Maatstaf. Jaargang 35
(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermdJan Fontijn
| |
[pagina 52]
| |
tie doet zich voor dat de Victoriaanse eeuw in belangrijke mate erotischer was dan tijden die vrijer zijn ten opzichte van de vleselijke genietingen. Men moet dan echter wel onder de oppervlakte van het gewone leven kijken. En Gay doet dat door zich in het tweede deel The tender passion te verdiepen in de levens van twee individuen: de Duitser Otto Beneke uit Hamburg en de Engelsman Walter Bagehot. Hun verliefdheid, dromen, angsten, hartstochten en de sublimering daarvan, dat alles passeert de revue en vormt de basis van zijn behandeling van de negentiende eeuwse liefdesideologie. Gay heeft een goede neus om bijzondere egodocumenten op het spoor te komen; hij weet zijn voorbeelden te kiezen, al blijft natuurlijk altijd de vraag in hoeverre de door hem geselecteerde documenten representatief genoeg zijn voor de vastlegging van algemene tendenties in een cultuur. Gay is zich deze moeilijkheid natuurlijk terdege bewust. Niet voor niets maakt hij, om zijn meer algemene beweringen over de negentiende-eeuwse beleving van de erotiek te onderbouwen, ruimschoots gebruik van medische studies van serieuze en populaire aard en, niet te vergeten, van literaire werken. Beter dikwijls dan via ego-documenten kan men via literatuur verborgen tendenties in het culturele leven op het spoor komen, al is het gebruiken van bellettrie als historisch document vaak een hachelijke onderneming. Literatuur immers is niet zonder meer een registratie van de sociale werkelijkheid, de negentiende-eeuwse realistische en naturalistische romans niet uitgezonderd, maar veel meer een interpretatie van en een beeldvorming over die werkelijkheid bedoeld om de lezer moreel te beïnvloeden. In de tot nu toe verschenen delen van The Bourgeois Experience komt de Nederlandse cultuur en literatuur nauwelijks ter sprake. Alleen de Max Havelaar wordt terloops genoemd en van Deyssels Een liefde.Ga naar eind2. En dat is jammer. Er bestaan vrij unieke autobiografische, biografische en literaire documenten in Nederland, waarvan Gay gebruik had kunnen maken bij zijn beschrijving van de burgerlijke ervaringswereld. Frederik van Eeden (1860-1932), wiens leven voor een groot deel de door Gay beschreven penode beslaat, zou door zijn persoonlijkheid, zijn uitvoerige rapportage over zijn innerlijk leven, zijn talrijke dromen, zijn beroep van psychiater en door zijn sociale positie in de Nederlandse samenleving, een schitterend model voor Gay geweest kunnen zijn, vooral voor diens eerste delen, die over de burgerlijke seksualiteit handelen. Voor Van Eeden is de seksualiteit - zijn dagboek en literair werk tonen dat ondubbelzinnig aan-gedurende zijn gehele leven een folterend probleem geweest. Hij heeft zeer vaak de neiging gehad om alles wat met seks te maken had te negeren. Zo noteert hij op maandag 18 december 1911 op eenenvijftigjarige leeftijd in zijn dagboek: ‘Het heele sexueele leven is het rechte aangrijpingspunt voor lagere wezens. Alleen het bizonder belangrijk en gewichtig maken van dat gebied werkt al in hun hand. Onze natuurlijke gezonde neiging, ons zelfbehoud-instinct brengt ons tot zooveel mogelijk negeeren, niet-achten, van al die dingen, evenals van het vuile en gemeene.’Ga naar eind3. Van Eeden geeft hier af op Freud en zijn aanhangers, voor wie hij aanvankelijk totaal geen waardering kon opbrengen, daar ze in hun theorie de seksualiteit zo centraal stelden. Later zou die negatieve houding ten opzichte van de psychoanalyse veranderen.Ga naar eind4. Toch is Van Eeden ondanks zijn afkeer van het centraal stellen der seksualiteit juist een schrijver in wiens literaire werk en autobiografische geschriften de liefde in al haar uitingsvormen een toonaangevende rol speelt. Zijn gehele leven heeft Van Eeden zich ten opzichte van seksualiteit bewogen tussen een neiging tot onderdrukken en confrontatie. Hij stond met één been in de Victoriaanse cultuur, waarin het zwijgen over seksualiteit bon ton was, en met het andere been stond hij in de moderne tijd en maakte hij deel uit van het meer liberale klimaat dat omstreeks 1880 hier en elders in West-Europa zich voor het eerst manifesteert.Ga naar eind5. Zijn merkwaardige roman Johannes Viator uit 1892, die als ondertitel Het boek van de liefde heeft, is een van de eerste Nederlandse boeken waarin de seksualiteit als probleem centraal staat. Van Eedens liefdeleven lijkt me dan ook uitermate geschikt om wat meer inzicht te krijgen in de Nederlandse situatie. Ik zal in dit artikel | |
[pagina 53]
| |
proberen enkele facetten te belichten van Van Eedens problematische houding ten opzichte van de liefde. In het bijzonder wil ik hier een jeugdliefde van Van Eeden beschrijven, een liefde die in Peter Gays boek als ‘case-history’ niet had misstaan.Ga naar eind6.
