Maatstaf. Jaargang 35
(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||
Henri-Frédéric Amiel
| |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
Amiel, 40 jaar oud
heid, zijn lot hadden aangetrokken begonnen direct na zijn dood het gevecht om de schriftuurlijke erfenis. Dit gevecht heeft zich tot in het begin van de twintigste eeuw tussen erven en tekstbezorgers voortgesleept. Edmond Schérer, Bernard Bouvier en Léon Bopp, Amiels biograaf, hebben geprobeerd verantwoorde uitgaven van het Journal te verzorgen maar het bleef bij om duistere redenen vaak ‘geautoriseerde’ fragmenten. Pas de editie bij L'âge d'homme van Bernard Ganebin, Philippe Monnier, Pierre Dido en Georges Poulet, in 1976 gestart, is de definitieve. Er is uit de gereedgekomen delen overigens onlangs ook een uitstekende Duitse keuze verschenen bij Matthes und Seitz in München: Intimes Tagebuch. Veel vrouwelijke redacteuren in het verleden zullen vooral de stuipen op het lijf hebben gekregen van Amiels bekentenissen als onanist. Amiel heeft levenslang met dit toen als zeer zondig en ongezond geldende euvel geworsteld. Amiel gaf nota bene een tijdlang in Genève college toen daar ook de geleerde Tissot doceerde die het invloedrijke werk L' Onanisme, dissertation sur les maladies produites pas la masturbation op zijn naam had staan. Tissots boek was het standaardwerk tegen het fatale mastur-
Amiel in 1878. Tekening van Berthe Vadier
beren, de man heeft trouwens ook diverse apparaatjes uitgevonden die een man-alleen des nachts van het hele erge af konden houden, als de handen toch weer wilden afdwalen. Amiel was een man van uitputtende belezenheid. Hij maakte notities over alles wat hij hoorde en las; zijn Journal wordt daardoor soms een soort Werelddagboek waarin gebeurtenissen en gevoelens die volstrekt chaotisch lijken in een zeker bezield verband worden gebracht. Amiels maximale solipsisme kan daardoor toch een verrassende spiegel van de tijd worden. In augustus 1873 vertrok Amiel, dan tweeënvijftig jaar oud, naar Nederland om in Scheveningen wat op te knappen van de eindeloze kwalen waaraan hij leed of meende te lijden. Het helpt natuurlijk weer niets, even ziek of zieker keert Amiel huiswaarts. De Hollandse kuur is in de hierbij afgedrukte, door Rita Loeber vertaalde fragmenten uit het Journal intime vastgelegd op een manier die de ware liefhebbers van de anatomie van de melancholie dadelijk zullen stimuleren tot een zich verder verdiepen in Amiels unieke dagboek.
Martin Ros | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
Scheveningen (Hotel met vol pension, nr. 1). Woensdag 13 augustus '73[1 uur 30 's nachts.] Ik ben hier nu 24 uur en ik heb al heel wat verschillende indrukken, doodsangsten en gedachten verwerkt. Gisteren heb ik, om dezelfde tijd mijn eerste bad genomen met de hele familie V(ust) (vader en twee kinderen). Maar om 5 uur had ik koorts, het diner aan de gastentafel was maar een onaangename beproeving. Twee uur wandelen langs het strand en in de duinen hebben me weer opgeknapt; maar de nacht is miserabel geweest. Hevige hoestbuien. Om twaalf uur durfde ik mijn bed niet in, dat was vochtig en ik was bang voor de witgepleisterde, maar geaderde muur. Sterke aanvechting om te vertrekken; spijt dat ik gekomen was. Sombere voorgevoelens. Zat in de put. Heb de dokter laten komen. Vanochtend, in zijn opdracht, het vochtige laken toegepast en massages. Wandeling tussen ontbijt en lunch. Twee brieven op de bus gedaan (mijn zuster F(anny), Nada en Philine) met bestemming Genève. Beestenweer van zes tot elf uur 's ochtends; zwarte lucht, sterke wind, harde regen. Daarna klaart het op en wordt het kalm. Sinds zaterdag is dat zo gegaan. Is dit gewoon, is dit de maand augustus? is dit de overgangsperiode van het mooie naar het lelijke seizoen van het jaar? Nadat ik me een of twee uur lekker heb gevoeld, val ik op mijn beurt weer terug in een zware, koortsige loomheid.
[9 uur 's avonds.] Ben weer bij de dokter geweest. Ongewild middagdutje. Wandeling in de duinen. Het diner was wel aangenaam. Toch zwaar gevoel, ik slaap in en zit te soezen op mijn rotan stoel; dan steek ik mijn kaars aan en ga echt slapen. Heb 70 bladzijden van Vinet over Mme de Staël gelezen; dat is alles wat ik heb kunnen doen. - Brief aan dominee Vust. | |||||||||
Scheveningen. 3e dag. Donderdag 14 augustus '73[9 uur 's ochtends]. Hevige hoestbui, twee uur nadat ik ingeslapen was, zoals gisteren. Wakker om half 6 's ochtends, ik wandel in de duinen van 7 uur tot half 8, daarna ontbijt ik. Gevoel van opgepropte ingewanden en vetzucht. Ik zet uit en word dikker op zijn Hollands. Zwaarlijvig welzijn, zware lucht. God, wat is het toch prettiger je kwiek, actief, eenvoudig, scherp en monter te voelen. Ik word door beestachtigheid overmand. Berglucht en koud water zouden veel beter voor me zijn. Je zoekt je droefenis wel erg ver weg en het kost veel vergeefse moeite en inspanning. Wat heb ik sinds 9 dagen een sombere ideeën en bange gevoelens te verwerken gehad. - Wat me het meest verbijstert is de nameloze tijdverspilling die het gevolg is van dit zwervende leven, dit ongerust op zoek zijn naar een twijfelachtige gezondheid, het gebrek aan zorg, hulp en bijstand. | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
Als ik getrouwd zou zijn, een belangrijk en vastomlijnd doel zou hebben dat al het nutteloze van mijn bestaan zou wegnemen, mijn moeite en mijn inspanningen zouden meetellen, zou ik aan één jaar vijf- of zesmaal zoveel intellectuele en morele waarde kunnen geven als het nu voor me heeft. Wanorde werkt ontmoediging in de hand en vice versa. Ik ben ontevreden en droevig, verward en ongerust, bezorgd en geërgerd, zonder plan, zonder wil, zonder hoop. Ik wacht, ik wacht nog steeds. Waarop? ik weet het niet. Op gezondheid, geluk, geestdrift, vreugde? misschien eenvoudigweg op de dood. Ik mis blijkbaar een essentieel onderdeel in het leven van een man, misschien strijdbaarheid of geestkracht? misschien vastberadenheid? misschien gezond verstand? misschien geloof? (...) Concentreer je of sterf Ja, maar ik vind het afschuwelijk vernederd te worden, dat wil zeggen, het onmogelijke te wensen, spijt te hebben van het onherstelbare, het onoplosbare te zoeken. Voor mij is het onverdraaglijk te laten zien wat ik kan en het slecht te doen en te verlangen zonder te bereiken. Me tevreden stellen met wat me overblijft, met mijn kliekjes, met mijn puinhopen, gaat ten koste van mijn trots en toch moet ik erkennen dat ik de juiste tijd voor alle toegestane ambities heb laten verstrijken. Ik verwacht niets van het leven en ik verwacht niets van de dood: een vreselijke situatie die ik nauwelijks onder ogen kan zien. Niets is te veel gezegd; wat ik niet meer verwacht is de vervulling van mijn dromen, de bevrediging van mijn verlangens. Ik zal nooit in positieve zin gelukkig zijn omdat mijn leven verknoeid is. Wat blijft je over? een beetje geluk te geven aan de anderen en een weldadige indruk achter te laten van je verblijf op aarde. - Vergeet jezelf in dit onpersoonlijke werk. Doe wel en zie niet om. En in de eerste plaats ben je hier,
[10 uur 's ochtends.] Wittige zon. Zacht weer. - Brief aan dominee Gagnebin (Amsterdam).
