Maatstaf. Jaargang 35
(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
J. Rentes de Carvalho
| |
[pagina 27]
| |
het tintelend gefluister van zijn ironie de grommende ondertoon horen van het scherpe sarcasme dat uit bittere liefde groeit als haat, en uit zoete haat als liefde.’Ga naar eind3.
Eveneens in Viana do Castelo, maar ongeveer een eeuw eerder (waarschijnlijk rond het einde van 1844 en het begin van 1845) speelt zich een idylle af tussen een meisje van negentien en een magistraat van vijfentwintig,Ga naar eind4. die een zwangerschap tot gevolg heeft met konsekwenties die men op zijn minst delicaat mag noemen. Om de zonde te verbergen en het schandaal te ontvluchten gaat het meisje logeren bij verwanten in Póvoa de Varzim, en daar bevalt ze op 25 november 1845 van een zoon: José Maria Eça de Queiroz. De vrouw van een kleermaker uit Vila do CondeGa naar eind5. ontfermt zich over de jongen, zij wordt zijn voedster en laat hem op de eerste december van hetzelfde jaar dopen. Afgezien van de priester was hierbij niemand aanwezig. Het doopregister leert ons dat José Maria werd ingeschreven als natuurlijke zoon van José Maria d'Almeida de Teixeira de Queiroz en, merkwaardig genoeg, een ‘onbekende moeder’. Getuigen waren zijn voedster en de Man van Smarten. De eerste vier jaar woont hij in de armoedige hut van de kleermaker, en waarschijnlijk valt pas in 1849, wanneer zijn ouders eindelijk trouwen, het besluit de kleine José Maria onder te brengen bij zijn grootouders van vaderszijde in Verdemilho, dicht bij Aveiro. Zijn grootvader, José Joaquim de Queiroz, een liberaal politicus, vrijmetselaar en aan het eind van zijn carrière korte tijd Minister van Justitie, had van 1818 tot 1821 als rechter in Brazilië gediend. Hij was een man met een bewogen verleden, en maakte het kind tot zijn vertrouweling, hij vertelde hem zijn avonturen als samenzweerder, balling, tot de worgpaal veroordeelde guerrillero. En een zwarte majordomus, ongetwijfeld afkomstig uit Brazilië, opende voor de jonge Eça de wonderbaarlijke wereld van de stuiverromannetjes, de verhalen over Karel de Grote en diens twaalf paladijnen, de avonturen van Jean de Calais.Ga naar eind6. Zijn grootvader overlijdt in 1850 en José Maria blijft in Verdemilho tot 1855, wanneer zijn grootmoeder sterft. Normalerwijze zouden de ouders al eerder de zorg voor hun zoon op zich genomen hebben, maar het schandaal dat hierdoor had kunnen ontstaan, en dat de positie kon bedreigen van zijn vader, die toen rechter was in Porto, en wellicht ook het feit dat zij inmiddels drie kinderen hadden gekregen, brachten zijn ouders ertoe hem op kostschool te doen op het Colégio da Lapa in Pono.Ga naar eind7. ‘Zoals alle bastaards was hij vroeg rijp, en wanneer hij voor het eerst naar het Colégio gaat weet hij wat er in de wereld te koop is. Hij had eindelijk zijn broers leren kennen, eindelijk logeerde hij onder hetzelfde dak als zijn vader en moeder. Maar terwijl de andere kinderen in het ouderlijk huis bleven en zich koesterden in de tederheid en zorg van hun moeder wordt Eça door een vreemde opgevoed.’Ga naar eind8. De zoon van deze vreemde, Ramalho Onigão (1836-1915)Ga naar eind9. wordt zijn leraar Frans en voor de rest van zijn leven z'n beste vriend.
De jongen woont op het Colégio, steeds vér van zijn ouders en broers, en na oktober 1861, wanneer hij zich inschrijft aan de Rechtenfaculteit van Coimbra, brengt hij de vakanties niet bij zijn ouders door maar gaat ieder jaar naar het huis van een verwant in Póvoa de Varzim.
De jonge Eça is geen briljant student. Hij zit op de achterste bank van de zaal, zonder belangstelling voor het oreren van de hoogleraren en de inhoud van de colleges. Zijn belangrijkste bezigheid, bijna een obsessie, is lezen. Hij leest alles wat los en vast zit, zonder dat hij daarbij een doel heeft. Zijn voorkeur gaat uit naar Franse schrijvers en in het Frans vertaalde Duitse romantici: Victor Hugo, Baudelaire, Théophile Gautier, Balzac, Gérard de Nerval, Proudhon, Flaubert, Musset, Goethe, Heine, Hegel, Hoffmann... De Universiteit van Coimbra was toen het centrum van de intellectuele en politieke onrust van het land. Daaraan droeg de recente opening van de spoorwegverbinding met Frankrijk, die de opwinding van Parijs als het ware voor de deur bracht, het hare bij. Maar aan al deze onrust neemt Eça de Queiroz slechts sporadisch en bijna met tegenzin deel. Hij is afkerig van geweld en rumoer, en de meest gewaagde daad die wij van hem kennen is de ondertekening, in 1861, van een petitie | |
[pagina 28]
| |
waarin de studenten het ontslag eisen van de rector. Eça's belangstelling gaat meer uit naar het theater, en al meteen in 1862, het jaar waarin hij in Coimbra aankomt, treedt hij op als acteur in het Teatro Académico, waarbij hij zich toelegt op de rollen van ‘nobele vader’ en ongelukkige minnaar. Tot het eind van zijn studie blijft hij toneelspelen, en dat bezorgt hem de reputatie dat hij over een groot dramatisch talent beschikt. In 1862 of '63 vindt een voor zijn leven beslissende ontmoeting plaats. Op een nacht ziet hij op de trappen van een kerk een redenaar die, terwijl een groep studenten om hem heen in stilte luistert, heftig uitvaart tegen de maatschappij en tegen God. Het was Antero de Quental, een charismatische leidersfiguur, bewonderaar van Hegel, Vico, Renan en Proudhon, die toen in het academische leven een overheersende positie innam. Als propagandist van het socialisme en later als medeoprichter van de Internationale was hij toentertijd de personificatie van het verzet tegen alles wat in de maatschappij en in de instituties van het land behoudzuchtig en corrupt was, en tegen wat de jeugd in de literatuur als onherroepelijk passé beschouwde. Zo vond de jonge Eça een intellectuele mentor, een vriend en iemand die hij kon bewonderen: in de loop der jaren zal hij hem vaak Sint Antero noemen.Ga naar eind10.
Tegenover de dynamische en vernieuwende sfeer waarin Coimbra leefde stond de behoudende geest van Lissabon. In Coimbra waren de studenten, aangevoerd door Antero de Quental, vol geestdrift voor de nieuwe ideeën uit Frankrijk, terwijl in de hoofdstad de kunstenaars en schrijvers leefden zoals meestal: elkaar schouderklopjes gevend, onderdanig tegenover de machthebbers, trouwhartig de kunst en het genie van hun bonzen bewierokend. Feliciano de Castilho (1800-1875), toen dank zij zijn gewiekstheid en intrigantennatuur de onbetwiste patriarch van de officiële letterkunde, doet in 1865 een frontale aanval op de school van Coimbra in het voorwoord dat hij schrijft voor het boek van een beschermeling.Ga naar eind11. Vooral de twee belangrijkste vertegenwoordigers moeten het ontgelden: Teófilo Braga (1843-1924) en Antero de Quental. De laatste schreef in enkele dagen een pamflet, Gezond verstand en goede smaak, waarin hij heftig en zonder plichtplegingen het werk en het gedachtengoed van Castilho en zijn medestanders hekelde.Ga naar eind12. Tussen de beide kampen ontbrandt een polemiek die wordt onderhouden met behulp van brieven, artikelen, essays en manifesten waarvan de toon scherper wordt naarmate de maanden verstrijken. Ieder trommelt zo veel mogelijk bondgenoten op, en onder degenen die Castilho te hulp snellen bevinden zich onder anderen Camilo Castelo Branco (1825-1890) en Ramalho Ortigão. De eerste was de bekendste Portugese romanschrijver van die dagen en bezat een groot talent voor de polemiek. De tweede, een vriend van Eça de Queiroz, zoals wij al zagen, vond de houding van de jonge Antero jegens Castilho laaghartig en ongepast. In een essay over de affaire, getiteld De hedendaagse literatuur, aarzelt hij niet hem een lafaard te noemen. Buiten zichzelf ijlt de beledigde naar Porto om zijn eer te wreken en in februari 1866 duelleren zij, waarbij Ramalho een verwonding aan zijn arm oploopt. Het is Eça de Queiroz droef te moede bij deze ruzies tussen zijn vrienden, maar hij is slechts op afstand getuige van alle ideologische opwinding en houdt zich buiten het debat. Kennelijk heeft nog steeds alleen het theater zijn echte belangstelling. Op 22 juli legt hij de laatste tentamens af voor het doctoraal Rechten, hij slaagt nemine discrepante en gaat eindelijk voor het eerst bij zijn ouders en broers wonen, die in Lissabon de vierde verdieping hebben betrokken op het adres Rossio 26.
Achter de verschillende maskers van bohémien, talentvol toneelspeler, onopvallend student, vermoedde niemand de toekomstige schrijver. Op 23 maart 1866, een paar maanden na zijn doctoraalexamen, publiceert hij in een allesbehalve florerend tijdschrift, de Gazeta de Portugal, het eerste geschrift dat wij van hem kennen, onder de titel Notas Marginais. De tweede aflevering is van 7 oktober, en wordt tot 23 december elke week door nieuwe gevolgd.Ga naar eind13. De nieuwe stijl van de jonge auteur amuseert de lezers: sommigen moeten erom lachen, an- | |
[pagina 29]
| |
deren maken sarcastische opmerkingen. In Lissabon verspreidde zijn roem zich snel, ondanks de tweeslachtige houding van de hoofdredacteur die opmerkte: ‘Deze knaap heeft veel talent, maar het is jammer dat hij in Coimbra heeft gestudeerd en dat er in zijn verhaal altijd twee geraamtes voorkomen die elkaar beminnen op een bank op het Rossio-plein, en dat het lijkt alsof hij in het Frans schrijft.’Ga naar eind14. Deze feuilletons, beïnvloed door Heine, Nerval, Hugo en Michelet, vormen het enige romantische werk van Eça, want instinctief voelt hij dat zich nieuwe en vruchtbaarder wegen voor hem openen, geduid door Baudelaire, Flaubert en Poe. In oktober 1866 schrijft hij zich aan de balie van Lissabon in als advocaat, maar tot wanhoop van zijn vader ontplooit hij op dit gebied geen enkele activiteit. Hij maakt liever lange wandelingen door de stad en brengt de avonden door in het huis van zijn vriend J. Batalha Reis (1847-1935) waar, zoals deze laatste zelf verklaarde, gesproken werd over de meest uiteenlopende onderwerpen, van de techniek van het bouwen van koetsen en het hergebruik van wol voor het maken van textiel tot het boek Jesaja en de oorsprong van het christendom. Vrienden en verwanten van zijn vader bieden aan in Évora een oppositiekrant uit te geven, waarvan de jonge meester in de rechten hoofdredacteur zou moeten worden. Het is een hoogst aanlokkelijk voorstel voor iemand van eenentwintig jaar, en Eça de Queiroz rept zich naar Évora, zó overlopend van geestdrift dat hij de moed niet laat varen wanneer hij tot de ontdekking komt dat hij de krant in zijn eentje moet maken. Hij is niet alleen hoofdredacteur, maar ook secretaris, correspondent, commentator, medewerker, verslaggever en boodschappenjongen. Iedere week, bijna acht maanden lang, vult hij onder verschillende pseudoniemen de vier pagina's van de Distrito de Évora, hij verzint correspondenten in Lissabon en in het buitenland, schrijft commentaren op de nationale en internationale politiek. Maar in de loop van deze acht maanden, waarin zijn werk hem steeds sterker gaat tegenstaan - vooral de plaatselijke kleingeestigheid en de gevoerde polemieken zijn daaraan debet - verlangt hij steeds meer terug naar het leven in Lissabon. Tegen het einde van augustus van 1867 houdt het weekblad op te bestaan. In Lissabon hervat hij tot december zijn medewerking aan de Gazeta de Portugal en bezoekt oudergewoonte de avondlijke bijeenkomsten in het huis van Batalha Reis, maar nu met een groep, de Cenáculo, die bestaat uit een aantal vrienden, onder wie J. Oliveira Martins (1845-1894), Antero de Quental en Ramalho Ortigão, die zich inmiddels verzoend hebben over kwesties van literaire ideologie en hun duel. In 1868 en een groot deel van het erop volgende jaar publiceert Eça de Queiroz niets. Hij leidt met zijn vrienden het leven van de bohémien, vol ogenblikken van dolle pret, schranspartijen en nachtelijke avonturen. Maar in oktober 1869 bemachtigt hij door tussenkomst van de graaf van Resende, zijn toekomstige zwager, een uitnodiging om de opening van het Suezkanaal bij te wonen, en zij vertrekken samen naar Egypte, op een reis die hen voert langs Cádiz, Gibraltar, Alexandrië en Caïro, en eindigt in het Heilige Land.Ga naar eind15. Naast de tuberculose was een hartstochtelijke belangstelling voor het Oosten toen de romantische kwaal bij uitstek: Flaubert, Gautier, Nerval, Rimbaud, zij allen hadden dezelfde koorts gekend. Eça, hun bewonderaar en leerling, reist door Egypte en Palestina en belandt in een maalstroom van exotische en nieuwe indrukken, waarbij hij nu eens in vervoering raakt door de pracht en de praal van de feesten, dan weer belangstelling toont voor het ellendig lot van de fellah, om vervolgens op zijn knieën te vallen voor het graf van Jezus. In het begin van 1870 keren de reizigers terug in Lissabon, en een paar dagen later verschijnt in de Diário de Notícias de eerste aflevering van een reportage van Eça, onder de titel Van Port-Said naar Suez. De jonge schrijver is teruggekeerd als een ander mens, en in het vredige Lissabon, maar ook onder de vrienden van de Cenáculo, wekt zijn verschijning bewondering en verbazing. Vastbesloten opzien te baren draagt hij nu een monocle, opzichtige jacquetten en lichte broeken waarvan hij de pijpen hoog oprolt zodat men zijn zwartzijden sokken met rode stippen en sterretjes kan zien.Ga naar eind16. Tot verrassing van zijn bentgenoten neemt hij een nieuwigheid mee die | |
[pagina 30]
| |
zij slechts uit boeken kennen: hasjiesj in gelei. Hoewel volgens sommige getuigenissen de rechter Queiroz hoopte dat zijn zoon naam zou maken in de literatuur, moet hij weinig ingenomen zijn geweest met de reputatie van boemelbaron die de jonge Eça verworven had. Waarschijnlijk dank zij zijn vele goede relaties in Lissabon lukt het hem in juli 1870 om de jonge Eça benoemd te krijgen tot districtscommissaris in Leiria. Deze functie in het bestuursapparaat was een noodzakelijke eerste stap om in september deel te kunnen nemen aan het examen voor consul bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Eveneens in juli begint de Diário de Notícias de publikatie van een merkwaardig verhaal, getiteld O Mistério da Estrada de Sintra, dat onmiddellijk de aandacht trekt van het publiek, dat denkt het verslag van een echte misdaad en van werkelijk beleefde avonturen te lezen. Pas in september, wanneer het feuilleton afgelopen is, maken de auteurs van de mystificatie zich bekend: Eça de Queiroz en Ramalho Ortigão. De verrassing is groot, de eerste verwerft zich landelijke roem. In Leiria, waar hij nog steeds in tijdelijke bureaucratische ballingschap leeft, wordt hij hartstochtelijk verliefd: een gehuwde vrouw valt op de vijfentwintigjarige dandy. Helaas worden ze op een gemaskerd bal op heterdaad betrapt door bedienden van haar man wanneer Eça, verkleed als Cupido,Ga naar eind17. zijn minnares een gretige zoen geeft. Een heftige scène volgt, met klappen en duwen, en de jonge districtscommissaris moet, met schande overladen, het bal verlaten. Het enige wat hem rest is te wachten tot de beledigde echtgenoot hem uitdaagt voor een duel. Dat gebeurt niet, maar de straf is erger dan een floretsteek. Eça sluit zich thuis op omdat hij weet dat in de cafés en op kantoor over het schandaal gesproken wordt, met de hypocrisie waarvan de provincie het geheim heeft. Hij moet de beschuldigingen aanhoren die de paters van Leiria tegen hem inbrengen wanneer zij op bezoek zijn bij de dames Jordão, de kwezels bij wie hij op kamers is. Zijn roman O Crime do Padre Amaro (1875), wellicht een wraakoefening en een vereffening van rekeningen, is zowel een pamflet tegen de katholieke kerk en de corruptie van de clerus als een meedogenloze schildering van het leven in het toenmalige Leiria.