Op 27 juni 1876 noteert de zestienjarige Frederik van Eeden in zijn dagboek: ‘ik begin bepaald van die goede, lieve verstandige meid te houden.’ Die ‘verstandige meid’ is Henriette Ortt, een achttienjarig meisje uit Haarlem, dat hij reeds jaren kende. Die avond van de zevenentwintigste juni heeft hij samen met haar in de duinen gewandeld. Romantisch hebben zij beiden, gezeten boven op een duin, naar de ondergaande zon gekeken. Terwijl de rode bol van de zon langzaam zinkt in de zee, citeert Henriette het gedicht ‘Die zwei Sanger’ van Uhland. Toen de laatste weemoedige regels van het gedicht geklonken hadden, zat Frederik nog een hele tijd doodstil, bang als hij was uit een droom te ontwaken. Het is een begin van een relatie, die drie jaar zou duren en een centrale rol zou spelen in het leven van Van Eeden. De idyllische setting van natuurbeleving, poëzie en liefde van deze zomeravond in juni 1876 geeft heel aardig het romantisch-literaire karakter van deze jeugdliefde aan. In de komende jaren zullen Frederik en Henriette nog menigmaal zwervend door de duinen rondom Haarlem genieten van het ongerepte natuurschoon, gedichten citeren en spreken over de grote en kleine dingen van het leven. Die droom zou wreed door Henriette verstoord worden, toen ze in april 1879 een eind maakte aan de verhouding. Van Eeden kon dat niet verkroppen. Hij heeft, zoals we zullen zien, gedurende zijn gehele leven op allerlei manieren geprobeerd contact met haar te houden. Zelfs op zijn oude dag, als hij zevenenzestig jaar oud is, zal hij haar met beverige handen een brief schrijven over een visioen van hem, waarin zij een centrale rol speelde. In zijn romans zal hij die liefde talloze malen beschrijven, daarmee tevens literair wraaknemend op Henriette. Want Frederik kon moeilijk vergeten en vergeven. Wie was die Henriette, die voor Van Eeden achtereenvolgens een Beatrice, een raadselachti-
Henriette Ortt.
| |
[pagina 54]
| |
Familie Ortt-de Raikem. Foto genomen in 1875 bij hun vijfentwintigjarig huwelijk. Van links naar rechts: Willem (geboren 1868), Felix ( 1866), vader Jacob Ortt (1817), moeder Leontine Ortt-de Raikem (1831), Henriette (1857) Joan (1852) en Steffan (1853).
ge sfinx en een wrede Medusa zou zijn? Henriette Sophia Ortt werd op 26 januari 1857 te Kampen geboren. Ze was de vierde in een gezin van zeven kinderen. Haar vader, jonkheer Jacob Reinoud Theodoor Ortt, had toen Henriette werd geboren al een lange loopbaan als ingenieur achter de rug. Henriette verbleef de eerste twee jaren van haar leven in Kampen. Toen haar vader in november 1859, na negentien jaar dienst als ingenieur van waterstaat, hoofdingenieur werd, verhuisde het gezin naar Zeeland. Daar werd Ortt echter betrapt op een fout in zijn begroting; hij werd weggepromoveerd naar Groningen. Maar op 1 mei 1867 werd hij volledig gerehabiliteerd en wachtte hem een zeer gewichtige betrekking, namelijk die van hoofdingenieur in Noord-Holland met als standplaats Haarlem. In datzelfde jaar werd hij lid van de commissie tot onderzoek van de Zuiderzeeplannen van Beyerinck en bemoeide hij zich intensief met de plannen van het Noordzeekanaal. Hij had evenals de vader van Frederik van Eeden een wetenschappelijke naam: hij publiceerde onder andere over het opwaaien van water. In 1870 werd hij lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen. Maar vanaf zijn | |
[pagina 55]
| |
Foto op pagina 55: Het gezin van notaris De Booy in Haarlem (familie-archief de Booy).