[10 uur 's avonds.] Voortreffelijke dag. Het vochtige laken heeft me goed gedaan. Drie uur behaaglijk doorgebracht in de duinen ten zuiden van Scheveningen. Het weer is mooi geworden, de | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
zee is goudgeel en aquamarijn. Mijn hoofd was beschikbaar. Ik heb indrukken en gedachten in me opgenomen. Rondgezwalkt in de kosmische, geografische, historische en poëtische regionen. Het strand, de duinen, de oceaan, de hemel gadegeslagen; daarna het menselijk leven, vissers, driemasters, kalfatering, aanslibbing, de vuurtoren, de herdenkingsobelisk van 30 november 1815; 's avonds enorme menigte vanwege het vuurwerk, society-leven op het terras, muziek, gesprek met de dames Gaymans (zuster van de rechter van Batavia, twee jaar geleden in Charnex ontmoet) en de Perregaux (uit Neuchâtel). Het enige bezwaar is dat ik op het terras 's avonds nogal gehoest heb en dat ik in dit geval de enige was. Bovendien de 160 bladzijden van Vinet over Mme de Staël herlezen. De zee: kleuren: rossig grijs, goudgeel, groenig, smaragd. Drie zones, de branding (schuim), het gelige, het groen, de rechte streep, duidelijk een cirkelboog, wat boten in volle zee, met één mast en twee of drie zeilen, het trapezium en de driehoeken. Schaduweilanden, gekruld oppervlak. Wind zzw. Etherische oceaan: spel, vorm, het bewegen van de wolken, daarna regenwolken, daarna nevels. Lichten van de golven, gouden strepen. De zon gaat onder als een rode luchtballon met de vorm van een ei dat op zijn kleine middenlijn rust. Zeldzame vogels. Drie voorbeelden van groot gevogelte, helemaal wit van onderen, zwart op de vleugels die heel snel tegen de wind in vliegen, met heel weinig vleugelslagen, koning van de stranden. Op de duinen; - sterk begroeid, gaspeldoorn, lang gras, mos, braamstruiken; wat witte en gele bloemen; ik neem acht viooltjes mee. Het geheel maakt de kale, onvruchtbare en heuvelachtige indruk van een kaart van Palestina, tussen de Middellandse en de Dode Zee. Landschappen: de wijkende lijn van de stranden; de oceaan van voren; de deinende strook van de duinen waarvan het groen kaal is en met gaten, tussen de weerklinkende golven en de bewoonbare vlakte, aangegeven door een reeks windmolens en verre klokketorens. - Het centrum van dit alles is de hoge toren van de kerk van Den Haag. | |||||||||
Vrijdag 15 augustus '73[2 uur 's nachts.] Vreselijke hoestbui om middernacht. De dokter beveelt me in ieder geval te baden; dat doe ik gedurende 4 minuten en ik voel me benauwd, warm aan mijn slapen, alsof ik vrij koortsig ben. Ik houd me koest. Een gedeelte van de Hollandse grammatica van Kuyper gelezen, het tweetalige woordenboek van Calisch doorgebladerd, en no bladzijden Vinet gelezen (over Chateaubriand). Gevoel van onbehagen, ongerustheid over de kuur en toch, | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
als de dokter me vanochtend van de zee terug had gestuurd, zou ik vreselijk boos zijn geweest. In één woord, heden onzeker, toekomst twijfelachtig. Ik heb geen helder gevoel over wat mogelijk is, noch wat gewenst is, over mijn kansen noch over mijn talent, mijn plicht of mijn energie. Mijn hart is zwaar en mijn ziel verward; het is of al mijn ervaring teniet is gedaan en ik ben even verbijsterd als iemand die net op de wereld is gekomen. Kan je zo vergeetachtig, zo onbezorgd en zo kinderlijk zijn? En wat is daar de oorzaak van behalve de weerzin dat ik zaken heb moeten regelen zonder dat ik me voor mezelf kon interesseren en mezelf au serieux kon nemen? Ik moest me in het lot schikken en gebruik maken van mijn toekomstmogelijkheden; ik ben er niet in geslaagd. Ik heb mezelf met vreemde ogen bekeken en heb het niet gewaagd me met mijn wezen te verenigen. Die onverschillige lusteloosheid heeft al mijn gaven in de kiem gesmoord. Het gevangen zitten in de persoonlijkheid heeft op mij de uitwerking gehad van de kooi op trotse vogels; het heeft me de lust benomen iets voort te brengen; vrijheid wijst liefde en geestelijk vaderschap in onderworpenheid af. - Nog sterker, Boeddha en Schopenhauer hebben aan mijn binnenste de wortel van mijn wil onttrokken, omdat iedere persoonlijke wil bedriegt en ieder verlangen tot teleurstelling leidt. Ik ben te onbekwaam geworden om te hopen en om wat dan ook te ondernemen. Het vooruitzicht van de ontgoocheling eindigt in het alzijdige afstand doen. Terwijl het leven mij zo dwingt beslist te accepteren omdat het alles verplettert dat niets wil en dat zich niet verdedigt en mijn aard aan de andere kant instinctief deze voorwaarde van het menselijk bestaan weigert, verkommer ik in een absurde en onlogische situatie. Ik zou óf me moeten terugtrekken in een klooster en in de woestijn óf aan het algemene spel meedoen. In plaats daarvan schommel ik tussen mijn voorkeur, de totale onthouding en mijn geweten dat me niet volkomen aan de handeling onttrekt. Ik heb, als de vliegende vis de ellende van de twee systemen waartussen mijn armzalige lot slingert. Ik kan niet berusten in het werkelijke en ik kan me geen minuut illusies maken over de mogelijkheid mijn ideaal te verwezenlijken. Ik ben dan ook alleen gerust als ik bedwelmd ben. ‘Rust, rust, en er is helemaal geen rust!’ Die onderga ik slechts uit de tweede hand en door sympathie als een goede geest in mijn buurt is. Gudule heeft me vaak goed gedaan. Lieve kleine heilige, bedankt. - Maar aan mezelf overgelaten, verloren in de onmetelijkheid van ruimte en tijd, val ik terug in de tegenstelling tussen mijn wensen en de onvermijdelijkheid, tussen mijn aard en mijn omgeving en ik wens verschoond te worden van de kwelling van een persoonlijk bestaan waarvoor ik te slecht ben uitgerust. Mijn zwakte, mijn trots, mijn integriteit vragen om vergeving. Ik schaam me en ik wil in het niet verdwijnen, omdat ik de onsterfelijkheid en de beloning niet verdien. Ik smacht naar het Nirwana en toch zou ik hen die lijden niet zo durven troosten. Wie en waartoe kan ik dienen? O, wat heb ik genoeg van mezelf. | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
[4 uur 's nachts.] Je ellende is de leegte. Daar komt je inzinking vandaan. Alles wat je niet meer met je hand kunt aanraken, lijkt je volkomen vernietigd, onherroepelijk verloren. Wat je op dit tijdstip mist is geloof, werk, liefde en omdat je die niet hebt, is het of je ze nooit hebt gehad, of je ze nooit zult weerzien. Is dat niet de geestestoestand van een zuigeling die wanhopig is als hij zijn voedster uit het oog verliest omdat voor hem alles toevallig, onverwacht, wonderbaarlijk is en dit ogenblik zijn alles is? - Je gelooft dus niet in de continuïteit van de dingen, van jezelf en van de anderen; je intuïtie durft zich nooit te baseren op wat je heeft kunnen verheugen of versterken. Dat je bij je terugkomst ontdekt dat je functie is opgeheven, je bankier failliet is, de harten van steen zijn geworden en Genève zelfs anders in elkaar zit, zou je eerder verdrietig voorkomen dan verwonderlijk. Je voelt hoe vreselijk onbestendig de wereld is en hoe wonderlijk wisselvallig alle dingen zijn, en dat wapent je tegen vertrouwen en zekerheid; en terwijl je ervan afziet iemand iets kwalijk te nemen, ben je nauwelijks in staat te hopen. Je beweegt je met een totale ongedwongenheid in het onwaarschijnlijke omdat je je niet bewust bent van je persoon als een zekere som van gezondheid, jaren, energie en jaren. Die depersonalisatie is bijna ziekelijk. Alleen pijn dwingt je waar te nemen als de eerste de beste. Langdurige eenzaamheid zou vooral je krankzinnigheid bevorderen (...) | |||||||||
Zaterdag 16 augustus '73[half 2 's middags.] Heb me zondig gevoeld. Ondankbaarheid, verzuim, scepticisme, moedeloosheid zijn niet alleen karaktertrekken maar ook tekortkomingen. Die moeten niet alleen worden vastgesteld maar bestreden, niet betreurd maar veroordeeld, niet onderzocht maar te vuur en te zwaard aangevallen (...) Sinds enige uren veel meegemaakt. - Warme en blauwe dag. Botanica van de Duinen: roze winde, ogentroost, mossen, hei, hier en daar een struik. - Twee klimaten, buiten en in de duinen. - Kantwerk van de oceanische jurk. Vogels die op vis jagen. - Slechte bramen. Rossige, bruine en blauwe vlinders. - Slakken. - De kleuren van de zee vervloeien in elkaar en glimlachen. Een massa vliegen. - Bijna verhoute keutels. - De kring van klokketorens en windmolens. - De zachte eentonige nauwelijks golvende lijn van de kust voor zo ver het oog reikt in het zuiden en het noorden. Dunne flarden stoom in het azuur. Een club kinderen gehurkt in het zand in de schaduw van een omheining. - Tewaterlating van een nieuwe driemaster, door het dorp. Primitieve barbaarsheid op mechanische wijze. Planken, rollers, paarden, tien voet in een halfuur. De ruggen van twintig zeelieden kunnen moeilijk een krik vervangen. Enorme hoeveelheid werk verspild en kracht verloren gegaan. Het doel schijnt niet het verwezenlijken ervan maar zoveel mogelijk beesten en mensen om een minimaal resul- | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
raat te bereiken. - Toepassing: laat het vet van de wielas weg om het aantal trekpaarden te verdubbelen; laat het wiel zelf weg om de lastdieren te vervijfvoudigen. Dat systeem is de industrie in omgekeerde richting.