Nadat hij als beste is geslaagd voor het vergelijkend examen voor consul, verlaat Eça reeds in het begin van 1871 zijn bestuurspost en keert terug naar Lissabon, in afwachting van een benoeming in het buitenland. Ten gevolge van intriges en politieke vijandschappen laat deze benoeming echter op zich wachten, en voor de jonge schrijver, die intussen het contact heeft hersteld met zijn vrienden van de Cenáculo, begint een periode van koortsachtige activiteit. In samenwerking met Ramalho Ortigão schrijft hij tussen juni '71 en oktober '72 een maandblad vol dat Ar Farpas heet, en waarvan de Braziliaanse socioloog Gilberto Freire (geboren 1900) later zal schrijven dat het ‘een monument van critisch denken, ja van de sociale geschiedenis van zijn tijd en zijn land’ is. De Cenáculo, een haard van intellectuele en politieke onrust, trekt nieuwe leden aan en komt voortaan samen in het huis van Antero de Quental die, na een verblijf in Frankrijk en de Verenigde Staten, opnieuw de rol speelt van leider en mentor. In de Cenáculo ontstaat het plan een serie lezingenGa naar eind18. te organiseren die voorafgegaan zullen worden door de publikatie van een manifest waarin de organisatoren hun doel uiteenzetten: ‘Een spreekgestoelte ter beschikking stellen voor het toelichten van ideeën en werken die het karakter van deze eeuw bepalen, waarbij wij onze aandacht vooral richten op de sociale, morele en politieke veranderingen onder de volkeren; een band scheppen tussen Portugal en de moderne wereld, zodat dit land zich kan laven aan het voedsel van de beschaafde mensheid; pogen een helder inzicht te krijgen in de werkelijkheid van de ons omringende Europese landen; de openbare mening gevoelig maken voor de grote problemen van de Filosofie en de moderne Wetenschappen; de voorwaarden voor politieke, economische en godsdienstige verandering in de Portugese maatschappij bestuderen.’Ga naar eind19. De twee eerste lezingen - O Espírito das Conferências en Causas da Decadência dos Povos Peninsulares - worden in mei 1877 gegeven door Antero de Quental, de derde - Literatura Portuguesa - door A. Soromenho, en de vierde, A | |
[pagina 31]
| |
Literatura Nova - o Realismo como Nova Expressão de Arte, door Eça de Queiroz. Antero de Quental verwekt een schandaal wanneer hij samenvattend zegt: ‘Het Christendom was de revolutie van de Antieke wereld: de Revolutie is, op haar beurt, het Christendom van de moderne wereld.’ Maar het was vooral Eça de Queiroz die indruk maakte op de openbare mening door zijn onverwacht redenaarstalent. Hij gaf de beste definitie van de nieuwe school: ‘Het realisme is de ontkenning van de kunst omwille van de kunst, het behelst een verbod op het conventionele, het emfatische en het onbenullige. Het houdt de afschaffing in der retorica als kunst om emoties op te wekken met behulp van gezwollen volzinnen, logorrhoea en opeenhopingen van beeldspraken. Het is een analyse die als doel heeft de onthulling van de absolute waarheid. Het Realisme is bovendien een reactie op de Romantiek: de Romantiek was de apotheose van het gevoel. Het Realisme is een anatomie van het karakter, een kritische beschouwing van de mens, het is een kunst die ons onszelf toont zoals wij in eigen ogen zijn - zodat wij onszelf beter leren kennen en weten of wij oprecht zijn dan wel een rol spelen, en opdat wij het slechte in de maatschappij veroordelen.’Ga naar eind20. Op 19 juni vindt een vijfde lezing plaats - A Questão do Enrino - door Adolfo Coelho, maar de gemoederen waren al dermate verhit dat de autoriteiten, bezorgd over wat zij beschouwden als een subversieve, op de Commune geïnspireerde verzetsbeweging, de laatste lezing verboden, die gegeven zou worden door Salomão Sáraga en zou handelen over Os Historiadores Críticos de Jesus. Ondanks de vele protesten liet de regering zich niet vermurwen en het verbod werd niet opgeheven. Dat jaar, zo beslissend voor Europa met de val van het Tweede Keizerrijk, de Commune en de éénwording van Italië, werd in Portugal gekenmerkt door de Conferências do Casino, de enige gezamenlijke manifestatie van de zogeheten ‘Generatie van '70’. Maar het plan voor de hervorming van de Portugese maatschappij dat zij in de lezingen ontvouwden was al te ambitieus, en bij gebrek aan andere steun dan die van de leden van de Cenáculo bleven de gevolgen ervan beperkt tot de literatuur. Geen enkele partij toonde belangstelling voor de politieke en sociale kanten van het plan, geen enkele maatschappelijke groepering nam de ideeën over. ‘Al met al vormen de Conferências do Casino de bevestiging van het bestaan van een beweging die door boeken uit het buitenland de Portugese intellectuelen had besmet met het historicisme, belangstelling voor de sociale en politieke wetenschappen, de positivistische kritiek á la Taine, de evolutieleer van Darwin, interesse in de theorieën van Marx en Engels, de echo's van de Internationale, het Realisme in de kunst als uitdrukking van een nieuw levensideaal, het geloof in een maatschappelijke vooruitgang die bereikt kon worden dank zij de vooruitgang van de wetenschap.’Ga naar eind21. Wanneer de koorts voorbij is die door de Conferências do Casino teweeggebracht was, en terwijl Ramalho Ortigão voortgaat As Farpas vol te schrijven, vat Eça de Queiroz zijn bohémien-leven weer op, in afwachting van het moment waarop de regering hem een standplaats toewijst. Als onverbeterlijke dromer, wellicht weinig op de hoogte van de bestuurlijke mores, ziet hij zich reeds als consul over de boulevards van Parijs flaneren, in gesprek gewikkeld met Zola en Flaubert, of in stijl dineren met Victor Hugo. Hij is dan ook teleurgesteld wanneer in maart 1872 zijn benoeming hem bereikt: hij wordt consul der eerste klasse in Havana, de hoofdstad van wat toen nog de Spaanse Antillen waren. Hij die zijn best had gedaan zich een reputatie te verwerven als dandy, als schrijver die in de mode is, als geestig man wiens bon mots van mond tot mond gaan - hij wordt verbannen naar Cuba. Hij vertrekt in november. Een paar maanden later schrijft hij aan zijn vriend Ramalho: ‘De afstand werkt als een grote telescoop wanneer ik kijk naar de eigenaardigheden van het land waar ik mijn eerste hemdje heb gedragen. Het slechte van Portugal ben ik nu vergeten - en ik denk steeds aan de mooie wegen van Minho, de witte en koele-koele! - gehuchten, de voortreffelijke vinho verde die de ziel verheft... Wat is dit een stompzinnige, lelijke, smerige, weerzinwekkende, walgelijke stad! Wat een onbehouwen mensen! De zweetlucht die overal hangt! De slechte wijn! De smerige hotels! De zwaar opgemaakte vrouwen! Ik haat deze | |
[pagina 32]
| |
groenachtige, steenrijke stad, zo somber en lawaaiig - deze opslagplaats voor tabak, deze zweetpoel!’Ga naar eind22. In de loop van de twee jaren die hij in Havana doorbrengt zal hij als consul blijk geven van een onverwachte rijpheid, en zich gedragen in overeenstemming met de idealen die hij had verkondigd. De jonge dandy vat de aan zijn functie verbonden verantwoordelijkheden ernstig op. Hij documenteert zich en doet diepgaand onderzoek voor hij uitvoerige rapporten schrijft waarin hij er op aandringt een oplossing te vinden voor de ellendige omstandigheden van regelrechte slavernij waarin de honderdduizend Chinezen leven die op het eiland werken. Door een van de absurde spelingen van het lot waaraan de bureaucratie zo rijk is vallen deze Chinezen, omdat ze uit Macau geïmporteerd werden, onder de jurisdictie van de consul van Portugal. Eça had, als zovelen, zijn mond kunnen houden en zich verrijken, want de kolonisten en het plaatselijk gezag hadden hem graag betaald voor zijn zwijgen. Spilziek als hij was, altijd slecht bij kas, altijd hopend op leningen en op zoek naar voorschotten, leek alles hem ertoe voor te bestemmen een makkelijk slachtoffer te worden van omkoperij. Het siert hem dat hij verkoos de zwakken te verdedigen en zich niet heeft laten corrumperen.
Het schiet me nu te binnen dat critici, bij de bespreking van het werk van Eça de Queiroz, er vaak op hebben gewezen dat hij nooit heeft blijkgegeven van een grote belangstelling voor het volk. Ik kan niet anders dan deze slecht gefundeerde mening bestrijden en er op wijzen dat armen en verdrukten altijd meer baat hebben gehad bij daadwerkelijke dan bij literaire solidariteit.
Maar hij hield zich niet alleen bezig met de Chinezen. Duizenden Portugezen, die de ellende in hun vaderland ontvlucht waren, hadden zich gevestigd in Cuba, in de Verenigde Staten, in Venezuela en Canada, waar ze zich uiteindelijk moesten schikken in een leven dat niet verschilde van dat van een lijfeigene.Ga naar eind23. Wanneer de regering gewaarschuwd wordt stuurt zij haar consul in Havana op een onderzoeksreis die in juni 1873 begint in New Orleans, hem voert langs New York, Philadelphia, Pittsburgh, Saint Louis en Chicago, en in november eindigt in Montreal. Eça de Queiroz doet wat hij kan om het bestaan van zijn landgenoten te verlichten en wanneer hij in Havana is teruggekeerd stuurt hij zijn verslag naar Lissabon. De minister, die onder de indruk is van het document, beschouwt het als voorbeeldig en laat het drukken en verzenden naar de andere ambassades en consulaten van Portugal. Als beloning krijgt Eça een verlof van zes maanden en wordt overgeplaatst naar Newcastle-on-Tyne, aan de oostkust van Engeland.
De schrijver werd geheel in beslag genomen door de zorgen van zijn functie en had het schrijven verwaarloosd. In november 1872 had hij zijn medewerking aan As Farpas beëindigd; in januari 1874 publiceert de Diário de Notícias zijn verhaal Singularidades duma Rapariga Loira; de eerste versie van O Crime do Padre Amaro, die hij in Leiria had geschreven, verschijnt pas in 1875. Een magere produktie voor iemand die een hartstochtelijk schrijver was. De briefwisseling met zijn vrienden, vooral met Ramalho, verwaarloosde hij echter niet. En in wat tot nu toe van zijn correspondentie is gepubliceerd herkennen zijn bewonderaars de stijl die nog steeds zijn gelijke niet heeft in het Portugese proza, de scherpe ironie, de ongeëvenaarde manier waarop hij de lezer tot medeplichtige maakt van zijn kritiek en zelfs aan zijn zelfkritiek. Misschien had hij in Havana gevreesd dat de ambtenaar de kunstenaar in hem zou verdringen; maar terug in Lissabon, tussen de vrienden die hem dierbaar zijn, loopt hij over van geestdrift en plannen, en voelt zich als schrijver herboren. Zijn officiële loopbaan wordt niet meer dan een broodwinning, en de kunst de ware reden van zijn bestaan. Nadat hij zich in december 1874 gevestigd heeft in Newcastle schrijft hij al in de daaropvolgende februarimaand op de gebruikelijke klagende toon aan zijn vertrouwde vriend Ramalho: ‘Hier heeft alles spleen: de hemel, de zielen, de muren, het haardvuur, het licht, de hoeden van de vrouwen, de redevoeringen en de | |
[pagina 33]
| |
Karikatuur van Eça de Queiroz, na zijn terugkeer uit Egypte en Palestina (1870).
