden behandeld volgens ‘streng regime’, het strengste dat de sovjetwetgeving voor vrouwen kent. Begin 1985 kwam Amnesty International, dat bezig was aan een rapport over de Kleine Zone, in het bezit van een dagboek van 23 pagina's, heimelijk bijgehouden door zes vrouwen uit het kamp,Ga naar eind1. en naar buiten gesmokkeld door Ratoesjinskaja's echtgenoot. Informatie uit rapport en dagboek levert het volgende beeld op van de omstandigheden waaronder de gevangenen moeten leven en werken. De vrouwen gaan zomer en winter gekleed in een gestreepte jurk met korte mouwen van donkergrijze of donkerbruine katoen, een katoenen hoofddoek, dikke kousen en zware zwarte laarzen. Slippers mogen alleen worden gedragen buiten werktijd in het woongedeelte. Bij koud weer krijgen de vrouwen een kort gewatteerd jasje van zwarte katoen zonder kraag. Alle gevangenen zijn verplicht een identiteitslabel te dragen op het voorpand en op de mouw van hun uniform. Veel vrouwen hebben geklaagd dat het dragen van dit label een van de grootste vernederingen is van het leven in het kamp, en volgens de samenstellers van het dagboek is het een bron van voortdurende spanning tussen de gevangenen en het kamppersoneel. Om zes uur 's ochtends worden de gevangenen wakker gemaakt en om acht uur begint de werkdag. Er wordt acht uur per dag en zes dagen per week achter naaimachines gewerkt aan de vervaardiging van handschoenen. De gevangenen krijgen drie maaltijden per dag, maar hun voedsel is eentonig, bevat geen vitaminen en is overmatig zout. Bij iedere maaltijd wordt donker brood gegeven dat half doorbakken is en soms vreemde vezels, zoals touw, bevat. Begin 1983 aten de vrouwen groenten en kruiden uit hun tuintjes in het kamp, maar in augustus van dat jaar werden die op bevel van de kampcommandant omgespit. Strafmaatregelen in het kamp zijn onder andere intrekking van het recht op bezoek (drie keer per jaar), van het schrijven van brieven (twee keer per maand) en verblijf in een isolatiecel (tot maximaal vijftien dagen). Zo'n cel heeft een betonnen vloer van 40 à 50 cm dikte waarover een houten vlonder ligt. Het raam heeft tralies, maar vaak geen glas. De gevangenen krijgen om de dag te eten. De vrouwen moeten in de isolatiecel slippers dragen en een dunne jurk; hun kousen, hoofddoek en gewone jurk moeten ze inleveren. Opsluiting in deze cellen heeft bij veel gevangenen geleid tot hart- en leveraandoeningen, huidziektes en blaasontsteking. In augustus 1983 werden twee vrouwen veroordeeld tot de isolatiecel omdat zij weigerden identiteitslabels te dragen. Irina Ratoesjinskaja ging met vijf medegevangenen uit protest in hongerstaking. Op de zevende dag van die staking werd zij met twee anderen opgesloten in de ziekenzaal, en de dag daarop dwong men hen te eten. Ratoesjinskaja verzette zich daartegen, waarop zij door zes man werd aangevallen en met haar hoofd tegen een brits geslagen tot zij het bewustzijn verloor. In die toestand werd haar vloeibaar voedsel toegediend. Vervolgens werd zij samen met een andere vrouw die voedsel had geweigerd opgesloten in de psychiatrische afdeling van het hospitaal, waar zij vijf dagen en nachten verbleven in een raamloze cel die niet werd gelucht. Ratoesjinskaja bleek een hersenschudding te hebben opgelopen, waarvoor zij niet werd behandeld. Tijdens de hongerstaking werden de vrouwen in verleiding gebracht met witbrood, boter, suiker en eieren. Toen zij na twaalf dagen hun staking beëindigden, kregen ze zuur brood voorgezet vol zoutklonten. De vrouwen die ervan aten werden onmiddellijk ziek. Het kampdagboek beschrijft talrijke botsingen van de gevangenen met de kampleiding; hun enige vorm van protest is de hongerstaking. In april 1984 blijkt Ratoesjinskaja, die een jaar eerder als een gezonde jonge vrouw het kamp in was gekomen, te lijden aan chronische hoge bloeddruk, oedemen en een nieraandoening. Het dagboek eindigt met een oproep van de zes vrouwen aan de buitenwereld om speciale aandacht te besteden aan het lot van hun medegevangene Irina Ratoesjinskaja, die de jongste is in het kamp. Zij beschrijven haar aldus: ‘Irina is een talentvolle dichteres wier gedichten naar alle uithoeken van het land zijn gevlogen als zwaluwen van de vrijheid, een vrouw met een helder en scherp verstand, een dappere | |