[10 uur 's avonds.] Zelfs vanavond zie je geen kans koelte te vinden. Eerste optreden van de toneelgroep uit Den Haag hier in Scheveningen (Een Huishouden in de Stad). De naarste soort verlegenheid is die welke het nodig maakt uitgaven te vermijden en je centen te tellen. Ik durf geen bevelen te geven of te storen of autoritair te zijn uit angst inbreuk te maken op de regels en uit gebrek aan zelfvertrouwen. Onder de menigte elegante, zelfverzekerde mensen sla ik dan ook een slecht figuur. De sommeliers letten niet op me en mijn beleefde verzoeken slagen er niet in hen te ontwapenen. - Het besef verminkt te zijn en slecht gekleed, grijs te worden, waar nog bij komt mijn geldgebrek, mijn natuurlijke zachtzinnigheid, het feit dat ik de taal niet ken en niets van schermen af weet, maken me bangelijk en doen me de schaduw opzoeken, bevreesd als ik ben om belachelijk gevonden te worden en de aandacht te trekken. Ik benijd de koelbloedigheid van de jongens van twintig die nergens aan twijfelen en er maar op los leven. (...) | |||||||||
Maandag 18 augustus '73. 6e dag in Scheveningen[9 uur 's ochtends.] Twee uur geleden was het hele landschap één zachte grauwschildering; de hemel en de zee zagen eruit als de duinen. Een soort wattige damp deed alle verten verdwijnen in een vage droefheid. Nu maken bleke stralen de aarde wit en nevelbanken komen opzetten. Bezoek aan de vloot. Groepen werkgevers in wollen jasjes staan onbeweeglijk te praten. Komen en gaan van spannen magere trekdieren door het weke zand van de oever. Versleten driemasters worden geteerd. Ik stap aan boord van die welke eergisteren te water werd gelaten en van stapel liep op de oever. Zijn mast die naar een rondhout overhelt, wacht nog op plaatsing op zijn voetstuk in het midden. De luikgaten wachten op hun leuningen. Overigens, niets is zwaarder dan die dekschuiten. Je zou zeggen grote ladenkasten, nauwelijks afgerond aan de hoeken en wat breder aan de twee uiteinden dan in het midden, bijna plat van onderen en het opperdek een beetje hol. Ze zijn van eikehout en de spijkers van de bekleding steken er van buiten uit. De bemanning bestaat uit vijf à acht koppen. Die grove klompen kunnen, zeggen ze, helemaal naar Engeland varen. Ze vertegenwoordigen de scheepsbouwkunde op haar grofst. Laten we het Corso van gisteren beschrijven. Gezonde lucht, helder landschap, levendig en zuiver, vrolijke zee met een zekere asblauwe en wittige kleur die niets van doen heeft met het azuur en het indigo van de Ionische Zee. Aardige effecten van strand, vloot en verte; het silhouet van de klokketo- | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
rens tekende zich als houtsnijwerk af. Mooie gouden strepen op de golven toen de zon onder de nevelflarden halverwege de hemel daalde alvorens in de mist van de zeehorizon op te gaan. Aanzienlijke menigte. Heel Scheveningen en Den Haag, het dorp en de hoofdstad overspoelde het terras met duizend tafels en buitenlanders en baders werden onder de voet gelopen. De matrones, voedsters, de kinderen en de schatjes uit de buurt met hun kappen met goudkleurige oorijzers, hun witte of zwarte schorten, hun halsdoeken vastgemaakt onder hun ceintuur wandelden met hun plompe, geplooide tailles die het verschil in leeftijd doen verdwijnen. Wat officieren (marine of cavalerie). Joodse vrouwen, geblondeerd maar met een haviksneus en sensuele lippen. Veelkleurige kleding, Franse mode. Kleine hoedjes in alle soorten, rond en plat, met een gleuf, met een helling van een voet hoog, met fladderende linten of wapperende gebloemde kant: alle kleurharmonieën, grijs en roze, grijs en | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
blauw, roze en zwart, blauw en wit, roze en rossig, wit en rood. Mooie vrouwen waren geen zeldzaamheid; sierlijke gestaltes, soepel, golvend, een ongedwongen, voorname houding kwam minder vaak voor. Het orkest speelde Wagner (Lohengrin), Auber en walsen. Wat deden al die mensen? Ze genoten van het leven; de bewegende helft liep om de zittende helft heen. Duizend gedachten dwaalden door mijn hoofd: het recht en de waarde van de Europese mode; de vrije tijd; de zondag; de esthetica van de kleuren, de symboliek van de kleding; wat er aan geschiedenis nodig was om wat ik zag mogelijk te maken (zondag, muziek, kleding, vrije tijd, rangen en standen, de Hollandse staat, cosmopolitisme, etc., etc.) Judea, Egypte, Griekenland, Germanië, Gallië en alle eeuwen van Mozes tot Napoleon en alle gebieden van Batavia tot Guyana hadden aan die verzameling meegewerkt. De industrie, de wetenschap, de kunst, de geografie, de handel, de godsdienst van het hele mensdom zijn terug te vinden in iedere menselijke combinatie en wat ons hier onder ogen komt, is in één opzicht onverklaarbaar zonder alles dat er was. De ineen-strengeling van tienduizend draden, die de noodzaak weeft om één enkel fenomeen teweeg te brengen, is een verbluffende ingeving. Je voelt je tegenover de Wet van Mozes, je bespeurt de geheimzinnige werkplaats van Isis. Het Kortstondige is zich bewust van het Eeuwige. Laten wij dus volstrekt niet zwichten, vrezen is dwaas;
Als onze Vader de tijd en de plaats inneemt,
Zullen wij, verrukkelijke gedachte,
Overal in God wonen.
Wat doet de kortstondigheid van ons leven ertoe, generaties, eeuwen en de mensen zelf doen toch niets dan eindeloos het loflied van het leven herhalen, op honderdduizend wijzen en variaties die de universele symfonie componeren? Het motief is altijd hetzelfde; de monade heeft maar één wet; alle waarheden zijn slechts diversificaties van één enkele waarheid. Het Heelal is waar Brahma vreugde in schept en tevens de wil van het Eeuwige. Het vertegenwoordigt de oneindige rijkdom van de Geest die tevergeefs alle mogelijkheden uitput en de goedheid van de Schepper die het wezen wil laten deelnemen aan alles dat sluimert in het voorgeborchte van het almachtige. Beschouwen en aanbidden, ontvangen en doorgeven, zijn wezen vergooid hebben en zijn zandkorrel in beweging gebracht, dat is al wat nodig is voor het kortstondige; dat is voldoende om zijn vluchtige verschijning in het bestaan te motiveren. ...Een lieveheersbeestje met doorzichtige dekschilden strijkt neer op mijn papier en komt de inkt van deze regels drinken. Ook hij vindt iets (sic) van zijn gading en zijn dorst wordt door mijn pen gelest. Was het door het lot voorbestemd dat op 18 augustus 1873 om 11 uur 's ochtends een man uit Genève aan dat | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
insekt dat genoegen zou doen? Ik denk van niet. Maar er staat geschreven: Zoekt en gij zult vinden en het is voorzien dat alle wezens hun evenwicht vinden. Maar de Natuur kent slechts Strijd; en de mens kent ook Welwillendheid, zelfs naastenliefde. Edel sey der Mensch
Hülfreich and gut. (Goethe)
Laat hem voor zichzelf de weg van de Weerstand aanvaarden, de noodzaak van de Strijd, het juk van het Werk; maar laat hem behulpzaam zijn, broederlijk, vrijgevig, voorkomend voor zijn naaste.