Ramalho Ortigão en Eça de Queiroz (c. 1875).
De historicus Oliveira Martins (c. 1885).
| |
[pagina 34]
| |
Van links naar rechts: Eça de Queiroz, Oliveira Martins, Antero de Quental, Ramalho Ortigão en Guerra Junqueiro (september 1884).
Eça de Queiroz: autokarikatuur.
| |
[pagina 35]
| |
De groep Vencidos da Vida (c. 1890). Eça de Queiroz zit aan het tafeltje.
Karikatuur van Ramalho Ortigão door Eça de Queiroz in een familiealbum.
| |
[pagina 36]
| |
Pagina uit het manuscript van A Cidade e as Serras.
Karikatuur van Eça de Queiroz door de vermaarde tekenaar R. Bordalo Pinheiro, gepubliceerd in Álbum das Glórias (1895?)
| |
[pagina 37]
| |
Eça de Queiroz en Ramalho Ortigão (c. 1893).
Eça de Queiroz met twee van zijn kinderen (c. 1898).
Karikatuur door F. Valença voor de eerste uitgave van Eça de Queirós, In memoriam - Lissabon, 1922.
| |
[pagina 38]
| |
Werkkamer van Eça de Queiroz in het huis te Neuilly - rue Charles Lafitte nr. 32 - waar hij met zijn gezin tussen 1889 en 1893 heeft gewoond.
Titelpagina van de Nederlandse vertaling van A Correspondência de Fradique Mendes.
Braziliaanse hommage: een sigarettenfabrikant te Recife gaf aan zijn produkt de naam van de schrijver (c. 1898).
| |
[pagina 39]
| |
Omslag van de Portugese vertaling (uitg. Lello & Irmão, Porto, 1946) van King Solomon's Mines van H. Rider Haggard, waarop slechts de naam van de schrijver voorkomt. De naam van de auteur wordt wel op de titelpagina vermeld.
Officiële erkenning: de beeltenis van de schrijver op bankbiljetten.
| |
[pagina 40]
| |
Eça de Queiroz.
Monument van Eça de Queiroz op het Largo do Quintela, Lissabon.
| |
[pagina 41]
| |
passie.’Ga naar eind24. Verder deelt hij mee dat Newcastle smerig is, rokerig, vochtig en koud: ‘er wonen 150.000 ontevreden, onderbetaalde en verbitterde arbeiders en ongeveer 50.000 naargeestige, steenrijke bazen.’ Maar de maand ervoor had hij aan een andere vriend een minder schilderachtige brief geschreven die waarschijnlijk een juister licht werpt op zijn reactie op de nieuwe omgeving. ‘Newcastle is, met 100.000 arbeiders, het centrum van het socialisme in Engeland. Ik zit er middenin. En daar is het niet prettig.’Ga naar eind25. Klassenstrijd, stakingen, opstand waren in Lissabon en Coimbra bezigheden voor dilettanten en romantische visioenen geweest. Maar nu hij ze opeens in werkelijkheid zag, stuitten ze de estheet in hem tegen de borst en bedreigden ze het wankel evenwicht dat de kunstenaar nodig heeft en dat hem in staat stelt als onder hypnose te leven - tegelijkertijd in de werkelijkheid en in een droom.
Eça is discreet waar het de bijzonderheden van zijn leven betreft - een terughoudendheid waartoe zeker de omstandigheden van zijn jeugd en zijn geboorte bijdroegen - en we kennen slechts vage toespelingen op zijn liefdesleven, die dan nog vrijwel uitsluitend te vinden zijn in de correspondentie met zijn vrienden en dus, in principe, geheim zouden moeten blijven. In maart 1875 beklaagt hij zich in een brief aan Ramalho Ortigão over de afwezigheid van de minnares die hij dan heeft: ‘Die mouwen van zwarte zijde, die samen met Iers kant een sierlijke hand gedeeltelijk bedekken - mouwen wier schuchterheid even groot is als mijn liefde - wee mij! - zijn nu ook, door deels komische deels melodramatische omstandigheden, ver weg, ver van mijn tafel, en ik zal ze nu enige tijd niet meer zien bewegen, met hun zinnelijk geritsel, wanneer zij met mij de mosterd en de liefde delen!’ En enige alinea's verder probeert hij het romantische beeld te corrigeren dat zijn vriend heeft van de Engelse vrouwen: ‘Op het continent, vooral in het Zuiden, kent men - dank zij romans, gravures, verzen, legendes - het type van de lachende, pure, blonde Engelse, rein als sneeuw, met een voorkeur voor koude douches en hoogstaande morele principes: dat is de Engelse die jullie kennen. Maar de Engelse uit Engeland is heel anders: je komt hier en ontdekt dat de Engelse een vrouw is met meer temperament, meer luiheid, meer afkeer van een koud bad, meer sentimentele onbenulligheid, meer erotische hartstocht en meer berekenende koelheid dan je vindt in enig land dat door de zuidelijke zon geteisterd wordt... En dan, wat een temperament! Bedenk dat deze vrouwen eindeloos veel liefdesromans lezen; dat hun godsdienst koel is en hun sentimentele verlangens niet bevredigt; dat ze zich voeden met krachtig, bloederig vlees; dat ze allerlei soorten kruiden, specerijen en prikkelende mosterd eten; dat ze het sensuele fatalisme van het Saksische ras hebben geërfd; dat ze een sterke gezondheid hebben en krachtig bloed - en je begrijpt dat er niets is dat het beest kan evenaren dat zij in zich hebben. Daarom houden ze zich in en gedragen ze zich gereserveerd. Ze kennen zichzelf: als ze zich niet afremmen, beperkingen opleggen en inhouden zouden ze in een erotisch delirium vervallen. De lichtekooien zijn één duizelingwekkende explosie van liederlijkheid en sensualiteit. En daar komt nog bij dat zij, of ze nu eerlijk zijn of onrein, allen graag drinken, en dat ook daadwerkelijk doen: bier, port, sherry... Beste vriend, ik zou een heel boek nodig hebben, en ik heb maar één bladzij tot mijn beschikking. Het is een illusie te denken dat de Engelse de ideale vrouw is. Het is niet waar: zij is, en dat in zeer sterke mate, dochter van Eva en van de Zonde...’Ga naar eind26.
O Crime do Padre Amaro, de roman die hij waarschijnlijk begon te schrijven tijdens zijn verblijf in LeiriaGa naar eind27. of onmiddellijk daarna, verschijnt eerst als feuilleton in de Revista Ocidental, die Antero de Quental en Batalha Reis kort daarvoor hebben opgericht. Het jaar daarop wordt, in een oplage van slechts achthonderd exemplaren, uitgegeven in eigen beheer, een sterk afwijkende versie in de handel gebracht. En pas in 1880 ziet de definitieve editie het licht. Door zonder toestemming van de auteur een ongecorrigeerd manuscript openbaar te maken, bewijzen Batalha Reis en Antero hun vriend een slechte dienst, en de arme Eça schreeuwt vanuit Newcastle, machteloos en wanhopig: ‘Iedere aflevering van het tijdschrift die mij bereikt is een nieuwe dolkstoot.’Ga naar eind28. Maar andere, pijnlijker dolkstoten staan hem nog te wachten, en Eça | |
[pagina 42]
| |
de Queiroz zal nog jarenlang uitleg moeten geven en zich verdedigen. De clerus, de weldenkende burgerij, zijn collega's, afgunstigen, iedereen heeft wel een reden hem aan te vallen en op hem zijn woede te koelen. Zo ontstaan de beschuldigingen van plagiaat: Eça de Queiroz zou eenvoudigweg La Faute de l'Abbé Mouret van Zola nagevolgd hebben. Machado de Assis zet als eerste de aanval in, en schrijft: ‘Dat de heer Eça de Queiroz de leerling is van de schrijver van L'Assommoir, dat weet iedereen. Zijn O Crime do Padre Amaro is een aftreksel van Zola's roman La Faute de l'Abbé Mouret. De situatie is vergelijkbaar, de strekking dezelfde; het milieu is verschillend; de ontknoping is anders, de stijl niet; hier en daar zijn er overeenkomsten, zoals in het hoofdstuk over de mis, en ook elders; en ten slotte heeft het boek dezelfde titel.’Ga naar eind29. Maar er zijn altijd verborgen motieven die een rol spelen, en onlangs overwoog August Willemsen, gissend naar de reden van de afgunst van Machado de Assis: ‘Na de dood van (José de) Alencar, in 1877, waren Eça de Queiroz en Machado de Assis dé twee namen in het Portugese proza, aan weerszijden van de Oceaan. De romans van Eça hadden opzien gebaard - Machado's (toen) laatste en beste roman, laiá Garcia, juist verschenen, was, ondanks zijn roem, een middelmatig werk. Machado, met zijn sterk ontwikkeld kritisch vermogen, moet dit gevoeld hebben. Prikkelde het succes van zijn zes jaar jongere rivaal zijn ijdelheid? Gevoelens van naijver? Er is geen reden om Machado boven deze gevoelens verheven te achten, integendeel: wie ze zo meedogenloos heeft kunnen ontleden, moet geweten hebben wat het was. De in de aanvang summier geschetste levensloop van Machado sluit naijver, als fundamentele drijfveer, niet uit, en we kunnen ons slechts gelukkig prijzen dat hij deze gevoelens, áls hij ze had, heeft gesublimeerd in een literair oeuvre.’Ga naar eind30. Machado de Assis was bepaald niet de enige criticus, maar hij was wel de belangrijkste, en het is bekend dat zijn uitvoerige kritiek - waarin hij ook inging op O Primo Basílio - Eça pijnlijk trof en hem beïnvloed heeft. Wanneer ik daar op wijs is dat omdat Machado's mening een samenvatting lijkt van die der anderen. Als moralist die zich weinig gelegen liet liggen aan het Realisme nam Machado het de Portugese schrijver kwalijk dat deze genoegen leek te scheppen in de ‘fotografische en serviele reproduktie van de onbelangrijkste en laagste dingen’ en dat hij een boek had geschreven ‘waarin het verborgene en smoezelige met liefde voor details beschreven wordt, en verteld met de precisie van een inventarislijst’.Ga naar eind31. Nu, ontelbare studies, getuigenissen en polemieken later, is de kwestie van het plagiaat niet meer actueel. João Gaspar Simões concludeerde: ‘Wat zou een dergelijk boek dus gemeen moeten hebben met een roman van Zola? Helemaal niets. In de roman van de Franse auteur is men, zoals Eça zelf opmerkte, getuige van een “allegorische schildering van de inwijding in de liefde van de eerste man en de eerste vrouw”.Ga naar eind32. La Faute de l'Abbé Mouret is in wezen een symbolische en metafysische roman. Met uitzondering van de realistisch getoonzette hoofdstukken waarin de personages worden voorgesteld bestaat het boek uitsluitend uit de lyrisch-symbolische scènes in Le Paradou. De eerste versie van O Crime do Padre Amaro kon niet geïnspireerd zijn op een roman die nog niet bestond. In de latere versies, geschreven toen La Faute de l'Abbé Mouret al bestond, wordt er niets wezenlijks aan ontleend.’Ga naar eind33. Wat het boek zelf betreft: dat Eça beïnvloed is door Zola, Flaubert of Dickens is niet erg belangrijk. Camilo Castelo Branco, nog steeds een fel tegenstander van het Realisme en van E0 de Queiroz, schreef toen hij in 1880 de definitieve versie las van O Crime do Padre Amaro in de kantlijn van zijn exemplaar: ‘Bewonderenswaardig. Een meesterwerk dat als een bronzen beeld alle vernietigende opeenvolgingen van scholen en modes zal doorstaan.’Ga naar eind34. Deze roman, ook volgens de schrijver zelf zijn beste werk, is niet slechts een kritiek op het rooms-katholicisme of een studie van de gevolgen van het celibaat, het is een aanval op de wereld der gezeten en zelfgenoegzame burgerij. Opvallend is de schildering van de maatschappij waarin de personages hun bekrompen passies beleven, de verstikkende sfeer van het platvloerse leven in een provinciestadje. Heel Portugal wordt in Leiria geportretteerd. | |
[pagina 43]
| |
Vreemd en kronkelig zijn altijd de wegen van de gunst van het grote publiek. De eerste druk van Eça's volgende roman, O Primo Basílio, die in februari van 1878 in de handel kwam en drieduizend exemplaren telde, was in minder dan twee maanden uitverkocht, zodat het nodig was onmiddellijk een tweede op te leggen om aan de bestellingen te voldoen die niet alleen afkomstig waren uit Portugal, maar ook uit Brazilië. Intussen waren in de boekhandel nog steeds exemplaren te koop van O Crime do Padre Amaro in de uitgave waarvan twee jaar eerder een bescheiden oplage van achthonderd stuks was gedrukt. Was de schandalige inhoud de reden van dit succes? Werd men geprikkeld door het in bijzonderheden beschreven overspel? Was het om de vrijmoedige toespelingen op de seksualiteit? Of kwam het door de schok die de romantische lezers voelden toen zij met zoveel realisme geconfronteerd werden? O Primo Basílio is een tendensroman, en Eça de Queiroz wil erin aantonen dat huwelijken in de Portugese burgerij tot mislukken gedoemd zijn, vooral door de katholieke, romantische opvoeding van de vrouwen, die hen slecht wapent voor het leven. En wanneer Teófilo Braga, zijn oude vriend uit Coimbra en van de Cenáculo, hem een bezorgde brief schrijft over wat hij beschouwt als een aanval op het gezin, ‘die eeuwige instelling’, antwoordt Eça vanuit Newcastle: ‘Maar ik doe geen aanval op de familie, ik val de families van Lissabon aan - de families van Lissabon, voortgekomen uit geflirt, een onaangename vereniging van tegenstrijdige egoïsmen die vroeger of later eindigt in gebambocheer.’Ga naar eind35. Machado de Assis zag in de roman een uitvoerige en gevaarlijke aanval op het bouwwerk van de Moraal en de aanpalende gewesten. Of het nu was uit jalousie de métier of niet, zeker is dat hij zich verplicht voelde de rol van zedenmeester te spelen: niet alleen was hij moralist uit temperamentGa naar eind36. een ijverig voorvechter van de goede zeden, hij was bovendien al jarenlang als censor verbonden aan het Conservatório Dramático in Rio de Janeiro, belast met de beoordeling van toneelstukken - en het afwijzen ervan wanneer het gevaar bestond dat de opvoering ervan uitmondde in ‘een ramp (sic) voor het publiek of voor iemand in het bijzonder’.Ga naar eind37. Hoewel hij begon met Eça te gispen naar aanleiding van O Crime do Padre Amaro richtte zijn kritiek zich vooral op O Primo Basílio, en hier toont de ‘inspecteur der goede zeden’ zijn ware aard: ‘Het is niet te verwonderen dat de schrijver, in de ban van de preoccupaties van de literaire school waartoe hij behoort, zo ver gaat' - schrijft Machado verwijtend - de slaapkamergordijnen opzij te schuiven; dat hij van zijn vrouwelijke personages vooral het gekroel en de vleselijke lusten toont; dat hij herinneringen en toespelingen te boek stelt die Proudhon omniseksueel en alzijdig zou noemen; dat hij te midden der zorgen waarmee zijn heldin worstelt haar hart, wanneer haar echtgenoot ter sprake komt, niet vult met de hoop die voortkomt uit een hoger gevoel, maar slechts met de berekening der zinnelijkheid en de driften van een concubine.’Ga naar eind38. Dit is de toon van de twee uitvoerige artikelen die hij aan het onderwerp wijdde, die verder nog enig plichtmatig eerbetoon aan ‘de Heer Eça de Queiroz’ bevatten en waarin het bijvoeglijk naamwoord ‘moreel’ overvloedig aanwezig is: morele waarheid, morele figuur, morele reden, morele persoon (‘Wil Luísa voor mij aantrekkelijk zijn en mijn aandacht gevangen houden dan moeten de zorgen die haar kwellen voortkomen uit haar karakter, of ze nu opstandig is of berouw heeft, of ze wroeging heeft of vervloekt is; maar, mijn God’ - roept Machado uit - ‘ik wil haar morele persoon kennen.’), morele ketenen, morele les, morele gevolgen... Andere critici, op hun beurt, zullen de aandacht vestigen op de overeenkomsten tussen O Primo Basílio en Madame Bovary (1857): het overspel van de twee vrouwen, de geldzorgen die daar het gevolg van zijn, het intense verlangen dat beiden hebben de werkelijkheid te vervangen door de verbeelding, de tragische afloop. Maar, ‘what seem to be glaring coincidences have led critics to the belief that Emma and Luísa are national doubles of each other, the typically Queirosian appropriatian of a Flaubertian model. Such inferences are misguided, not only in the specific instance of Luísa, but in the more general area of the organizing principles of Eça's fiction. We are confronted with the enigma and the mistery behind Eça's borrowings | |
[pagina 44]
| |
from other literatures. The borrowed elements are there, for sure, and cannot be denied. But they do undergo a sort of sea change and become quickly acclimated and assimilated into the peculiar structure of Portuguese society and Eça's theory about that society.’Ga naar eind39. En dat gebeurde inderdaad. Renan, Heine, Proudhon, Balzac, Dickens, Zola, Flaubert - ongetwijfeld heeft Eça aan al dezen en aan anderen iets ontleend. Plagiaat? In kwesties van plagiaat, ontlening en toeëigening is het altijd hachelijk een oordeel te vellen wanneer men het niet kan staven met behulp van zekerheden als kilo's en strekkende meters. Is er sprake van plagiaat wanneer iemand zich om het leven van Jezus te beschrijven baseert op Renan in plaats van op de Evangeliën? Wanneer iemand gebruik maakt van een intrige van Balzac, Shakespeare of van een Griekse tragedie? Wat te zeggen wanneer een schrijver inspiratie put uit een situatie die door een ander op banale manier gebruikt is, en er een meesterwerk mee schept?