[pagina 59]
| |
en actieve verdedigster van de mensenrechten. Verstand, talent en onverschrokkenheid - de kgb achtte deze combinatie uitermate gevaarlijk. Zij wordt in het kamp ook vervolgd: door haar het recht te ontzeggen voedsel te kopen in de kampwinkel en het recht bezoekers te ontvangen, en door opsluiting in een strafcel onder mensonwaardige omstandigheden, omdat zij weigert een teken van vernedering te dragen (een label op haar borst), omdat zij voortgaat met haar strijd voor de mensenrechten, voor waardigheid en vrijheid, en omdat zij in die strijd een voorbeeld is voor anderen. Zij heeft niet eens een afschrift gekregen van haar eigen vonnis - een ongehoorde schending van de wet. Wij mogen maar twee brieven per maand schrijven, maar dat wordt voor Ratoesjinskaja blijkbaar al te veel geacht: haar brieven worden regelmatig in beslag genomen of gaan op mysterieuze wijze “onderweg” verloren, en hetzelfde gebeurt met de post die zij ontvangt, zodat geen woord het kamp uitgaat of inkomt.’ Niettemin zijn haar gedichten wel naar buiten gekomen - haar man is erin geslaagd drie complete bundels het kamp uit te krijgen tot grote woede van de kgb die, ondanks talrijke huiszoekingen bij Igor Gerasjtsjenko, nooit een spoor van die gedichten heeft aangetroffen - en op cassettebandjes en in samizdatkopieën naar het Westen gesmokkeld. Daar verscheen haar poëzie in Russischtalige kranten en tijdschriften en weldra ook in vertalingen. Bij haar vertrek naar Londen op 18 december 1986 zei Ratoesjinskaja in het kamp nog 150 gedichten te hebben geschreven. Zij kerfde die met een afgebroken lucifer in een stuk zeep, leerde ze van buiten en waste vervolgens haar handen, zodat de tekst verdween.
Op het internationale pen-congres in januari 1986 in New York werd een oproep gedaan tot vrijlating van Irina Ratoesjinskaja. In juli 1986 werd tijdens het zeventiende Poetry International festival te Rotterdam het jaarlijkse eregeld aan haar toegekend. Dit eregeld bedraagt f 10.000,-, en wordt toegekend aan een dichter die door zijn werk in conflict is gekomen met de autoriteiten en daarom gevangen is gezet. Deze bekroning heeft in een aantal gevallen de vrijlating van de betrokken dichter bespoedigd. Aan de bekroning is de uitnodiging verbonden aan het Poetry International festival deel te nemen zodra men op vrije voeten is gesteld. Irina Ratoesjinskaja is uitgenodigd voor het festival van 1 tot en met 6 juni 1987.
In het voorjaar van 1986 verscheen bij de Russische emigrantenuitgeverij Possev in Frankfurt am Main een omvangrijke keuze uit het werk van Ratoesjinskaja.Ga naar eind2. In 1984 zag in Amerika een drietalige uitgave (Frans, Duits en Engels) van een aantal van haar verzen het licht,Ga naar eind3. waarvoor Joseph Brodsky een inleiding schreef. Daarin roemt hij Ratoesjinskaja als een opmerkelijk echte dichter met een onvervalste toon, die historische en absolute tijd hoort met eenzelfde precisie. Zij is een volwassen dichter, natuurlijk, met een eigen stem, doordringend maar gespeend van hysterie. Haar werk verraadt de invloed van Tsvetaeva en Achmatova. De dichter, evenals de lezer, moet het lot dankbaar zijn voor de aanwezigheid van zulke invloeden. Wat voor ongeluk Rusland ook ten deel is gevallen in deze eeuw, het heeft buitengewoon geluk gehad met zijn poëzie. Ratoesjinskaja's gedichten bewijzen dat het geluk aanhoudt. De prijs van dit geluk is echter angstaanjagend, zoals door haar lot is bevestigd.’
De volgende keuze uit haar gedichten is chronologisch en omvat zowel teksten van voor haar gevangenschap als werk dat zij in het kamp schreef. Deze vertalingen maken deel uit van een bloemlezing uit Irina Ratoesjinskaja's poëzie, in voorbereiding bij De Arbeiderspers. |
|