[kwart over 11 's ochtends.] Ik voel me vandaag niet zo goed. Mijn slaap, verstoord door hitte en congestie, werd onderbroken door hoestbuien. Mijn middagmaal bezorgt me maagzuur. Mijn ingewanden zijn ook opgezet en onder invloed van een laxeermiddel dat van de Donau komt. Kortom, ik voel mijn lichaam en het lichaam is alleen in orde als het niet meetelt, als het objectief beschouwd wordt. - Het is tijd om te baden. Zal de golfslag van de zee me herstellen?
[halfeen.] Gisteravond, na afloop van het concert, waren het klinkerplein achter de hotels en de twee wegen die naar Den Haag voeren vol beweging. Ik dacht dat ik op een van de grote Parijse boulevards was, als de theaters uitgaan, zoveel koetsen, bussen en rijtuigen reden er. Het wegtrekken heeft bijna een uur geduurd. Toen het menselijk lawaai was verdwenen, straalde de rust van de sterrenhemel; en op het dromerige schijnsel van de melkweg kwam als antwoord alleen het verre gefluister van de Oceaan. Morgen hier toneelvoorstelling. Koolsoep staat er op het aanplakbiljet; zo groet mijn vriend MarcGa naar voetnoot* mij van het eind van de wereld. Ben venuto! Wat doet hij nu, de onvermoeibare atleet, de onuitputtelijke letterkundige? Het Journal des Débats, de Bibliothèque Universelle, de Revue des Deux Mondes nemen voortdurend zijn proza op en zijn boek over de Geneefse literatuur moet al gedrukt zijn zoals zijn huis binnenkort de eerste huurders zal krijgen. Hij verknoeit zijn leven niet en weet zijn tijd en de wereldmarkt uit te buiten. Hij heeft gelijk. Hij heeft alles op het juiste moment gedaan en ik niet, dat is het verschil tussen ons. Hij is dan ook bekend en vrolijk terwijl ik alleen ben, nutteloos en in de schaduw. Dat is rechtvaardig. Wat is er toch tussen jou en het werkelijke leven gekomen? wat voor glazen afscheiding heeft je als het ware verboden te genieten, te bezitten, contact met dingen te hebben en laat je slechts een blik erop werpen? Dat is valse schaamte. Verlangen deed je blozen, van belangeloosheid heb je een erezaak gemaakt, je hebt jezelf veroordeeld tot overbodig afzien en ongemotiveerde onthechting. Je hebt jezelf een gratis behandeling gegeven | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
zoals Sancho die kreeg van de dokter van Barataria, je hebt jezelf zonder noodzaak beperkt tot onthouding en gemis. Rampzalige uitwerking van een toegenomen verlegenheid door een hersenschim. Dit van tevoren opgeven van alle natuurlijke ambities, dit systematisch op een afstand houden van alle begeerten en verlangens was misschien een waandenkbeeld; het lijkt op een dwaze zelfverminking van een fanatieke, laffe slappeling. Dat waandenkbeeld houdt ook angst in.
De angst voor wat ik liefheb is mijn noodlot.
En ik geloof wel dat die angst voor elke hartstocht is voortgekomen uit de behoefte aan onafhankelijkheid terwijl ik me van binnen weerloos voelde. Je trotseert het gevaar niet als je niet de impuls hebt van de roekeloosheid of het voorgevoel van de overwinning. Heel vroeg heb ik ontdekt dat het eenvoudiger was af te zien van een eis dan eraan te voldoen.
Want het niets kan alleen goed het oneindige verbergen.
En omdat ik niet alles kon krijgen wat mijn hart wenste, heb ik er in zijn geheel afstand van gedaan, zonder zelfs de moeite te nemen uitgebreid vast te stellen wat me zou aantrekken; waar dient het inderdaad toe je ellende op te rakelen en onbereikbare schatten voor jezelf te beschrijven? Zo ben ik in de geest vooruitgelopen op alle ontgoochelingen, volgens de stoïcijnse methode. Alleen heb ik, bij gebrek aan logica, soms spijt laten opkomen en ik heb met gewone ogen een gedrag beschouwd, gebaseerd op uitzonderlijke principes. Je moest ascetisch zijn tot het einde en genoegen nemen met contemplatie vooral in de tijd dat je haren de kleur van zilver aannemen. Maar wat dan? ik ben een mens en geen theorema. Een systeem is ongevoelig en ik lijd. De logica heeft alleen gevolgtrekking nodig en het leven heeft duizend behoeften; het lichaam wil gezondheid, de verbeelding roept om het mooie, het hart eist liefde op, de trots vraagt om waardering, de ziel smacht naar rust, het bewustzijn blijft zeuren om heiligheid, ons hele wezen dorst naar geluk en volmaaktheid; en onvolmaakt, weifelend, verminkt kunnen we de filosofische ongevoeligheid niet veinzen, we strekken onze armen uit naar het leven en zeggen er zachtjes tegen: waarom heb je niet aan de verwachting voldaan? Heb ik geen ongelijk gehad een eenzame weg te volgen? Was die zelfverloochening geen vergissing? Waar is de wijsheid? Ze is niet in de tegenstrijdigheid maar ze is evenmin in de dorre droevigheid.
Er irrt der Mensch, so lang er strebt. (...) | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
Dinsdag 19 augustus '73[8 uur 's ochtends.] Ononderbroken slaap, dank zij een voorzichtig geprobeerde ventilatie van mijn kamer. Ochtendwandeling; het heeft vannacht geregend, het zand aan de oppervlakte is als door pokken gevlekt. Zware wolken. De zee, vaalrood en groen geaderd, heeft zich gehuld in haar serieuze werkkleding. Ze is in haar element, niet dreigend, maar ook niet zwak. Ze maakt haar wolken, vervoert zand, bezoekt en overspoelt haar oevers met schuim, jaagt haar golven op voor de vloed, draagt de schepen en geeft voedsel aan het alomvattende leven. Ergens een vlakte gevonden met fijn zand, geplooid door het water als het roze verhemelte in de bek van een jong katje; elders lijkend op een lucht met schapewolkjes. Alles herhaalt zich overeenkomstig en ieder kantonnetje van de aarde brengt op kleine en individuele schaal alle verschijnselen van de planeet voort. - Verderop kom ik een schelpenbank tegen die aan het verbrokkelen is en ik vermoed dat het zeezand wel eens het overblijfsel zou kunnen zijn van het organische leven van de voorafgaande eeuwen, de meer dan duizendjarige piramide van talloze generaties weekdieren die aan de opbouw van het strand hebben gewerkt als goede arbeiders van God. Als de duinen en de bergen het stof van de levenden zijn die ons zijn voorgegaan, hoe kan je er dan aan twijfelen dat onze dood even zinvol is als ons leven en dat niets verloren gaat van wat wordt gegeven. Wederzijdse ontlening en tijdelijke dienst schijnt de wet van het bestaan te zijn. Alleen de sterken buiten de zwakken uit of verslinden hen en de tastbare ongelijkheid van het lot in de gelijkheid der bestemmingen verontrust het rechtsgevoel. (...)
[half 4 's nachts.] Alles wat je niet met overtuiging doet, is een zonde, zegt de apostel. Alles wat je met tegenzin doet, zou niet uit je werkelijke gave kunnen voortvloeien.
Schrijven is een inspanning, denken is een genoegen.
Als de opmerking juist is, is het duidelijk dat, als het schrijven je veel inspanning kost, je geen rasschrijver bent en dat als er geen dringend beroep op je werd gedaan om te publiceren, je van nature niet produktief zou zijn. Maar er is een tegenargument, dat is blozen van schaamte omdat je iets graag wilt.
De angst voor wat ik liefheb is mijn noodlot.
Het zou dus mogelijk zijn dat in dit geval zoals altijd de schijn het tegenovergestelde was van de werkelijkheid en dat ik mijn roeping had gemist door een overdaad aan idealen, als die geliefden van wie Montaigne en Rousseau spreken van wie de overdaad aan liefde de liefde zelf heeft verlamd en die, toen ze gevoelloos op de afspraak kwamen, geloofd moeten hebben aan de | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
betovering van een boze fee. Mijn vijand is mijn verlegenheid, nog moeilijker gemaakt door verbeelding. Alles is eenvoudiger in het leven
Dan de mens in zijn verlangen denkt.