Een van de opvallende kanten van het talent van Eça is zijn vermogen typen te scheppen, en in O Primo Basílio is het personage van de staatsraad Acácio het bewijs, niet alleen van zijn waarnemingsvermogen, maar vooral van Eça's kwaliteiten als schrijver. De staatsraad Acácio is een schitterende karikatuur, en hij is, buiten de bladzijden van de roman, in het dagelijkse taalgebruik opgenomen. De eigennaam is nu een gangbaar substantief, met de betekenis van ‘dwaas’ of ‘betweter’. In het woordenboek vindt men ook het adjectief acaciano: ‘Belerend, op een belachelijke wijze, door conventioneel en zinledig taalgebruik en/of door pompeuze ernst herinnerend aan de staatsraad Acácio, personage uit het werk van Eça de Queiroz.’ Hij is een bureaucraat zoals alleen Portugal die kan voortbrengen, het departementshoofd bij uitstek, een geboren verdediger van de wet, de orde en het staatsapparaat. Een ander personage uit O Primo Basílio is Juliana, het dienstmeisje. In de lange galerij van door Eça geschapen types is zij de enige vertegenwoordigster van het proletariaat. Niet van het proletariaat dat staakt of in de politieke handboeken beschreven wordt, evenmin van het proletariaat van de etsen of de zegevierende revoluties, maar zij is de vrouw die op de onderste trede van de maatschappelijke ladder staat, honds behandeld wordt, kliekjes eet, zich vernederingen laat welgevallen en uitgeput is door een leven van slavernij. Een weerloos slachtoffer zonder toekomst. Door de maatschappelijke verhoudingen zal zelfs haar wraak een nederlaag worden. Al deze types, tot in de bijzonderheden getekend of slechts geschetst, vertegenwoordigen evenzovele kanten van het Portugese leven, vooral de belachelijke en tragische. Wanneer Eça de Queiroz in A Relíquia in de persoon van Dr. Topsius de arrogantie van de Duitse wetenschapper schildert is dat slechts om de trekken van zijn reisgenoot Teodorico Raposo, het prototype van de Portugese oppervlakkigheid, beter te doen uitkomen. In A Relíquia ontmoeten we ook Alpedrinha, in wie wij de ellende waarin de Portugese emigrant meer dan een eeuw geleden leefde op pijnlijke wijze weerspiegeld zien. Alpedrinha is naïef, bedrogen in de liefde, en na veel omzwervingen en tegenslagen vindt hij ten slotte werk als bediende in een hotel in Alexandrië, ‘een trieste kruier’. Van hem laat de auteur Teodorico Raposo zeggen: ‘Je hebt geen God meer om voor te vechten, Alpedrinha! en geen koning voor wie je de zeeën kunt bevaren, Alpedrinha...! Daarom geef je, te midden van de volkeren van het Oosten, je krachten aan de enige bezigheden waarin de huidige Lusiaden hun geloof, hun idealisme en hun moed leggen - leunend tegen de muur uitrusten op een straathoek, of droefgeestig andermans lasten dragen...’
De vier jaren die Eça doorbracht in Newcastle waren buitengewoon vruchtbaar. Hij schreef er de tweede, definitieve versie van O Crime do Padre Amara, O Primo Basílio, en nog een roman, A Capital; zijn eerste bijdragen aan de Gazeta de Natícias uit Rio de Janeiro en aan het dagblad A Actualidade uit Porto ontstonden er; hij maakte aantekeningen om het schema voor een latere roman, A Batalha do Caia, te kunnen uitwerken, waarvan hij uiteindelijk slechts een fragment heeft voltooid getiteld A Catástrofe; en ten slotte, in de vakantie van 1879, in Dinan, in Frankrijk, schreef hij nog een roman: O Conde de Abranhos.Ga naar eind40. | |
[pagina 45]
| |
Maar Eça, in de kracht van zijn tweeëndertig jaren, vol talent, reeds beroemd, wilde meer, hij wilde beginnen aan een groots opgezette cyclus zoals La Comédie Humaine van Balzac, of Les Rougon-Macquart van Zola, en in een brief van 1877 had hij de uitgever Chardron op de hoogte gebracht van zijn plannen. ‘Een soort “portrettengalerij” van het Portugal van de 19e eeuw... een schildering van het moderne leven: Lissabon, Porto, de provincie; politici, handelslieden, edelen, gokkers, advocaten, artsen, alle klassen, alle zeden.’ De titel van het geheel zou worden Cenas da Vida Portuguesa, Cenas Portugueses of Cenas da Vida Real,Ga naar eind41. maar van dit grootse project voltooide hij slechts twee boeken: A Capital en Os Maias (1888). De periode in Newcastle was in literair opzicht vruchtbaar, maar bracht hem ook emstige problemen; hij werd een paar maal verliefd, flirtte wat, maar had vooral zorgen die, zonder het gezond verstand en de discrete hulp van Ramalho Ortigão voor hem op een ramp hadden kunnen uitlopen. Eça was altijd vrijgevig, had een aristocratisch temperament, hield van een goed maal en de beste wijnen van Frankrijk, was steeds nauwgezet op het gebied van elegance en kleding,Ga naar eind42. en daar hij geen andere middelen van bestaan had dan zijn bescheiden traktement en de weinige ponden die zijn uitgever hem stuurde, leefde hij net als in Havana en daarvóór in voortdurende geldnood. Ten slotte besloot hij de stad, waar het leven duur was, te verlaten en zich op het platteland te vestigen. Maar het huis waarin hij woonde en zijn lijfelijke aanwezigheid waren de enige waarborgen die hij zijn geldschieters kon bieden - zoals hij in een noodkreet aan Ramalho schreef. Deze belooft zich in te spannen voor een verhoging van het salaris, en in afwachting daarvan krijgt hij, door tussenkomst van een broer in Rio de Janeiro, gedaan dat Eça mag schrijven voor de Gazeta de Notícias. Dat was echter geen oplossing voor het probleem hoe hij aan de zeshonderdduizend réis kon komen die hij dringend nodig had. Zijn wanhoop is groot. In dezelfde brief schrijft hij nog: ‘Zijn schulden brachten Balzac ertoe de wereld van de bankiers, woekeraars, notarissen en rechters diepgaand te bestuderen: maar ik heb zelfs niet de troost dat mijn schulden mij types van enig belang openbaren; ze maken me alleen maar oud en geborneerd.’Ga naar eind43. En in een andere brief: ‘Schulden stimuleerden, naar men zegt het genie van Dickens en Balzac: omdat zij bij mij geen genie ter stimulering hebben gevonden, nemen ze wraak voor de nederigheid van hun rol, martelen me... ze verenigen zich als zeven tegen hetzelfde hart gerichte degens... Soms weet ik niet hoe het kan dat ik nog de moed heb mij te verdiepen in de ellende van mijn personages terwijl die van mijzelf zo groot is.’Ga naar eind44. Hij die zich in Cuba niet had laten corrumperen verliest ten slotte zijn bezinning en maakt, eind 1878, niet meer in staat fantasie van werkelijkheid te onderscheiden, en als was hij een van zijn eigen personages, een plan waarvan hij de bijzonderheden doorgeeft aan zijn vriend Ramalho. Wat hij wil is niets meer of minder dan de regering chanteren. Zijn van elke werkelijkheidszin gespeende redenering is de volgende: in zijn roman A Batalha do Caia - waarvan wij slechts het ontwerp kennen en een fragment, hoewel de erfgenamen misschien het volledige manuscript bezitten - beschrijft hij een oorlog die door Disraeli aan Europa zou zijn verklaard, en ten gevolge waarvan de Spanjaarden het door de laksheid van zijn bestuurders verzwakte Portugal binnenvallen. De koning en de Restauratiepartij, die dan aan de macht is, zwichten op schandelijke manier voor de vijand, waarop in heel het land opstanden en anarchie uitbreken. Voor de lezers was er maar één conclusie mogelijk: de monarchie, de regering, de instituties, grotesk en door misstanden getekend als ze waren, verdienden niet anders dan met één bezemhaal van het tapijt te verdwijnen. Eça, die zijn roman beschouwde als gevaarlijk en subversief, wat hij ook was, zet tegenover Ramalho zijn bedoelingen uiteen met de vrijmoedigheid van iemand die buiten zinnen is: ‘Wat ik wil is dat enorme ingedutte zwijn (ik bedoel het vaderland) een grote elektrische schok geven’, met die schok een schandaal verwekken, en ‘ik wil niet alleen een schandaal, maar ook geld’.Ga naar eind45. De manier om aan dit geld te komen leek hem eenvoudig, logisch, en in slechts geringe mate de grenzen van het aanvaardbare te overschrijden: bij de brief aan Ramalho sloot hij een | |
[pagina 46]
| |
tweede in, die zijn vriend persoonlijk moest overhandigen aan de minister van Buitenlandse Zaken, en waarin hij zonder omwegen uiteen zette dat de regering, om de publikatie van het boek te verhinderen, de schrijver/ambtenaar een som geld diende aan te bieden die voldoende was om het bedrag aan auteursrechten te dekken dat hij niet zou ontvangen. Ramalho Ortigão weigerde mee te doen aan deze chantage, en het is jammer dat wij niet weten op welke toon hij geantwoord heeft. Van zijn brief zijn slechts enkele aanhalingen bewaard gebleven die Eça doet in een latere brief, geschreven om zich te rechtvaardigen. Deze pijnlijke aangelegenheid moet een gelukkige afloop hebben gehad, want blijkbaar werd er later niet meer over gesproken, en in april 1879 kreeg de schrijver de leiding over het consulaat in Bristol, waarheen hij in oktober van het jaar ervoor officieel was overgeplaatst. Indien de biografen er in zijn geslaagd te ontdekken wat de oplossing was die is gevonden, hebben ze dat tot nu toe geheim gehouden, zoals men in de biografieën ook vergeefs zal zoeken naar een aanwijzing over het lot van het manuscript van A Batalha do Caia. Een Engelse arts had tegenover Eça de Queiroz verklaard dat hij de koppigheid waarmee hij in Newcastle bleef wonen beschouwde als ‘een blijk van lafheid - die ongetwijfeld zou ontaarden in zelfverachting’. Bristol was groter, steedser, en vooral ‘dichter bij de opwinding van het intellectuele Londen’. In januari 1880 echter komt Eça alweer in Lissabon aan voor een vakantie van een halfjaar, wellicht om op krachten te komen na alle zorgen en de noordelijke mist. Hij staat dan op het hoogtepunt van zijn populariteit. Zijn uitspraken en kwinkslagen gaan van mond tot mond; zijn vrienden eren hem met grootse banketten waarvan de kranten gedetailleerd verslag doen; hij wordt uitgenodigd in de paleizen van de aristocratie; de literaire salons strijden om zijn gunst. Handig als altijd in het beïnvloeden van zijn eigen publiciteit besteedt Eça veel zorg aan zijn houding en kleding, zijn reputatie als bohémien; hij zorgt ervoor altijd opzien te baren. Zo zien we hem op een nacht de ma do Alecrim aflopen, lachend en keuvelend, arm in arm met een lange, slanke, elegant geklede Sevillaanse, Luísa, een vroegere minnares die jaren eerder met hem meegekomen was uit Spanje en die hij daarna in de steek had gelaten. Iedere avond dineert hij in het restaurant O Augusto, soms eindigt de maaltijd in een bacchanaal: ‘Op dat moment’ - schrijft hij aan een vriend - ‘kwam net een arme vrouw om de hoek van ons zijkamertje loeren, gelokt door de zoete geur van bonne compagnie. De laag-bij-de-grondse José gooide haar op de sofa, verscheurde haar kleren, beet haar, zoende haar, likte haar, gebruikte haar als deurmat... Op dit moment vergrijpt hij zich aan Sarah Pimentel, onder geschreeuw, gebibber, gebalk en gebeuk. Wat een schande!’Ga naar eind46. Hoewel hij leefde als een dandy en bohémien verloor hij zijn werk niet uit het oog. In juli van 1880 - een maand eerder was Eça via Antwerpen naar Bristol teruggekeerd - begint de Diário de Portugal met de publikatie als feuilleton van een nieuw werk, O Mandarim, een fantastisch verhaal dat, volgens João Gaspar Simões, de verzoening is van de schrijver met wat hij noemde ‘de fantasie’. In een brief welke hij in augustus 1884 schreef aan de Revue Universelle te Parijs, die haar lezers een indruk wilde geven van de literaire situatie in Portugal en had besloten O Mandarim te publiceren, merkt Eça de Queiroz op: ‘Vous prenez là, Monsieur, une oeuvre bien modeste et qui s'écarte considérablement du courant moderne de notre littérature devenue, dans ces dernières années, analyste et expérimentale; et cependant, par cela même que cette oeuvre appartient au rêve et non à la réalité, qu'elle est inventée et non observée, elle caractérise fidèlement, ce me semble, la tendance la plus naturelle, la plus spontanée de l'esprit portugais... Nous sommes restés ici, dans ce coin ensoleillé du monde, très idéalistes au fond et très lyriques... Une belle phrase nous plaira toujours mieux qu'une notion exacte... et toujours nous considérerons la fantaisie et l'éloquence comme les deux signes, et les seuls vrais, de l'homme supérieur. Si par hasard on lisait au Portugal Stendhal, on ne pourrait jamais le goûter: ce qui chez lui est exactitude, nous le considérerions stérilité. Des idées justes, exprimées dans une forme sobre, ne nous intéressent guère: ce qui nous charme, ce sont des émotions | |
[pagina 47]
| |
excessives traduites avec un grand faste plastique de langage. Des esprits ainsi formés doivent ressentir nécessairement de l'éloignement pour tout ce qui est réalité, analyse, expérimentation, certitude objective. Ce qui les attire, c'est la fantaisie, sous toutes ses formes, depuis la chanson jusqu'à la caricature; ainsi, en art, nous avons surtout produit des lyriques et des satiristes. Ou nous restons les yeux levés vers les étoiles, laissant monter vaguement le murmure de nos coeurs; ou si nous laissons tomber un regard sur le monde environnant, c'est pour en rire avec amertume. Nous sommes des hommes d'émotion, pas de raisonnement. Nous savons chanter, quelquefois railler, ja-mais expliquer.’Ga naar eind47. O Mandarim, dat kennelijk werd geschreven om zijn uitgever Chardron te kalmeren, die vanuit Porto onophoudelijk maar vergeefs het manuscript van Os Maias opeiste, en ook A Relíquia vormen het eindpunt van een fase in de persoonlijke en literaire ontwikkeling van Esa. Nu hij door de omstandigheden tot grotere voorzichtigheid wordt gedwongen, nu hij weet dat hij nooit van de pen zal kunnen leven, en zonder enige twijfel onder de invloed staat van zijn huidige vrienden, die bijna allen nauwe banden hebben met de koning en de machthebbers, zullen wij in geen van zijn toekomstige werken meer de felle criticus van de maatschappij en haar instituties tegenkomen. In Os Maias, voor velen zijn meesterwerk, neemt ironie, de bittere lach waarop hij zinspeelt in de brief aan de Revue Universelle, de plaats in van de kritiek. ‘Sinds hij in Engeland woonde was het beeld dat hij had van de Portugese maatschappij objectiever geworden. De tekortkomingen van de bewoners van Lissabon brachten hem niet meer tot wanhoop; de Portugese kleingeestigheid, waarvan hij de blijken aantrof in de politiek, de literatuur, de godsdienst, het familieleven, de liefde, en die hem in de voorgaande jaren heftige satires ontlokt had, gaf hem nu nog slechts een onbewogen ironie in de pen.’Ga naar eind48. Hoewel verschillende keren werd bekendgemaakt dat het boek af was, zou het nog acht jaar duren voor het publiek kon kennisnemen van Os Maias. Een van de mogelijke oorzaken van deze vertraging is het perfectionisme van de schrijver, maar dat was waarschijnlijk minder doorslaggevend dan de omstandigheden waaronder hij in Bristol moest leven, een herhaling van de jaren die hij had doorgebracht in Newcastle, maar dan nog deprimerender: eenzaamheid, schulden, een zeer slecht klimaat, geen vrienden, de eentonigheid van zijn werk en van de dagen. ‘Alles staat me tegen in deze maatschappij - van de rechtlijnige manier van denken tot de schandalige wijze waarop de groente wordt gekookt.’Ga naar eind49. Zijn neerslachtigheid is groot, zijn kwalen nemen toe in tal, hij vraagt zich al sinds lang af hoe hij zijn literaire werk moet voortzetten. ‘Ik werk aan de Cenas Portuguesas’ - had hij in april 1878 aan Ramalho Ortigão geschreven - ‘maar word gehinderd door mijn depressies. Ver van de omgeving waar het materiaal van zijn kunst is, kan een kunstenaar niet werken, daarvan ben ik overtuigd: Balzac (si licitus est... etc.) zou de Comédie Humaine niet in Manchester hebben kunnen schrijven, en Zola zou in Cardiff geen regel van Les Rougon-Macquart op papier hebben gezet. Het lukt mij niet een beeld van Portugal te geven vanuit Newcastle. Om één bladzij, één regel te schrijven moet ik mij met geweld tot twee uitersten dwingen: mij geheel losmaken van de indrukken die ik van de mij omringende maatschappij ontvang, en met een grote inspanning van mijn geheugen me de maatschappij voor de geest roepen die zo ver weg is.’ Zijn houding is niet vrij van pose en overdrijving, want de banden met het verre vaderland waren hechter dan ooit. Als bewijs kan bijvoorbeeld het artikel O Brasil e Portugal dienen, dat hij schreef voor de Gazeta de Notícias, en waarin hij commentaar levert op een artikel over beide landen dat in The Times was verschenen. Hier ontmoeten we Eça ook weer als bijtend criticus, met een glimlach die verwondt als een messteek: ‘We zijn, zou men kunnen zeggen, een braaf volk, een gezeglijk volk. Van buitenaf en van verre gezien lijkt ons land een eerlijk en vredig, stil en witgekalkt plattelandshuis, waarin men een degelijke, Godvrezende familie vermoedt... Europa ziet dit in: en toch bekijken zij ons met duidelijke neerbuigendheid. Waarom? Omdat wij beschouwd worden als een land van middelmatigen: het hoge woord moet er maar | |
[pagina 48]
| |
uit - omdat wij beschouwd worden als een ras van sukkels. In dit intellectueel georiënteerd tijdsgewricht, waarin kritisch vermogen en wetenschap een zo hoge vlucht nemen, wint men als natie of als individu niet de universele bewondering door zich op straat netjes te gedragen, de bakker keurig te betalen en met gebogen hoofd te gehoorzamen aan de oekazen van de regering. Het zijn voortreffelijke eigenschappen, maar het is niet genoeg. Er is meer nodig; nodig is een sterke cultuur, vruchtbare geestelijke verheffing, een verfijnde opvoeding van de smaak, de wetenschappelijke grondslag en de dosis idealisme die in Frankrijk, in Engeland, in Duitsland de intellectuelen ertoe hebben aangezet zegevierend voorwaarts te trekken; en die in landen welke met minder scheppend vermogen begiftigd zijn, zoals het kleine Holland en het kleine Zweden, het geheel der van wijsheid getuigende instituties voortbrengen die, op sociaal gebied, de verwezenlijking zijn van superieure vormen van het denken.’Ga naar eind50. Hoewel het artikel eerst in Brazilië werd gepubliceerd vond het onmiddellijk weerklank in Portugal, en vergrootte er de populariteit van de schrijver sterk, iets waartoe ook de polemiek bijdroeg die Eça over het onderwerp voerde met Pinheiro Chagas. Eens te meer was de laatste in het openbaar slachtoffer van het sarcasme van Eça.
De brief, verzonden uit Newcastle op 8 april 1878, waarin Eça de Queiroz zich tegenover Ramalho Ortigão beklaagt over de slechte invloed die zijn schulden hebben op zijn gemoedsrust bevat een opmerkelijke alinea: ‘Ik moet mijzelf een intellectuele, economische, morele en huishoudelijke discipline opleggen. Hoe? Dat is nu juist het probleem. Er is maar één middel: ik zou moeten trouwen. Ik heb tegen het huwelijk nu niet meer dezelfde weerzin als vroeger, te vergelijken met de afkeer van een wild paard voor de ruif. Integendeel: zoveel heb ik door verlaten velden gedraafd dat het beeld van een comfortabele ruif, waarin welwillende handen op gezette tijden wat stro leggen, mij nu toelacht als een paradijselijk visioen. Ik heb een rustige, verstandige vrouw nodig, bemiddeld (niet erg), met een sterk karakter verborgen onder een zacht karakter... die mij adopteert zoals je een kind adopteert, me dwingt bijtijds te gaan slapen en op een fatsoenlijke tijd op te staan - en niet wanneer anderen lunchen -, die me eenvoudige en gezonde kost voorzet, me dagelijks dwingt tot heilzaam werk, en die, wanneer ik huil naar de maan mij die belooft - tot ik het weer vergeten ben... Zo'n zoet schepsel zou een kunstenaar beschermen tegen zichzelf - de ergste bedreiging voor een artist.’ De schrijver beklaagde zich erover dat een dergelijke vrouw waarschijnlijk alleen voorkomt in de romans van Octave Feuillet, en dat zijn crisis nu permanent leek te zijn geworden. Maar het is heel goed mogelijk dat hij op dat moment de strategie al had ontworpen waarmee hij een einde zou maken aan zijn eenzaamheid en misère, en in 1884 maakt hij in Portugal een aristocratische vrouw van zesentwintig het hof, Emília de Castro Pamplona, dochter van de gravin van Resende en zuster van de vriend die hem in 1869 vergezeld had toen hij de opening van het Suezkanaal bijwoonde. Het meisje had het geld, de positie, het sterke karakter en de intelligentie waarvan hij ‘gedroomd’ had. Na een briefwisseling van een paar maanden en nadat hij discreet naar haar gunsten had gedongen, werd het verstandshuwelijk geregeld: Eça bracht zijn roem in, zij geld en haar adellijke titels. Alle hindernissen waren echter nog niet overwonnen. Zowel de burgerlijke als de religieuze autoriteiten hadden, gezien de roem van de bruidegom, vrijstelling verleend van de verplichting de geboorteakte te tonen, maar het zou niet mogelijk zijn in ondertrouw te gaan zonder de omstandigheden openbaar te maken waaronder hij geboren was. En zo ziet Eça zich op zijn veertigste jaar genoodzaakt zijn ouders een vreemde en pijnlijke gunst te vragen: hem officieel te erkennen als wettig kind. De laatste hindernis was weliswaar van een andere orde, maar niet minder onaangenaam: niet alleen had hij op het moment geen geld, op de dag van het huwelijk liep bij de Banco do Povo in Lissabon een pandbrief af van vijfenzeventig pond die hij absoluut niet kon betalen. Ook nu weer komt Ramalho Ortigão hem te hulp. Hij stelt zich, samen met de uitgever Genelioux,Ga naar eind51. die was begonnen met het drukken van Os Maias, borg voor een nieuwe lening van | |
[pagina 49]
| |
tweehonderd pond, zodat de schuld is afgelost en Eça in baar geld het bedrag ontvangt dat nodig is om de eerste onkosten te bestrijden. Het huwelijk vindt plaats op to februari 1886, zonder veel ruchtbaarheid, in de kapel van het paleis van de familie van de bruid te Santo Ovídio (Vila Nova da Gaia). Aanwezig zijn slechts de broer, de moeder en een van haar vriendinnen, twee priesters en Ramalho Ortigão, de intiemste en meest vertrouwde vriend van Eça. De ouders van de bruidegom waren in Lissabon gebleven, wellicht om de wonden van hun ‘jeugdzonde’ niet opnieuw open te rijten, en de vier zusters van de bruid verlieten het klooster waarin zij woonden niet, ongetwijfeld uit verdriet dat een dergelijke antichrist deel ging uitmaken van de familie.