Haarkloven en muggeziften zijn het tegendeel van wijsheid en kunnen dat evenmin worden. Vóór alles moet je je van de hersenschimmen bevrijden en de dingen ongeveer aanvaarden zoals ze zijn, ze maar half overschatten uit edelmoedige beleefdheid en niet hun waarde en aantrekkingskracht vertien- of verhonderdvoudigen. Idealisme is een grote valkuil; het omgeeft de mens met droombeelden en die droombeelden scheppen afgronden die de persoon ontmoedigen of radeloos maken. Om de rede niet af te wijzen, is het goed te weten waaraan je je moet houden op seksueel gebied, waar het beroemdheid betreft, genot en alles wat de jongelui aantrekt en opwindt. De uiterste onthouding, schaarste, ingetogenheid en kuisheid verandert alle betekenis der dingen, overdrijft alles en legt de basis voor nutteloze dwaasheden en bittere teleurstelling. Pas op voor het seminarisme; het brengt de Visioenen voort van de heilige Hieronymus en de heilige Antonius, in wezen tienmaal zo ziekelijk en zedeloos als een matige levenservaring. Ik heb te veel geloofd in de mannelijke kuisheid. Als die na de dertig voortduurt, doet hij hen die hartstochtelijk van aard zijn meer kwaad dan goed. Elke inwijding moet op de juiste tijd plaatsvinden. Het geheim beschermt aanvankelijk, daarna begoochelt het en brengt in de war. De mens is gemaakt voor waarheid en vrijheid; welnu, de verbeelding brengt dwaling en slavernij voort als ze in de leegte werkt. Het voortijdige huwelijk, de voortijdige omgang met het zakenleven, kranten en mensen, verschaft een kostbaar zelfvertrouwen dat het individu de beschikking geeft over al zijn mogelijkheden; terwijl mijn leven slechts dromerij, verspilling, valse schaamte, verlegenheid geweest is. Een uur in de duinen. Harde wind, heldere hemel waarin de bolvormige wolken dansten. Door mijn ogen geleefd. Met mijn lorgnet heb ik in deze zuivere lucht het genoegen gesmaakt de bijzonderheid van een wijd landschap te ontdekken: het kanaal met zijn bootjes, de tussenliggende duinen waar netten gemaakt worden, de witte of bestrate wegen, de huisjes met rode daken, het geschuifel van de werklieden, wagens, paarden, de reeks klokketorens, windmolens, vlaggen, wegwijzers, verschroeide aarde; en de golvende gordel van kale, uitgeholde, gegroefde, groenige duinen, de grote woelige vlakte van de oceaan met in volle zee enkele zeilen en de viervoudige schuimkraag op de oevers, de vissersboten in de haven en de vrouwen die lopen met mutsen, even wit als hun klompen, in één woord de aanblik van het krioelende leven op de aardoppervlakte... Ik liet de wind door mijn haren blazen, loeien, zonder er zelfs op te letten. Van dit hoekje Holland begint zich in mijn herinnering een beeld te | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
vormen. Ik zie het als geheel, wat de grote moeilijkheid is voor een korte waarneming en voor onze analytische gewoontes. | |||||||||
Woensdag 20 augustus '73[half 10 's ochtends.] Hevig onweer tegen r uur 's ochtends. Zware regen en donderslagen. - De kleine ventilatie van mijn kamer heeft me kwaad gedaan. Vanochtend veel gehoest. ‘Geloof dan aan de praatjes van de Heren Aesculaap!’ Een uur in de duinen, op dezelfde bank als gisteren. Heel andere aanblik. Met de kijker de hele horizon en wat er bij hoort afgezocht. Gesprek met een Zweed die me zegt hier sinds vijf weken te zijn en morgen te vertrekken. Hij geeft verreweg de voorkeur aan Scheveningen boven Tréport en Dieppe. Vissende vogels, acht naast elkaar die over de golven scheren. Rode en blauwe wagentjes die op het zand liggende driemasters aandoen, ze brengen water, levensmiddelen en nemen vis en netten mee terug. Dames met loshangend haar die de trekschuit nemen om naar Den Haag terug te gaan. De oude zeerot met zijn mand vol verse haring die ook bedelt als het zo uitkomt. Schepen met nanking-gele zeilen; gewoonlijk rood-bruin. Met de boegspriet, de enige mast en de grote ra kunnen de pinassen vijf zeilen bijzetten, het trapezium in het midden, de vier andere kleine driehoeken, voor en achter gerangschikt, op één hoogte. Veel zon en blauwe lucht om 6 uur 's ochtends; nu is alles grijs; het regent. Het weer verandert hier tenminste tweemaal, soms viermaal per dag. Het toezicht op die grillen is op zichzelf een bezigheid. Als je acht of tien weerkundige instrumenten onder je hoede zou hebben, wat zouden de uren dan vol zijn met het noteren van die schommelingen van de wind, de wolken, de golven, de temperatuur, de vochtigheidsgraad, de kleur en alle omstandigheden van de naaste omgeving. De krant van het Strand en de Duinen, van de Badplaats en het Hotel, van de Haven en het Dorp (dorp dat meer dan 8000 zielen telt) zou nog een andere Laterna magica zijn. Onstandvastigheid, je naam is vrouw, zei de grote Brit; beweeglijkheid, vluchtigheid, je naam is de Wereld. Het alomvattende leven is het grote Rad der Brahmanen. De aardbol draait in de hemel met een duizelingwekkende snelheid en het eindeloze wervelen is de aard van het bestaan. Alle ontelbare schepselen herhalen het thema van de planeet. Alles verandert en alles verandert nog steeds; de Wet ligt vast maar alles wat bestaat gaat voorbij. We zijn speelballen van het heraclitische Fatum; het enige voorrecht van de geest is zich van die onverbiddelijke wet bewust te zijn en in de goddelijke kaleidoscoop te kunnen kijken. | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
weer naar mijn bank gegaan waar ik de wacht houd. In dertig minuten is het decor helemaal veranderd; de lucht is donker geworden en de zee, rossig en groen, is ongerust geworden en zwartachtig. Zes zeilen aan de horizon. Waarnemingen. Bel van de trekschuit. Nettenmakers aan het werk. 's-Gravenhage als zwart houtsnijwerk tegen de lichte strook van het Oosten had de scherpte van een schimmenspel, ik kon het kantwerk van de spits van de Grote Kerk volgen zoals je de sprieten en het tuig van een schip opmerkt waarachter de maan ondergaat. Rook een gele bloem in de duinen, doet denken aan bittere amandelen, de enige geur die je op het zand tegenkomt. De spiegel van het vochtige strand. - De badende dames bieden slechts een opwindende aanblik gekleed in wit en roze tot grijs en in slappe stoffen; zodra de stof stijf is en de kleur blauw, rood of bruin, is de dame geen vrouw meer, maar een willekeurig schepsel met twee voeten. In de ogen van ons soort mannen tenminste hangt zo de seksuele aantrekkingskracht af van de kleuren en het figuur. Het gaat op afstand alleen om de vorm. Dit spreekt slechts door schoonheid tot de verbeelding. Venus Anadyòmenê, aangedikt door de grove blauwwollen kleding van de zéemansvrouwen zou Venus niet meer zijn, de glimlach der golven, de bloem van het zeeschuim, de verrukking van stervelingen en goden; ze zou niet meer de hinderlijke bekoring van de wellust hebben en niet tot het verlangen spreken. Die bekoring van de vorm is niet speciaal iets van de vrouw. Ik merkte dat paarden, klokketorens, schepen, levende wezens en dode dingen alle sierlijkheid en alle pittoreske waarde verloren alleen maar door het onmerkbaar wijzigen van hun omlijning en geledingen. Er is slechts een klein verschil tussen het lelijke en het