‘Als schrijver zou Eça de Queiroz na deze plechtige dag merken hoe de aristocraat iedere dag meer de literator in hem verstikte.’Ga naar eind52. Dit mag een elegante manier zijn om uitdrukking te geven aan de algemene mening dat Eça zich ‘verkocht’ had, de bewering lijkt mij onjuist en onrechtvaardig, want in geest en gevoelens behoorde hij al heel lang tot de aristocratie. En wat het ‘verkopen’ van zichzelf betreft: de familie van de bruid had voorzorgsmaatregelen genomen om te voorkomen dat de erfenis verbrast zou kunnen worden door iemand die niet ten onrechte bekend stond als een man met een gat in zijn hand. Ongetwijfeld waren het geldproblemen die hem tot dit huwelijk hadden gebracht. En de eenzaamheid. En zijn ijdelheid, zijn snobisme. Het streelde zijn trots dat hij werd gevierd en ontvangen door de adel van Portugal. Sommige oude vrienden - Ramalho, Oliveira Martins, Antero de Quental - was hij trouw gebleven. Maar de plaats van anderen was ingenomen door graven en baronnen, markiezen, hertogen. De Koninklijke Academie voor de Wetenschappen had hem in 1883 gekozen tot corresponderend lid, en zijn nieuwe vrienden hadden ervoor gezorgd dat hij, bij zijn bezoek aan Parijs in 1885, ontvangen werd door Zola. Eça, ijdel als een kind, werd niet moe te herhalen dat de profeet van het Naturalisme hem nog erg jong had gevonden: ‘Ah! quoi, c'est vous. Mais vous êtes un enfant!’ Verstikkender dan de aristocratie was ongetwijfeld de ontgoocheling. De hoop die hij vroeger gesteld had in de revolutie, de kunst, het grote succes, had hij verloren - ironie en sarcasme konden die leegte niet vullen, en de terugkeer naar het geloof zou nog even op zich laten wachten. Gedesillusioneerd zocht hij ook uitvluchten om niet tijdens zijn leven de roman A Capital te hoeven publiceren, hoewel het boek sinds 1878 af was. In de hoofdpersoon, Artur Corvelo, schetst hij een zelfportret, zoals João da Ega uit Os Maias een zelfkarikatuur is. Maar het is een zelfportret van ‘wat Eça de Queiroz geweest zou zijn wanneer hij niet gezegevierd had. Hij beschrijft de ervaringen uit de tijd voorafgaand aan zijn triomf - gunstige ervaringen -, maar ook zijn zwakheden en buien van moedeloosheid, dit alles overdreven, vertekend, vervormd.’Ga naar eind53. Wat zouden zijn revolutionaire vrienden, de journalisten, intellectuelen en politici met wie hij zich aan uitspattingen te buiten was gegaan en met wie hij gedineerd had, zeggen wanneer zij een zo wreed portret van zichzelf onder ogen kregen? ‘Wanneer ik het ooit uitgaf,’ antwoordde hij aan J. Batalha Reis, ‘dan zou ik niet meer terug kunnen naar Lissabon.’
Het lijkt symbolisch dat op het moment van Eça's huwelijk - dat hem overigens niet de financiële zorgeloosheid of het kalme en geregelde leven bracht waarnaar hij gezegd had te verlangen - zijn twee laatste grote boeken naar de drukker waren gestuurd: in 1887 verschijnt A Relíquia en het jaar daarop Os Maias. A Relíquia is een burlesk boek vol maatschappelijke satire, een pamflet tegen de hypocrisie. Aanhangers van het Realisme zagen in het boek een verraad, anderen een absurd werkstuk. De kritiek ontving het werk met een stilte, en toen de auteur besloot het werk in te zenden naar een literair concours, georganiseerd door de Academie van Wetenschappen (de prijs van duizend réis zou Eça, als hij hem kreeg, goed van pas komen), onthield de jury hem niet alleen de prijs, maar liet bovendien in de pers het rapport verschijnen van de hand van Pinheiro Chagas, haar voorzitter. ‘Altijd dezelfde,’ verzuchtte Eça. Maar enig gelijk kon men Pinheiro Chagas, de verdediger van de officiële litera- | |
[pagina 50]
| |
tuur, niet ontzeggen: de prijs moest worden toegekend aan een werk waarin gevestigde, traditionele waarden werden verdedigd,Ga naar eind54. en A Relíquia was dat geenszins. Bovendien beantwoordde het niet aan de heersende criteria van het Realisme, want de auteur zette in het boek zijn met O Mandarim begonnen zoektocht naar een nieuwe esthetica voort. ‘Over de vitale naaktheid van de waarheid - de doorzichtige mantel van de fantasie’, schreef hij onder de titel, als om te demonstreren dat hij moe was van en uitgekeken op de geboden van het Naturalisme. ‘The most delicious excursion into amorality that anyone can make in the modern literature’, schreef The New York Sun in 1925. En de Spaanse hoogleraar Ernesto Guerra da Cal, vooraanstaand specialist op het gebied van het werk van Eça de Queiroz, verklaarde in een recente studie dat A Relíquia ‘een schelmenroman is in de stijl van Cervantes, waarin Eça de Queiroz de boeien en ketenen der voorschriften van de (naturalistische) school slaakt en zijn aangeboren voorliefde voor speelse fantasie, zijn fijnzinnig vermogen de komische werkelijkheid van het leven te betrappen en zichtbaar te maken, de vrije teugel laat.’Ga naar eind55. Van alle werken van Eça de Queiroz is A Relíquia het grootste aantal keren vertaaldGa naar eind56. en het is ongetwijfeld internationaal zijn meest bekende werk. Het was altijd een van mijn lievelingsboeken, en ik weet dat het dat zal blijven. Hierin vind ik, in kort bestek samengevat, het hele genie van de schrijver: zijn elegante taalgebruik, satire, ironie, scherpe en bijtende waarnemingen, de tederheid jegens Portugal en haar bewoners, onvergetelijke types, burleske en grootse scènes. ‘Mijn grootvader was pater Rufino da Conceição’, luidt de malicieuze openingszin van de roman, die is opgebouwd als een drieluik en het levensverhaal vertelt van een wees die wordt geadopteerd door een devote en rijke tante die zeker wil zijn van een plaats in de hemel, doch te oud is om te reizen en daarom haar neef op bedevaart naar Jeruzalem stuurt. Deze is cynisch en corrupt, en wil alleen maar bij zijn tante in het gevlei komen. Uit Palestina neemt hij voor haar een kostbaar relikwie mee: niets minder dan de ‘echte’ doornenkroon; maar het bedrog komt uit en de oude vrouw wijst hem niet alleen de deur, ze onterft hem ook nog ten gunste van de kerk en de met haar bevriende priesters. Het middendeel van het boek - volgens Pierre Loti: ‘de mooiste beschrijving van het Heilige Land die ik ken’ - is het relaas van een droom waarin de held getuige is van de veroordeling en de kruisiging van Christus. Ontgoocheling en bitterheid ontbreken niet in deze droom, maar ook schemert het herwonnen enthousiasme door en de vrolijkheid van de jongeman die achttien jaar eerder vol verrukking het Oosten had ontdekt. Persoonlijk beschouw ik A Relíquia als het meesterwerk van Eça de Queiroz, hoewel deze eretitel gewoonlijk voorbehouden is aan Os Maias, een breed opgezet panorama van de aristocratie en de hoge burgerij in Lissabon rond het jaar 1880, aangevuld met taferelen waarin we diplomaten, bankiers, literatoren en bohémiens, de demi-monde ontmoeten. De kern van het verhaal wordt gevormd door de incestueuze liefde tussen Carlos da Maia en zijn zuster Maria Eduarda. De auteur verweeft dit verhaal met een uitvoerige maatschappelijke analyse. ‘Nadat hij van buitenaf kritiek had geoefend op de middelmatige wereld van de lagere geestelijkheid en de kleine bourgeoisie, wil Eça min of meer van binnen uit de leidende klassen bekritiseren.’Ga naar eind57. Maar of de roman nu het verhaal is van een verboden liefde of een maatschappijkritisch werk, in ieder geval worden erin een aantal faillieten vastgesteld: in de eerste plaats dat van de schrijver zelf, zoals we later zullen zien; maar ook dat van de oude Portugese deugden, verpersoonlijkt in Afonso da Maia, de grootvader; dat van het moderne Portugal, waarvan de kleinzoon de vertegenwoordiger is; dat van de regering, de politiek, de bankwereld, de beeldende kunst en de letteren, van de muziek, de zeden. ‘We hebben gefaald in het leven, jongen!’ zegt João da Ega tegen Carlos da Maia, bijna aan het eind van het boek; en deze antwoordt: ‘Ik geloof het ook... Maar au fond schiet iedereen te kort. Ik bedoel: in werkelijkheid verwezenlijk je nooit het leven dat je in je verbeelding voor je zag.’ In Os Maias laat Eça het failliet zien van deugden en ondeugden, alle personages raken verzeild in verwikkelingen die zij niet beheersen kunnen en zijn, als het | |
[pagina 51]
| |
hele land, kruipend op weg naar een in nevelen gehulde afgrond. Toch is het volstrekt geen somber boek. Het zit vol geestige momenten; en wanneer wij soms de auteur de satire zien overdrijven en het risico lopen te vervallen in al te gemakkelijke en banale humor, redt hij zich bijna altijd door een originele pirouette. Vanaf het moment dat Os Maias, de vrucht van acht jaar werk, onenigheden met zijn uitgever en verschillende vertragingen, in 1888 verscheen, heeft het grosso modo twee soorten critici gekend: onvoorwaardelijke voorstanders, die de lof van het boek zingen en er een voorbeeldig werk in zien, en ontevreden querulanten die wijzen op de cumulatieve, onregelmatige opbouw, het gebrek aan eenheid en de onvergeeflijke vermenging der genres. Het doet goed tussen deze uitersten het oordeel te vernemen van Eça's beste biograaf, die ook discreet wijst op een verborgen aspect van de persoonlijkheid van Eça de Queiroz: zijn homoseksualiteit. ‘Os Maias is niet zozeer een maatschappijkritische roman als wel een inventarisatie van een heel leven, met al zijn gebeurtenissen. In dit op drieënveertigjarige leeftijd geschreven werk geeft de romancier een oordeel over zijn eigen bestaan als mens en als schrijver. Als mens moeten we hem beschouwen als een romanticus, want zijn verstand weigerde zijn enige passie te aanvaarden: de tegennatuurlijke sensuele liefde. Als criticus der zeden en verbreider der beschaving veroordeelt hij zich zelf wanneer hij ziet hoe gedegenereerd de beschaving is waarvan hij de Portugezen had gezegd dat zij hun redding zou zijn, en als kunstenaar, vol schaamte, uit angst voor het volmaakte kunstwerk dat een onbereikbaar ideaal is, was hij solidair met Ega, een mislukkeling... en dat terwijl hij het meest volmaakte literaire kunstwerk tot stand had gebracht dat sedert Os Lusíadas in het Portugees geschreven is.’Ga naar eind58.
In het werk van Eça de Queiroz zijn toespelingen op de homoseksualiteit zeldzaam en bijna altijd verhuld: in O Egipto vinden we het verslag van een bezoek aan de Turkse baden in Cairo; in A Capital het portret van een pederast die zich tevens met oplichterspraktijken inlaat; in A Relíquia een tedere passage: ‘Ik was nog maar net negen toen tante voor mij overhemden en een zwart pak liet maken en mij op het internaat deed van het Colégio dos Isidoros, toen nog in Santa Isabel. In de eerste weken al ontstond er een tedere band tussen mij en de jonge Crispim, die ouder was dan ik, de zoon van de firma Teles, Crispim & C.a, eigenaars van de textielfabriek in Pampulha. 's Zondags was Crispim misdienaar, en wanneer hij neerknielde deed hij, met zijn lange, blonde haren, in aanvalligheid niet onder voor een engel. Soms klampte hij zich op de gang aan mij vast en drukte gretige kussen op mijn vrouwelijk gladde gezicht; 's avonds, in de studiezaal, aan de tafel waar wij in de slaapverwekkende woordenboeken bladerden, gaf hij met potlood geschreven briefjes door waarin hij me zijn aanbedene noemde en mij ijzeren pennetjes beloofde...’ Op een van de laatste bladzijden van Os Maias ten slotte maakt João da Ega een wandeling met Carlos da Maia, die net in Lissabon is teruggekeerd na een jarenlange afwezigheid: ‘“Wacht... Kijk eens wie daar aankomt!” Een elegante, goedonderhouden victoria reed langzaam en stijlvol in hun richting, getrokken door twee Engelse merries in draf. Maar ze werden teleurgesteld. Erin zat slechts een buitengewoon blonde jongen, wit als een kamelia en met dons op de bovenlip, langoureus achteroverleunend. Hij knikte naar Ega, met een lieve, maagdelijke glimlach. De victoria reed verder. “Herken je hem niet?” Carlos zocht in zijn herinnering. “Je vroegere patiënt! Charlie!” De ander sloeg zijn handen in elkaar. Charlie! Zijn eigen Charlie! Wat voelde hij zich opeens oud!... En wat was Charlie mooi geworden! “Ja, heel mooi. Hij gaat nu om met een oude vent, ze zijn altijd samen...”’ Dat is alles, of bijna: hier en daar een korte zin, een sarcastische opmerking, een discrete knipoog naar de ingewijden. Het geheim moest onder vrienden blijven, en ook nu nog is het not done er een toespeling op te maken, zoals João Gaspar Simões in 1945 ontdekte toen hij zijn studie over Eça publiceerde en het hoofd moest bieden aan de verontwaardiging en verenigde aanvallen van de kinderen van de schrijver en de mandarijnen van de literatuur. Een | |
[pagina 52]
| |
nieuwe, grote biografie, geschreven door de Braziliaan Luis Viana Filho, met het imprimatur van de familie, verscheen in 1983. De vergelijking van beide is leerzaam, want in de meest recente is, als in een heiligenleven, alles sereen, helder, teer en hemelsblauw; kleine kinderen hollen en spelen, vogels kwinkeleren, het koeltje vaart door het struweel, en in de verte klept het angelus. Eça is een nationale figuur, en het weldenkende, met de instituties in vrede levende deel van de Portugese maatschappij heeft zich meester gemaakt van de schrijver, verheft hem tot een monument en probeert onder het marmer de man te begraven die hij in werkelijkheid is.