mooie, maar dat verschil is enorm; het is doorslaggevend. - ‘Briques’ en ‘voyelles’ noemt men in het Hollands hetzelfde: klinkers, welluidende. Hier is alles van klinkers, huizen, paleizen, wegen, kanalen; bakstenen dienen om drijfzand, zoet water, wind, golven te bestrijden. Similia rimilibur curantus. Zonder klinkers is de taal sprakeloos en het Hollands houdt van dubbele klinkers; Holland is ondenkbaar zonder klinkers. - Overigens is het witte cement van die bruine klinkers (gemaakt van fijngemalen schelpen) hard als marmer en na dertig jaar regen op de huisjes blijven ze intact en netjes als karafjes. - De meeste huizen hebben op een stenen, in de muur bij de deur ingemetselde plaquette, de datum (jaar en maand) van hun oplevering, met de naam van de eigenaar: net als de châlets in onze Zwitserse bergen. Enorm verschil tussen de lucht in en buiten de duinen, zelfs tussen twee kanten van hetzelfde huis, als het in de duinen ligt; niet alleen een andere temperatuur maar ook een ander lichamelijk effect. De zeelucht is opwekkend, versterkend, zuurstofhoudend; de lucht in de duinen is zacht, ontspannen, lauw, slap. Mijn kamertje is in de wazige zoete lucht. Op twintig voet ervandaan vind ik de zilte bries. Net zoals het schuim lichtgevend is, | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
heeft die bries iets galvaniserends. Hij montert op terwijl de beschutte atmosfeer afmattend is. - Er zijn dus twee Hollanden in iedere Hollander; de man van de polder, witachtig, zwaar, onverstoorbaar, langzaam, kazig, geduldig en ongeduldig makend, - de man van de duinen, van de haven, van het strand, van de zee die vasthoudend is, gehard, standvastig, bruin, ondernemend; hun synthese tref je aan in de berekenende voorzichtigheid en in de systematische volharding van hun streven. Al vaak van die visseogen en zo'n vaalbleke gelaatskleur gezien bij de flegmatieke Hollander. Dat uitgebluste doodsbleke lijkkleurige type is nog afstotender bij de jongelui. De mooie Hollandse vrouw heeft in haar blik een zekere rustige frisheid die niet van geest ontbloot is. Het is merkwaardig hier de geblondeerde Jodin te zien en haar Semitische haviksneus die nog sterker gebogen is als om het verlies aan kleur te compenseren. Overigens dringen de Duitsers te veel Scheveningen binnen, te veel naar mijn smaak, want ik zou iets anders willen zien dan Teutonen. (...) | |||||||||
Vrijdag 22 augustus '73. 10e dag in Scheveningen[half 9 's ochtends.] Penelope-arbeid: Het goed dat de dag me heeft kunnen doen, wordt door de nacht tenietgedaan. Hevige hoestbuien, nu eens omdat het te warm is, dan weer omdat het te fris is in mijn kubusvormige cel. 's Ochtends heb ik pijn in mijn ribben en een hese stem. Ik heb thee nodig om weer op peil te komen (...) Regenachtig weer. Algehele somberheid. Uren die geschikt zijn voor overpeinzing en meditatie. Vrijdag en maandag zijn hier de dagen voor ontspanning. Ik houd van die dagen wanneer je de dialoog met jezelf aangaat en tot je innerlijk leven inkeert. Ze klinken in mol en zingen in mineur. Het is alsof de grond bekleed is met fluweel en de uren glijden er op zijden pantoffels, zonder in het voorbijgaan het minste geluid te maken. Je keert dan je vacht naar binnen en je ziel maakt het zich in zijn intimiteit gemakkelijk. Je bent alleen gedachte maar je voelt jezelf bestaan tot in je hart. Gewaarwordingen zelf veranderen in dromerij. Het is een vreemde gemoedstoestand; hij lijkt op de stiltes tijdens de eredienst, die geen ogenblikken zonder devotie zijn maar volle ogenblikken en die dat zijn omdat de ziel in plaats van volledig in beslag genomen te worden, versnipperd en ingedamd in een eigen gevoel of gedachte, dan één geheel vormt en zich daarvan bewust is. Hij proeft zijn eigen substantie. Hij wordt niet meer geluid, gekleurd, ontroerd, geschokt, hij is in evenwicht. Dan kan hij opengaan en zich geven, beschouwen en aanbidden. Dan ziet hij een glimp van het onveranderlijke en eeuwige dat alle verschijnselen van de tijd omvat. Hij is in geestelijke staat, vormt een eenheid met de orde - tenminste een intellectuele eenheid; want voor heiligheid is meer nodig, zelfopoffering, de dood van het ik, volstrekte overgave. | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
Ik voel heel duidelijk dat mijn huidige gemoedsrust maar van de eerste soort is; dat hij afhangt van afwezigheid van pijn en weerstand; dat hij een gunst is en zogezegd een genot. Hij is derhalve broos en afhankelijk. Hij is overgeleverd aan de eerste de beste lichamelijke pijn, het eerste het beste verdriet dat de man of de vrouw, de natuur of de wereld me kan aandoen. Ik ben daar dankbaar voor als voor een stilte in de storm; maar ik kan me geen illusies maken over zijn tijdsduur. Zielerust, perfecte maar virtuele harmonie is slechts het nulpunt van de virtualiteit van alle getallen; dat is niet innerlijke rust die alle pijn overwint, beproeft, reëel, positief en die nieuw onheil het hoofd kan bieden. De feitelijke rust is niet de principiële rust. - Er zijn zeker twee soorten geluk, dat wat er van nature is en dat wat veroverd moet worden, twee evenwichten, dat van Griekenland en dat van Nazareth, twee koninkrijken, dat van de natuurmens en dat van de geregenereerde mens. Waarom zou je toch, na vaak de sterkste gelukzaligheid gekend en gesmaakt te hebben, geleidelijk op het andere terugkomen? waarom daal je van de geest weer af in de natuur, van het goddelijke gezichtspunt naar het menselijke? Ongetwijfeld door lichamelijke zwakte; maar zeker ook door de hedendaagse geloofscrisis. Alleen als je sterk en halsstarrig gelooft, kan je er onwankelbare eigen principes en een eigen godsdienst op na houden. Trouwens, ik ben mezelf steeds aan het herzien en ik verlies mezelf voortdurend. Mijn niet te fixeren veranderlijkheid is een eigenschap, misschien een tekortkoming van de natuur; dat gemak waarmee ik in progressieve en regressieve zin van gedaante verwissel, ontneemt me het voordeel van sterke overtuigingen en gestaald karakter. Als je alles kunt begrijpen, is het lastig om je in een alledaagse vorm te verharden. Als je je individualiteit niet voelt en je geen gevoel van eigenwaarde en zelfrespect hebt, is het bijna onmogelijk om compact, homogeen, consequent te zijn in je manier van voelen en handelen. Je bent geen rots te midden van de branding, maar eerder een baken, vastgelegd, weliswaar, door zijn anker maar dat meedrijft met het tij en de wind om zijn ligplaats heen en dat zich slechts handhaaft door te wijken. Bacon (of Linné) wilde meer: imperat cedendo, zei hij over de op de natuur toegepaste wetenschap. Ik erken dat een zeker primitief gebrek aan besluitvaardigheid, energie, moed, wilskracht, tot mijn beweeglijkheid heeft bijgedragen; ik moet wel veronderstellen dat ik door de Boeddhistische inactiviteit een nog gejaagder karakter heb gekregen zodat imperare voor mij vervangen is door resistere. In één woord, mijn ongeluk is wel dat ik de vrouwelijke deugd heb in plaats van de mannelijke. Of 't je verdrietig maakt of boos,
Ik zeg het je nogmaals, niet zonder pijn,
Wie niet in de geest leeft van zijn sekse,
Heeft van zijn sekse alle venijn. (...)