Het jonge paar maakte een huwelijksreis naar Parijs, en een paar maanden later vestigden Eça en zijn vrouw zich in Bristol. In januari van 1887 waren ze echter al weer terug in Portugal voor de geboorte van hun eerste kind, een meisje. ‘Het hart vervulde nog steeds zo goed als het kon de animale functies’,Ga naar eind59. en in de volgende jaren werden nog drie jongens geboren. Stellig was Eça een toegewijd en fijngevoelig echtgenoot, een liefhebbende vader, maar in hem was iets wezenlijks gebroken: ‘Diep in zijn hart beschouwde Eça de Queiroz zich als een mislukt man, een mislukte minnaar, een mislukt gevoelsmens.’Ga naar eind60. Na deze onherstelbare stap leek alleen zijn werk hem nog verlichting te kunnen geven, maar hoewel hij met koortsachtige ijver bleef schrijven was Os Maias het laatste werk waarvan hij de uitgave in boekvorm beleefde. Zijn geldzorgen hielden niet alleen aan, ze werden groter. Ziekte begon zijn gezondheid zodanig te ondermijnen dat, tijdens een lange vakantie in Lissabon, zijn gebogen gang en uitzonderlijk magere gestalte, die hem deed lijken op een elegant gekleed skelet, medelijden inboezemden. Alleen het gelaat had de vertrouwde spottende uitdrukking, die nog versterkt werd door zijn monocle. 1888 was een goed jaar. Hoewel de Academie A Relíquia niet bekroond had, droeg de polemiek hierover met Pinheiro Chagas bij tot een nieuwe vergroting van zijn populariteit.Ga naar eind61. Hij voltooide nog een boek, A Correspondência de Fradique Mendes, dat als feuilleton verscheen in het dagblad O Repórter. Zijn vrouw bracht een tweede kind ter wereld. En ten slotte, in augustus van dat jaar, slaagt hij erin een oude droom te verwezenlijken: hij wordt benoemd tot consul in Parijs. Maar, dient hieraan te worden toegevoegd, uitsluitend dank zij de tussenkomst van twee invloedrijke vrienden: een die hij van vroeger kende, Oliveira Martins, nu kandidaat voor een ministerschap, en een nieuwe en verrassende: de koning. Eveneens in 1888 ontstond, op instigatie van Oliveira Martins, een vriendenkring waarvan het oorspronkelijke doel was gezamenlijk te dineren. Eça de Queiroz ontving, hoewel hij niet in Lissabon was, onmiddellijk een uitnodiging er deel van uit te maken. De leden van de groep waren beroemd en hadden veel invloed, maar zij vermoedden geenszins dat de weerklank van hun banketten, hun ideeën en hun uitspraken zó groot zou zijn in Portugal dat de naam die zij hadden gekozen - Vencidos da Vida, de Mislukkelingen - gewild en ten onrechte defaitistisch zou klinken.Ga naar eind62. En in de euforie van zijn aankomst in Parijs, in de waan dat deze nieuwe omgeving slechts nieuwe, betere en financieel lonender kansen kan bieden dan zijn boeken, verhoogt Eça zijn inspanningen om een literair tijdschrift op te richten dat hij, door de faam van de medewerkers en de elegante uitvoering, in zijn geestdrift al vergelijkt met de superieure kwaliteit van ‘de tafel bij Tavares of Bragança - met als verschil dat de champagne extra-dry niet geserveerd wordt in glazen maar in zinnen’.Ga naar eind63. En op 1 juli 1889 ziet inderdaad het eerste nummer van de Revista de Portugal het licht, waarin zijn opgenomen de Cartas de Fradique Mendes, zoals de nieuwe titel luidde van het werk waarvan O Repórter de publikatie was begonnen. Het idee ging terug tot 1885, toen Eça besloot een personage opnieuw ten tonele te voeren dat hij rond 1869 had bedacht, en van wie hij nu de biografie had geschreven en de zogenaamd authentieke correspondentie, gevoerd met vooraanstaande tijdgenoten. Fradique Mendes is één en al cosmopolitisme, gedistingeerde reserve, scherpzinnigheid en pose. Hij is zowel een aan het brein van de auteur ontsproten schepping als een doorzichtige vermomming van de schrijver, die in hem, zoals eerder in Carlos da | |
[pagina 53]
| |
Maia en later in Jacinto uit A Cidade e as Serras, de idealen projecteert die hij zelf niet heeft kunnen verwezenlijken: steenrijk, buitengewoon ontwikkeld en bereisd zijn, een uitzonderlijk leven leiden, slechts tegenslagen kennen die zo klein zijn dat ze hem doen glimlachen. De Correspondência de Fradique Mendes bevat bladzijden die zich in stilistisch raffinement, neerbuigende ironie, in de scherpte der waarnemingen kunnen meten met Eça's beste werk, maar het boek is vooral het werk van een intellectueel dilettant, alles erin is esthetiek en oppervlakkigheid. Gejongleer, capriolen hebben de plaats ingenomen van de analyse der principes en ideeën waarvan Eça de Queiroz voortaan afzag - misschien uit gerechtvaardigde angst dat het resultaat meer weg zou hebben van een zelfmoord dan van de sublimering die hem in staat moest stellen zijn lot te aanvaarden en verder te leven, al was het in een evenwicht waarvan hij beter dan wie ook wist hoe wankel het was. De schrijver had getoond dat hij andermans werkelijkheid op magistrale wijze kon bestuderen en beschrijven, maar slechts bij vlagen, en dan nog in transposities, had hij zijn eigen werkelijkheid onder ogen durven zien. Daarom is de Correspondência de Fradique Mendes een soort getuigenis van de nederlaag die met zijn huwelijk was begonnen, de eerste stap van een gedwongen, weemoedig stemmende terugkeer naar het normale. Het was voor hem een nederlaag als mens, maar ook als schrijver: ‘Sommige brieven die deze “grote man” (Fradique Mendes) de wereld naliet dank zij de zorg van zijn biograaf Eça de Queiroz bewijzen zijn stralende nagedachtenis een slechte dienst. In deze brieven vormt zich de mentaliteit van de Eça de Queiroz van de laatste werken - het meest verliteratuurde, meest gekunstelde, meest onechte deel van zijn hele oeuvre. In later jaren ontstaat een hele reeks boeken die erdoor beïnvloed is, opgebouwd uit briljante oppervlakkigheden, de plat de résistance van de Portugese literatuur in de eerste twee decennia van onze eeuw.’Ga naar eind64.
Het is verbazingwekkend dat Eça de Queiroz, bezeten van de literatuur, ijdel, ambitieus, altijd schrijvend en in het bezit van een sterk ontwikkeld gevoel voor publiciteit, bovendien gekweld door geldgebrek, een aantal romans uit wat we zijn beste periode zouden kunnen noemen niet heeft uitgegeven. Voor A Batalha do Caia en A Capital waren er de al genoemde redenen. Maar waarom heeft hij Alves & Cia. en O Conde de Abranhos niet laten verschijnen? ‘Een auteur die veel schrijft is als een mooie vrouw die zich overal vertoont: ten slotte is het publiek “niet meer onder de indruk”’,Ga naar eind65. zei hij tegen zijn uitgever Chardron. Dit was echter maar een gelegenheidsexcuus. De ware redenen kennen wij niet en ons resten enkel onbevredigende gissingen. O Conde de Abranhos (1879), waarin hij het personage van de staatsraad Acácio uit O Primo Basílio verder uitwerkt, en nog wredere en doeltreffender steken toebrengt aan de staat, de bureaucratie en de politiek, hield hij waarschijnlijk louter uit voorzichtigheid in portefeuille. Toen hij het schreef ging Eça vooral om met revolutionairen, en was hij nog niet beroemd genoeg om zich een faux-pas te kunnen permitteren die in gevaar bracht wat, hoe men het ook wendde of keerde, zijn broodwinning was: zijn post als consul. Wat Alves & Cia. (1877/79) betreft: logisch zou zijn geweest het werk op te nemen in de Cenas da Vida Real, waar het thuishoorde en waarin de auteur de Portugese maatschappij had willen schilderen. Maar nu dit plan niet doorging stond de roman op zichzelf. Het is een schematisch werk, vorm en stijl zijn minder geacheveerd dan bij Eça gebruikelijk. Hoewel het boek evenals O Primo Basílio een geval van overspel behandelt, is de invalshoek anders, burlesk: een onbehouwen, uiterst karikaturale zakenman betrapt zijn vrouw in de armen van zijn vennoot. Hij kan maar niet besluiten of hij zich van kant moet maken om de schande te ontlopen of moet duelleren met zijn rivaal om de smaad uit te wissen. De oplossing die hij uiteindelijk kiest, is een gemakzuchtig compromis. Misschien vond de schrijver dat het werk de meest simpele voorschriften van het Realisme al te trouw volgde, want zowel de bedrogen echtgenoot als de bijfiguren zijn zonder enige nuancering getekend, en de verwikkelingen zijn zo voorspelbaar dat de lezer zich er ongemakkelijk bij gaat voelen. Alves & Cia. is een oefening waarvan ik vermoed dat Eça haar met opzet niet gepubliceerd heeft. Terecht hebben zijn kinderen het boek | |
[pagina 54]
| |
pas uitgegeven op het moment dat de roem van de schrijver niet zou lijden onder het verschijnen van een minder geslaagd werk. Minder geslaagd, dunkt mij, omdat ik het onwillekeurig vergelijk met de grote werken van Eça. Zijn beste biograaf is echter een andere, minder radicale mening toegedaan: ‘Bang slechts een paar bladzijden lichte en ietwat immorele literatuur te hebben geschreven hield Eça de Queiroz dit boek echter onder zich, hoewel het naar onze mening een van de meest menselijke werken is die hem uit de pen zijn gevloeid.’Ga naar eind66.
Januari 1890 is in de geschiedenis van Portugal een belangrijke en trieste maand. Op de elfde laat de Britse regering in Lissabon een nota overhandigen waarin de onmiddellijke terugtrekking wordt geëist van de Portugese troepen uit de vallei van de Chire, in Afrika. Bovendien bevond een kruiser van de Royal Navy zich ter hoogte van de Taag, en had opdracht de hoofdstad te bombarderen bij een afwijzend antwoord. De Portugese regering zwichtte voor dit ultimatum en een golf van patriottisme en opstandigheid voer door het hele in zijn trots gekwetste land. De protesten richtten zich tegelijkertijd tegen Groot-Brittannië en de Portugese monarchie. In de straten werd de heftig bewogen Ode à Inglaterra gedeclameerd, van de hand van Guerra Junqueiro, een van de Vencidos da Vida, en als teken van rouw en schande werden de standbeelden van Camões bedekt met zwarte lakens. Eça de Queiroz, die de gebeurtenissen slechts kende uit de kranteverslagen, schreef zijn welingelichte vriend Oliveira Martins: ‘...ik weet niet precies wat ik moet denken van deze opleving van het patriottisme, van dit geschreeuw... van al dit sentimentele, woordenrijke gedoe, waarbij het lijkt alsof de lyceumleerling en de kleine middenstander opeens het gezag over het oude Portugese Galjoen hebben overgenomen. En deze brief is vooral, zou ik bijna zeggen, opdat je me laat weten wat ik van de toestand moet denken, en opdat je me, in drie of vier streken, de echte werkelijkheid der dingen, zoals onze Fradique zegt, beschrijft.’Ga naar eind67. Ondanks de speelse toon was zijn belangstelling voor de ernstige toestand niet geveinsd, en al een paar regels verder spoorde hij zijn vriend aan in een serie artikelen het land inzicht te verschaffen in het gebeurde en ‘het probleem duidelijk uiteen te zetten, (wat) een dienst aan het land (zou zijn) waaraan niemand zich kan onttrekken... Nooit eerder was er, denk ik, een moment waarop het moderne Portugal zo opgeschrikt en aandachtig was.’ De echte zorgen van de schrijver betroffen op dat moment echter niet het land, maar zijn familie: twee dagen voor hij de brief aan Oliveira Martins schreef, was zijn schoonmoeder overleden, een gebeurtenis die, hoe ongelukkig ook, aangename kanten had. In de eerste plaats omdat zij en Eça altijd een diepgewortelde afkeer van elkaar hadden gehad. Verder omdat de erfenis, ook al moest zij over zeven kinderen verdeeld worden, groot genoeg was om hen allen een comfortabel leven te laten leiden. En dat betekende: nooit meer te weinig geld om de kruidenier, huisbaas en kleermaker te betalen! Eindelijk! Reeds in maart vertrekt hij naar Lissabon en maandenlang maakt hij, vergezeld door zijn favoriete schoonzuster, reizen van de Douro naar de Alentejo om de huizen, bezittingen en landgoederen te bezoeken die de graven van Resende bezitten, maar welke zij, omdat het er zo veel waren en omdat ze zo ver weg lagen, met de nonchalance de Lusitaanse aristocratie eigen, hadden laten beheren door rentmeesters en gevolmachtigden. De ruzies tussen de erfgenamen, die, vol wantrouwen, alleen oog hadden voor het deel van de ander, waren lang en vermoeiend; vooral de vier nonnen, die zich hadden teruggetrokken in een klooster in Italië, betoonden zich buitengewoon inhalig, en eisten per telegram en brief vier onevenredig grote delen op. De kwesties die ontstonden over deze nalatenschap en de erfdelen worden hier alleen vermeld omdat zij de oorsprong vormen van het verhaal Civilização (1892), dat, in meer uitgebreide vorm, één van de meest interessante en omstreden romans van Eça zou worden: A Cidade e as Serras (1901).Ga naar eind68.