| |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
[2 uur 's nachts.] Twee uur op mijn uitkijkpost doorgebracht. Ik kom thuis, duizelig van de zeewind. Eindelijk heb ik in de verte een paar grote schepen opgemerkt. Een honderdtal witte mutsen, bezig met het repareren van de zwarte netten, uitgespreid over enkele daarvoor bestemde weilanden. - Op het strand zijn meisjes uit het dorp die om niets, om wat drijvend afval op te rapen, toevallig tot aan hun schouders bloot zijn met een volmaakte onschuld, of er nu mannen of jongens in de buurt zijn of niet. Je voelt dat het vanzelf gaat en dat het natuurlijk is; zoals een vis zwemt. Wie weet of de seksen niet veel kalmer zijn in die overdaad aan details waarvan onze beschaafde stadse manieren aanlokkelijke geheimen maken. Kuisheid is een veranderlijke grootheid die geenszins de deugdzaamheid bepaalt, naaktheid kan immers onschuldig zijn of onverschillig en een lang gewaad onzedig en uitdagend. Onfatsoenlijk is alleen dat wat zo overeengekomen is. De opvatting doet kwaad in alle gebruikelijke omstandigheden. Wie geen kwaad in de zin heeft, is schuldeloos; en een in Tahiti geïmporteerd hemd heeft daar geen kuisheid gebracht. Desalniettemin is de kleding die de mens van het dierlijke scheidt de eerste fase van de menselijke waardigheid. Hij maakt eerder deel uit van de kunstzinnige beschaving, van de verheffing van de soort dan van de moraal. De seksualiteit heeft op zich niets lelijks of slechts, zoals een opvoeding in een klooster doet geloven; maar zij moet slechts een ondergeschikte rol spelen en de aantrekkingskracht van het geheim past erbij. Zo houden geklede volkeren zich met andere dan elementaire zaken bezig en willen het burgerlijke, economische, artistieke, religieuze enz. leven leiden, terwijl ze de behoeften of zelfs de genoegens van hun lichaam onderdrukken. Ze hebben niet minder maar meer verleidingen dan de naakte volkeren; desalniettemin is hun bestaan beter omdat het minder zinnelijk is. De mens wil zijn dierlijkheid verfijnen om hem te vermenselijken. Terwijl hij doet of hij een engel is, gedraagt hij zich soms als een beest; maar zijn mislukkingen ontmoedigen hem niet; het is de wet die hij volgt. Zijn daden, zijn functies, zijn verlangens, zijn gewoonten idealiseren, verheffen, beperken, dat is zijn neiging en zijn plicht. (...) Vanavond ben ik stom geweest van bewondering voor de zonsondergang. De Oceaan liet zich in een heel ander licht zien, sierlijk, helder en blauw als een prachtig tapijt onder een gouden strook. Voor de eerste keer sinds tien dagen zag hij er uit als een van onze grote meren, bij voorbeeld dat van Genève van Thonon uit gezien en is opgehouden in schuim uiteen te spatten op het strand. De boten schommelden (?) als zeevogels die op zijn oppervlakte drijven. In een bepaalde richting waren er wel vijf, regelmatig verdeeld over opeenvolgende vlakken tussen de oever en de horizon, alsof ze de uitgestrektheid wilden meten. Spiegelende lagunen dank zij een minuscule strandwal. Paarsachtige tinten. Kortom, nog niet waargenomen effecten, veel minder zwaar dan voorheen. De zee is vlak geworden, bedaard en echt hemelsblauw. Ik kon mijn ogen niet geloven. (...) | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
Zaterdag 23 augustus '73[11 uur 's ochtends.] 43 bladzijden voor 18 dagen, dat is weinig, als je niets te doen hebt; dat is misschien veel als je onder behandeling bent, als je vooral door je ogen leeft, als je bijna twee boeken hebt gelezen en ik weet niet hoeveel brieven hebt geschreven, meer dan twaalf, denk ik. Vrije tijd laat tedere gevoelens weer aan het woord. In afzondering fluistert het hart zijn klacht en begint weer zijn smeekbeden. Het zoekt zijn steunpunt, het maakt weer de rekening op van zijn verliezen en overziet zijn rijkdommen. Het is raadzaam te reizen om te weten of je liefhebt en waar je van houdt, om de mate van je vrijheid en je gebondenheid te schatten. Als de reiziger aan zichzelf genoeg heeft en plezier heeft in de dingen die hij waarneemt, staat zijn hart open, hij draagt, als Bias, alles met zich mee. Als hij blijken van belangstelling nodig heeft en brieven is zijn hart gevoelig en teder; als een geliefd beeld, altijd hetzelfde, om hem heen zweeft, is zijn hart geroerd. Volgens die graadmeter voel ik oprechte genegenheid en heb intieme vriendschappen, maar ken ik geen hartstocht. Ik ben liefhebbend, maar niet verliefd. Mijn hart is vaderlijk en broederlijk samengesteld, eerder dan liefdevol in die zin dat tederheid mijn verbeelding niet beïnvloedt en dat ik ontroerd word, niet misleid. Ik houd van iedereen naar gelang zijn soort; alleen wat het waard is acht ik, bewonder ik, vereer ik en ik omgeef met meer tederheid wat me goed doet of wat op mij rekent. Het schijnt dus dat liefde op het eerste gezicht mij bespaard is gebleven en dat ik liefhebbend moet blijven en zelfs zeer gevoelig zonder van liefde bezeten te zijn in de romantische betekenis van het woord, ik bedoel zonder het geweest te zijn. Het ideaal heeft me onkwetsbaar gemaakt voor de werkelijkheid. (...) | |||||||||
Maandag 25 augustus '73[9 uur 's ochtends.] Mooi blauw en goud weer, maar wat te warm naar mijn smaak. - Longen in de war. Slaap in drie gedeelten. Ze maken altijd lawaai in mijn gang tussen 5 en 6 uur 's ochtends wat ongemakkelijk is en weinig heilzaam voor de buitenlanders. Laten we op het uitstapje van gisteren terugkomen. De rit (we waren met zijn 8en, te weten 3 Vust, 3 de Perreg(aux), Mejuffrouw Gaym(ans) en ik) onder een stralende zon door beboste lanen die naar de hoofdstad voeren, daarna de stad, daarna het eigenlijke Bos met zijn prachtige beuken en zijn leger van calèches en koetsen, daarna het driehoekige groene gebied tussen het Bos, Voorburg en Rijswijk, die tocht was heel interessant. Vooral dat laatste deel was nieuw voor mij. Dat was zuiver Hollands: weiden, vee (paarden, koeien, schapen), kanalen, paviljoens (achthoekig), villa's, spiegelend of met wier bedekt water, bloementuinen, houten of stenen bruggen, trekschuiten, | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
windmolens, wegen, overschaduwd door wilgen, beuken of olmen, bruine klinkers, rode dakpannen, heerlijk weelderig gebladerte, heldere lucht, felle en fluwelige kleuren, niets ontbrak eraan, behalve de eenden. Ik heb een duidelijke indruk gekregen van die overvloed aan water die de aderen van Nederland doet opzwellen en die tegelijkertijd de glimmende weelderigheid van de planten verklaart, de vochtige helderheid van de atmosfeer, de zachte lauwe lucht die deze heimelijke kreken en oorden van plezier streelt; die wateren zien er door hun veenachtige bodem op hun beurt bruin of zwart uit, geven het gebladerte een speciaal relief en weerkaatsen het landschap zoals die glanzende bollen die ze op de terrassen zetten. Anderzijds lijkt alle menselijke arbeid nauwkeurig, de lijnen, de gewelven van de bouwwerken zijn zuiver, precies, langs een lineaal getrokken. Netheid, orde, nauwgezetheid, accuratesse, de nationale eigenschappen zijn overal af te lezen. Er sluipt poëzie binnen in de vorm van smaak voor de rustieke stijl en liefde voor de natuur. Die frisse tinten, die door kleuren verzadigde levendigheid, die doorkijkjes van bomen, grasvelden, kudden, bootjes, die aan alle kanten het oog strelen, moesten wel een bijzondere kunst opleveren en koloristen voortbrengen. Wat de onderwerpen betreft waren de zeegezichten, de kanalen, de weiden, de binnenhuisjes, het fruit, het burgerlijke leven, de kermissen zeer geschikt. De pen of het penseel zijn beurtelings organen van waarneming voor de toeschouwer (je ziet alleen dat goed, wat je wilt weergeven) en van onthulling voor het publiek (dat slechts ziet door de bril van de waarzeggers). - Die tocht heeft me een groot aantal verschillende ingevingen aan de hand gedaan. (...)
[middernacht.] Elektrische wolkbreuk. Zwavelgeel en paarsachtig schijnsel, doorkliefd door het glinsterende monogram van de bliksem. Stortbuien, korte, schrille donderslagen die een zoon van de bergen zwak en mislukt toeschijnen. Weerkundige losbandigheid waarvan ik slechts kan genieten door het Mohammedaanse traliewerk van mijn lage raam dat niet op zee uitziet. Wat moet de Oceaan mooi zijn tijdens die luchtrazernijen en wat jammer dat ik het niet kan zien. Van de verblinding door het weerlicht krijg ik ten slotte slaap. Ik doe mijn luiken weer dicht en ga weer in mijn harde bed liggen. | |||||||||
Dinsdag 26 augustus '73[10 uur 's ochtends.] Het onweer heeft blijkbaar tot 2 uur 's ochtends geduurd. Grijze lucht, zacht, betrokken na die grote woede-uitbarsting. Ontspanning, rust. - Langdurig bezoek aan het strand. Garnalenvissers (twee gulden een halve mand). De dames zeenimfen, weer met wapperend haar. Twee driemasters worden in het water getrokken dank zij veel gebrul en paarden waarbij men primitief en bijna belachelijk te werk gaat. Inktvissen, garnalen, krabben op het zand; wat resten van kleine algen, | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
meegenomen door het sleepnet. Ik leg er een voorraad van aan voor Libel die er om heeft gevraagd en aan wie ik met de middagpost een brief stuur. Gisteren vergeten bezienswaardigheden: vlinders op het water; de rode broek van de oude badgast, bedekt met dik groen schuim, van zijn knieën tot beneden aan toe; hij is er trots op als een Beierse roker op zijn doorgerookte pijp. - De teutonische boerenkinkels zijn dat niet voor de helft; de ellebogen van mijn buurman aan tafel herinneren mij daar weer aan - de inwerking van de zee op de oceanische ademhaling en de longen brengt de zwemmer tot rust - vage afgunst op hen die naar hun kamer de natuur, de schoonheid, de wellust, de liefde meenemen in de vorm van een geliefde, goed uitziende vrouw; wat hebben zij gelijk en ik ongelijk; vrijgezellen zijn dwaas; muziek helemaal alleen beluisteren, zijn tijd verdoen met voor zich uit staren in plaats van gevoelens en ideeën uit te wisselen, in plaats van zijn leven te verdubbelen door het te delen, wat een stommiteit, wat een vergissing! In het oosten verschijnt weer een stukje blauw; het is alsof er een toneelgordijn wordt opgetrokken. De grote klokketoren van Den Haag steekt er op de achtergrond tegen af als een silhouet en voor een toeschouwer in de orkestbak lijken de dames die langs mijn raam komen actrices op het toneel. Hoorngeschal; de tram gaat vertrekken. Belgerinkel, de Trekschuit wacht op passagiers. (...) | |||||||||
Donderdag 28 augustus '73[half 11 's ochtends.] Twintig bladzijden grammatica. Twee uur op de duinen gezeten en het strandleven bekeken, vissers met sleepnetten, wandelaars, ezeloptochten, meeuwen op jacht; mijn ogen vermoeid met de kijker doordat ik lang op de loer en op de uitkijk stond. Zoals iedereen, en tenminste op een eerbiedige afstand, de Zeenimfen gadegeslagen. Ik heb ze in alle soorten gezien, verlegen, onbeschaamd, zelfs zwemmend, groot en klein, mager en dik, sociabel en schuw, blauw, roze, geel, twee felrood, lila, in het zwart gekleed, één geloof ik totaal naakt (tenminste geen spoor van een stof op haar huid kunnen ontdekken). Femina simplex, zou Juvenalis zeggen. Van wat gewaad of jurk verbergt,
ziet men alles
zoals bij het mooie meisje van de Ulysses. Wie zich angstig en kuis gedraagt, zich schaamt voor het daglicht en huivert in de zeewind, de branding of de blikken der mensen, zoals het voor een maagdelijke schoonheid past, geeft zich meestal geen rekenschap; hoogstens misschien merkt een beginnende baadster het. Gewoonlijk zijn die dames zeer moedig en zelfs zij die, heel fris en vleeskleurig, in de zon strak omsloten worden door verrader- | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
lijke stoffen, gaan met erg kleine pasjes terug naar hun cabine en zijn complete naaktmodellen voor dankbare nieuwsgierigen. Zodra dat gebeurt, is hun eerbaarheid veilig gesteld. Een vooroordeel neemt de plaats in van alle andere: men doet wat gebruikelijk is, men overschrijdt niet de openbare mening. Dat vervangt alle individuele gewetensbezwaren zoals zich onderwerpen aan de Kerk alle dogma's vervangt. Wat is het ware badpak voor een mooie vrouw, maar een die zichzelf respecteert? Dat is het jasje als een lange blouse dat de te veel in het oog lopende welvingen afslankt, van stevige wollen stof, hemelsblauw of paarsrood van kleur. Dat is bevallig, vlot, vrouwelijk en netjes. De maillot daarentegen is voor matrozen en scholieren; een hemd is gewaagd; de kleur zwart is somber; kanariegeel is lelijk; alle kakelbonte kleuren zijn afschuwelijk; bleke tinten zijn zinnelijk, slappe, fijne stoffen zijn uitdagend. Aan de sekse moet alleen herinnerd worden door bevalligheid, zij moet niet onverhoeds vleselijk aan het licht komen. Zij moet de ogen en de verbeelding strelen, maar niet de begeerte opwekken en de zinnen prikkelen. Andere waarnemingen. -
| |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
[3 uur 's nachts.] Er helemaal omheen gecirkeld en teruggekomen op het juiste standpunt dat je in iedere persoon van het schone geslacht een moeder ziet, een dochter, een echtgenote, een beschermvrouwe, een troosteres, een onsterfelijk wezen, in één woord een ziel, dat wil zeggen, teruggekomen op het religieuze of poëtische standpunt, op dat van belangeloze eerbied en ridderlijke hoffelijkheid. Nu ik bevrijd ben van het laag-bij-de-grondse, onkiese gevoel, maak ik me ook los van mijn fysiologie die antiliterair is omdat zij ontgoochelt. Eigenlijk is het de liefde die je van de zinnelijkheid afhelpt, het is je hart dat zich voor je lichaam doet schamen. (...) | |||||||||
Zaterdag 30 augustus '73[9 uur 's ochtends] Slechte nacht; kleine z(aad) l(ozing); hevig gehoest; had het benauwd. Slaap twee- of driemaal onderbroken. Lawaai van de bedienden, sinds 5 uur 's ochtends, ze roepen elkaar, smijten met deuren, maken zoveel mogelijk geluid alsof er geen buitenlanders of obers waren. Ik heb dan ook een zwaar hoofd en pijnlijke slapen. - De Oceaan gromde alleen in de stilte van een uur 's ochtends. Het scheen alsof hij zijn domein wilde terugnemen en de hotels en de duinen oprollen, zoals bij het einde van de wereld op de laatste dag het sterrenlaken wordt opgerold. - Ik vind hem vandaag bezaaid met zijn vijf schuimkragen en stormkleurig wat wijst op het ontembare karakter van die geweldige leeuw. Maar het rumoer van het leven, het geluid van het werk, de weerklank van de wagen op de Klinkers, het hijgen van de stoommachine bij mijn raam, verhullen nu de zware stem van de golven of liever verdringen hem naar de verte. Enorme grijze wolken vliegen tegen een witte achtergrond pijlsnel naar het noorden. De gaspeldoorn trilt op de duinen evenals het koren op de akkers; en slepende sjerpen van fijn zand dansen voor de zeebries als rookflarden van een vulkaan of dwaallichten van een moeras. Ondanks een paar bleke stralen die hier en daar striemen als een soort zweepslag van licht, is het landschap, omsloten door een grijze grauwe lage horizon, van een noordelijke treurigheid. Gelukkig verandert hier alles snel en de hele dag ruw weer, zoals gisteren, komt in dit seizoen niet vaak voor. ...Reeds klaart de lucht merkbaar op. Er zijn minder nevels. De windsels van Isis vallen een voor een. Zijn glimlach verschijnt weer als een belofte die iets dreigends heeft. Maar het azuur laat nog op zich wachten. Laten we hopen.
[4 uur 's middags.] Schuimbad. - Het asfalteren van de nieuwe driemasters gadegeslagen, het vastnagelen van de houten en ijzeren spijkers, de manoeuvre om hem in het dok terug te brengen (uiterst eenvoudig werktuig: de verticale schroefpers is van hout, om het achterste gedeelte op te tillen, met drie man aan de boom; maar ook hier blijft het een ruwe manier, want de boom houdt | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
in het midden op en twee man verliezen hun kracht door het waardeloze handvat van de hefboom). Om de gewone bewegingsleer te doen groeien, zijn geologische fasen nodig; iedere geringe vooruitgang kost generaties. De intuïtie en de natuur verspillen tijd; het denken is er zuinig mee en maakt hem zeer produktief. (...)
[10 uur 's avonds.] Nu ben ik goed opgeknapt. Een verkoudheid komt het eind van mijn kuur bederven, mijn reis op het spel zetten en mijn plannen in de war sturen. Ik hoest als in de winter. Afschuwelijke pech! ‘Nimmer een etmaal rust, nimmer een puur genot’;
‘Je kan geen hapje eten dat je ten goede komt.’
Het is alsof ik vastgeklonken ben aan angstige machteloosheid. Ik wacht nog steeds en ik wacht tevergeefs op kalmte, het volle leven, een vaste belangstelling, een geliefde bezigheid, een bepaald doel. Ik put me uit in vruchteloze onrust en ik zal sterven voordat ik geleefd heb. Dat wordt met de jaren duidelijk. Ik broed slechts op stenen eieren. Mijn leven is mislukt en ik ben getuige van mijn eigen vernietiging. Helaas! | |||||||||
Dinsdag 2 september '73De dokter maakt zich eindelijk bezorgd en spoort me aan de dag in Den Haag door te brengen. Dat doe ik. Het Koninklijk Museum bezocht en het etnografisch kabinet. Gruwelijk gehoest, hetzij in het Museum, hetzij 's avonds in de leeszaal. Dat verjaagt me, want ik hinder de omgeving. | |||||||||
Woensdag 3 september '73[10 uur 's ochtends.] Afschuwelijke nacht. Kleine hersenen van lood. Van i tot 6 uur 's ochtends kronkel ik als een verminkte worm. De dokter stuurt me terug. Mijn koffers gepakt, mijn rekeningen betaald, een rijtuig besteld, afscheid genomen van mijn disgenoten en ik wacht, helemaal bezweet en zonder stem, op de vertrektijd. Laatste vluchtige blik op de zee, het strand en het land vanaf mijn uitkijkpost. Elk afscheid gaat met emotie gepaard. Wat je niet terug zult zien, wordt plechtig. Trouwens, gewoonte weeft onzichtbare draden en samen bezitten ze een kracht die verbaast als je dat netwerk verscheurt. |