Vele jaren lang kon men onder Portugese en Braziliaanse intellectuelen een zekere eensgezindheid vaststellen - om niet te zeggen een zekere blindheid - waar het de laatste fase betreft van het werk van Eça de Queiroz: nadat hij Os Maias had geschreven was de grote man helaas | |
[pagina 55]
| |
uitgeput, en alles wat er op volgde was zwak en gekunsteld; neerbuigend verbaasde men zich erover dat een realist van zijn formaat zich verlaagde tot het schrijven van een historische roman, A Ilustre Casa de Ramires (1897),Ga naar eind69. die niet verschilde van het slechtste werk van Alexandre Herculano (1810-1877) of Arnaldo Gama (1828-1869); wat moest men denken van een atheïst die er niet voor terugdeinsde een Dicionário de Milagres te schrijven (1893) en hagiografieën als S. Frei Gil (1891), Santo Onofre (1893), São Cristóvão (1893) en Frei Genebro (1894)? Hoe kon men het al te simpele, belachelijke bucolisme van A Cidade e as Serras verontschuldigen? De tijd deed gelukkig de gemoederen bedaren, onderzoekers ontdekten nieuwe verbanden, andere benaderingen, en thans zijn zowel A Ilustre Casa de Ramires als A Cidade e as Serras gestegen in de waardering der critici en begint men hun waarde in te zien. De hagiografieën zijn nu nog de enige smet op het blazoen van Eça. A Cidade e as Serras is de geschiedenis van een van die ultra-rijken die alles bezitten en op alles zijn uitgekeken, en verhaalt de verwikkelingen waarin Jacinto, de eigenaar van een paleis op de Champs-Élysées, verzeild raakt. Moe van de beschaving en het comfort besluit hij een door hem geërfd landgoed in de Dourovallei, dat hij nog niet kent, te bezoeken. Zé Fernandes, een vriend uit zijn kindertijd, vergezelt hem op de expeditie. Het vervolg laat zich raden: wanneer hij is aangeland in deze onbekende, pastorale wereld verzoent de in verrukking gebrachte Jacinto zich met de natuur, en blijft. Het boek gaat over de oude tegenstelling tussen de stad en het platteland, tussen ledigheid en werk, tussen onechte en authentieke waarden. Eens te meer werd Eça ervan beschuldigd dat hij een kunstmatig en verwrongen beeld gaf van het echte Portugal. ‘Er is echter een andere interpretatie denkbaar, welke Eça - die altijd van Portugal gehouden heeft - meer recht doet wedervaren, en die bovendien meer in overeenstemming is met zijn psychologie en zijn esthetica. In de tegenstellingen “Zé Fernandes/Jacinto” en “arcadisch bergland/paleis aan de Champs-Élysées” zouden twee tegenstrijdige neigingen van de schrijver liefdevol geïroniseerd kunnen zijn: de ene een middelpuntvliedende, cosmopolitische (Fradique), en de andere een middelpuntzoekende, landelijke (“de arme man uit Póvoa de Varzim”)Ga naar eind70. - symbolen van twee facetten die de grondslag vormen van de Portugese geest: bucolisme en exotisme. De uiteindelijke betekenis van deze roman zou dan zijn dat Eça probeerde dit innerlijk conflict op te lossen op de manier van Cervantes - door een synthese te bewerkstelligen.’Ga naar eind71. De critici, die in een zo controversieel werk uitsluitend min of meer verborgen bedoelingen en motieven wensen te zoeken besteden in het algemeen aan het verhaal weinig aandacht, en daarmee aan een van de opvallende kanten van de kunst van de schrijver: Eça is een échte, briljante verhalenverteller. In dit geval is die verwaarlozing dubbel jammer, want in de Portugese letterkunde zijn er weinig romans die, zoals A Cidade e as Serras, de lezer wiegen en in een toestand van euforie en droom houden waaruit men, op de laatste bladzij aangekomen, slechts met tegenzin ontwaakt.
Wanneer men de bewondering in aanmerking neemt die ik koester voor het talent van Eça de Queiroz en het genoegen dat het lezen van zijn werk mij steeds verschaft; het belang van dat werk binnen en buiten de Portugese literatuur; en de onvergelijkelijk diepe invloed die het had op mijn ontwikkeling als mens, schrijver en staatsburger, dan zou het geen verbazing wekken wanneer ik, bij het naderen van het slot van dit essay, mijn pathos de vrije teugel liet om de toch al superieure kwaliteiten van mijn idool op te hemelen. Wij Portugezen zijn immers, zoals Eça in het voorwoord van O Mandarim schreef, eigenlijk ‘des hommel d'émotion, pas de raisonnement’, en dit verklaart misschien waarom, met uitzondering van die van João Gaspar Simões, de beste studies over Eça de Queiroz het werk zijn van buitenlandse onderzoekers. Het rechtvaardigt ook dat ik, mij tegen mijzelf in bescherming nemend, het woord geef aan Alexander Coleman: ‘It is time to think about Eça's stature within European literature - after all some eighty years have passed since his death. To say that few people outside Portugal and Brazil have read him is to say nothing at all, since, as we noted many pages ago, literature in the Portuguese language makes its way with considerable dif- | |
[pagina 56]
| |
ficulty in the Anglo-Saxon world. Let me start by saying that there is a grand an generous spirit of fabulation in Eça's work. Moreover, it contains the peculiar, magnetically attractive power of a satiric genius, a recognizable current that we sense, not in the fullness of characterization in any one of the hundreds of his characters, since there are really no heroes as such in his work, but rather in the suppleness and blistering with which he drew the collective portrait of the Portugal that he knew. It is a certain tone in Eça, a feeling for an acerbic yet humane vision that gives off touches of grandeur even in the least of his novels. Not at all an effusive soul himself, his work overflows with rich, warm perceptions of the foibles of society - these same satiric nuances and ceremonies are the unique catalysts of his critical imagination. And it is a world of his imagination, in spite of all ambitions toward mimesis and documentation; this is a richness born, paradoxically, of his own bereft and isolated self, his maddeningly self-imposed exile from Portugal for so many years, his dogged sense of apprenticeship and inadequacy as compared with French and English masters whom he considered both as his ideal and his collective Nemesis. (...) He is a part of the grand whole that is the Realist and Naturalist novel in Europe. But just as we acknowledge his presence in a European cultural identity, we must also note his obstinate sense of inner bifurcation, his waywardness, his insistence on something that is peculiarly Portuguese about himself and his writing, since he was born into a provincial national tradition which he both detested and represented. Refusing to resign himself to the role of a passive imitator of a central corpus of European fiction, and refusing all the more to continue a vapid kind of Romantic evocation of the glories of the national past, Eça's work was born out of a double cultural parricide: against “old” Portugal, against France. His pages are the summary of how he triumphed over the national syndrome, when so many of his contemporaries and predecessors had failed. In his luminous and sardonic way, he is distinct from any of his continental contemporaries. (...) As a novelist, Eça de Queirós still has to find his place among the masters of nineteenth-century European fiction. Except for Turgenev, no other writer of his time dramatized so magisterially the quandary provoked by opposing and at times mutually destructive cultural forces that operated within a writer born into the peripheries of Europe and magnetized by the spiritual and cultural hegemony of France and England. And on the whole, Eça de Queirós gives us, and with abundance, a moving and compelling portrait of an artist who was a self-sufficient creator of a novelistic universe.’Ga naar eind72.
Het Engelse ‘ultimatum’ deed een golf van vaderlandslievende geestdrift door Portugal varen en verenigde het land tegen de vijand, maar al aan het begin van april schreef Eça aan zijn vrouw: ‘Niemand praat meer over Engeland. De nationale geldinzameling is mislukt. Het hele land is weer ingeslapen.’ De veranderingen zouden nog lang op zich laten wachten, want er zouden nog twintig jaren verstrijken voor de petite bourgeoisie zich sterk genoeg voelde om het huis Bragança van de troon te stoten en een einde te maken aan achthonderd jaar monarchie. De schrijver werd gekweld door een mesenterische tuberculose, en in de jaren die hem nog restten zou hij bijna uitsluitend onzekerheid en spanningen kennen. Antero de Quental, melancholiek, geheel in de ban van de metafysica, niet bij machte nog langer te leven met de angsten waarmee zijn geloofsafval gepaard ging, pleegt in 1891 zelfmoord. Eça de Queiroz verliest hiermee tegelijk de mentor uit zijn jeugd en een dierbare vriend. In 1894 sterft Oliveira Martins, eveneens een intimus. En onmiddellijk daarop nog een vriend, amper vijfendertig jaar oud, een briljant politicus, minister, en net als de vorigen lid van de Vencidos da Vida: Carlos Lobo de Ávila. In mei 1898, op een van de zakenreizen die hij als landeigenaar maakt, komt Eça uit de Alentejo in Lissabon aan, juist op tijd om de grote optocht te zien waarmee in de hoofdstad de vierhonderdste verjaardag werd gevierd van de aankomst van Vasco da Gama in het Verre Oosten. Vanaf het balkon van zijn ouderlijk huis, aan het Rossioplein, ziet de romancier de mensenzee aan zich voorbijtrekken die, schrijft | |
[pagina 57]
| |
hij, voortloopt ‘in een ijzingwekkende, bijna duistere stilte, een stilte van dertigduizend mensen. Ik kreeg echter, als ik zo vrij mag zijn, mijn kleine ovatie, waarvoor ik bescheiden dankte vanaf de vierde verdieping. De kinderen zouden het bravo-geroep prachtig hebben gevonden.’Ga naar eind73. Hij was er zelf ook mee ingenomen dat de menigte, toen zij hem herkende, hem een oprechte hulde bracht, die wel zeer verschilde van het door de autoriteiten op touw gezette eerbetoon dat deze dag ten deel viel aan de held die de zeeweg naar Indië had ontdekt.
Herhaaldelijk had men hem aangeraden om buiten Parijs wat rust te nemen. Het klimaat in de Franse hoofdstad was slecht voor zijn gezondheid, maar het ene plan na het andere werd uitgesteld, in afwachting van een betere gelegenheid. In juli 1900 wordt zijn oudste zoon ziek. Eça, een toegewijd vader, is hierdoor zo getroffen dat Ramalho Ortigão, die op dat moment op reis is in België, hem voorstelt samen naar Zwitserland te gaan waar, volgens de artsen, hij beter op krachten kan komen. Op de achtentwintigste van die maand is de jongen niet meer in levensgevaar en de beide vrienden vertrekken naar Montreux. Eça de Queiroz lijkt zo ver hersteld dat Ramalho besluit de onderbroken reis voort te zetten. Twee weken lang leidt hij een rustig leven, hij werkt verder aan S. Frei Gil - het enige onvoltooide werk dat hij zal nalaten - maar opeens beginnen de koortsaanvallen, de slapeloosheid en de visioenen die hem met ontzetting vervullen opnieuw, en op 13 augustus keert hij terug naar Parijs. In de middag van de zestiende verslechtert zijn toestand zodanig dat men een geestelijke laat roepen. ‘Intussen ging de echtgenote van de schrijver naast het bed van de stervende staan en begon gebeden op te zeggen die hij zacht herhaalde, niet wetend dat zijn overlijdensuur gekomen was.’Ga naar eind74. Nadat hij het sacrament der stervenden heeft ontvangen slaapt hij vredig in, rond halfvijf in de middag.
Vertaling: Ger Leppen | |
[pagina 60]
| |
Aanhangsel
| |
[pagina 61]
| |
Rughel moet hebben geslapen in het bed van Keizer Karel de Vijfde... - Je kunt gaan, Baptista!”’ Ten slotte horen we een paar bladzijden verder voor het laatst over de Hollandse spreken, in een dialoog tussen Carlos da Maia en zijn intiemste vriend João da Ega (pagina 187): ‘“Ik ben verdord. In mijn gevoelsleven ben ik impotent, net als Satan. Volgens de kerkvaders is de grootste kwelling voor Satan dat hij niet kan liefhebben.” “Dat is toch maar geklets, jongen!” mompelde Ega. “Hoezo: geklets? Het is de bittere werkelijkheid.”’ De verhouding met Madame Rughel was verschrikkelijk geweest: ‘een stommiteit: hij wilde voor altijd in Holland gaan wonen, met haar trouwen (maar eerst moest ze nog scheiden), en andere domme dingen doen. Van dat moment af leken de armen die zij om zijn nek sloeg, en dat waren toch bijzonder mooie armen, hem zwaar als lood... “Ach man, schiet op! Je schrijft haar nog steeds!” riep Ega. “Dat is iets anders. We zijn vrienden gebleven, omdat we elkaar zo goed begrijpen. Madame Rughel is een zeer intelligente vrouw. Ze heeft een roman geschreven, intiem en gevoelig, zoals de boeken van Miss Broughton; het boek heet Verwelkte Rozen. Ik heb het nooit gelezen, het is in het Nederlands...” “Verwelkte Rozen! In het Nederlands!” riep Ega uit, terwijl hij naar zijn hoofd greep.’ De belangrijkste en interessantste werken van Eça de Queiroz zijn sedert lang vertaald in het Engels, Frans, Spaans en Duits. De laatste jaren zijn in die talen bovendien herziene en gemoderniseerde vertalingen verschenen van Os Maias, A Relíquia, A Cidade e as Serras, O Primo Basílio, O Crime do Padre Amaro. Gezien het feit dat Nederland trots kan zijn op de kwaliteit en kwantiteit van de hier verschijnende vertalingen, is het verrassend, om niet te zeggen vreemd, dat tussen 1932 en 1970 van Eça de Queiroz alleen een brief aan Ramalho Ortigão verschenen is, afkomstig uit de Correspondência de Fradique Mendes, vertaald (en uitstekend) door wijlen prof. dr. M. de Jong - niet meer dan vijf bladzijden (opgenomen in de bloemlezing Meesters der Portugese Vertelkunst), samengesteld en voor het resterende deel ook vertaald door August Willemsen, Meulenhoff, Amsterdam, 1970. Eerder waren nog gepubliceerd; Neef Basílio (2 delen), vertaald door C. van Nievelt, in 1895; Briefwisseling van Fradique Mendes. Herinneringen en Aantekeningen, vertaald door M.J. Kollewijn in 1906; en De Misdaad van Pater Amaro, in een vertaling van J. Slauerhoff en R. Schreuder, uitgegeven in 1932. Geen van deze vertalingen doet de schrijver of het boek recht wedervaren. Ze zijn duidelijk het werk van mensen met een geringe kennis van de Portugese taal. |
|