verblijf in Haarlem begon een reumatische ziekte hem te kwellen en in 1881 was hij gedwongen om vervroegd met pensioen te gaan. Henriette maakte dus op tienjarige leeftijd kennis met Haarlem en zijn bewoners. Uit het dagboek, dat vader Ortt een groot deel van zijn leven bijhield en dat zich in het familiearchief bevindt, blijkt dat de familie Ortt kort na de vestiging in Haarlem met de familie Van Eeden kennis' maakte. Vader Van Eeden was als secretaris van de Maatschappij ter bevordering van Nijverheid een respectabele burger in het provincialistische Haarlem. Hij zal met genoegen kennis hebben gemaakt met deze hoofdingenieur, die bovendien nog een jonkheer was. Dat die adellijke titel vader Van Eeden niet onverschillig liet, blijkt wel uit zijn lofzang op de aristocratie, een gedicht dat hij voor het genootschap Democriet schreef.Ga naar eind7. De betrekkingen tussen de families moeten erg nauw geweest zijn, want het journaal van vader Ortt registreert met grote nauwkeurigheid de talloze visites van de familie Van Eeden. Ook Johan, de oudere broer van Frederik, was kind aan huis bij de Ortts. De beide families hadden ook gemeenschappelijke kennissen: de notaris-familie De Booy uit de Grote Houtstraat. Hoe standgevoelig men in die dagen in Haarlem was, wordt ook duidelijk uit de uitspraak, die Hendrik de Booy uit de mond van zijn vader optekende: ‘de Ortt'en zijn een aristocratische familie, wij niet.’ De kinderen van de drie families gingen intensief met elkaar om. Zo was Hendrik de Booy dik bevriend met Louis en Willem Ortt, zijn broer Chrik met Steffan Ortt en zijn zuster Mik met Henriette Ortt en Frederik van Eeden.Ga naar eind8. Mik en Henriette trokken af en toe met vader Van Eeden, de botanicus, de duinen in om bloemen en planten te bestuderen. De jongere Frederik ging dikwijls mee. Henriette had Mik de Booy leren kennen op de Middelbare Meisjesschool, de mms, die onder leiding stond van mejuffrouw Schubert. Haarlem was de eerste stad in Nederland die een dergelijke school bezat. In het najaar van 1867 had de nieuwe MMS haar poorten geopend en presenteerde aan negentien leerlingen een gedegen leerplan, dat naast de moderne talen ook natuur- en scheikunde en biologie bevatte. Verder, met het oog op de behoeften der huisgezinnen, volkshuishoudkunde, boekhouden, schoonschrijven, tekenen, handwerken en gym- | |
[pagina 56]
| |
nastiek. Tijdens de handwerklessen werden Franse, Duitse en Engelse conversatielessen gegeven.Ga naar eind9. Hoe belangrijk de oprichting van deze nieuwe vorm van onderwijs voor meisjes door sommigen gevonden werd, blijkt onder meer uit het feit dat Jan van Vloten, de onstuimige rector van het Athenaeum Illustre in Deventer en specialist in onderwijszaken, na zijn ontslag in Deventer in 1867, Bloemendaal koos als woonplaats, onder andere omdat zijn dochters in Haarlem vooruitstrevend onderwijs konden krijgen. Martha van Vloten, de latere vrouw van Frederik, was samen met Henriette Ortt en Mik de Booy een van de eerste leerlingen op de mms. Dank zij die mms-opleiding was Henriette breed georiënteerd. Met trots kon ze tijdens haar omgang met Frederik haar kennis van de Duitse en Engelse literatuur laten blijken. Frederik en zij waren er verzot op om hun brieven en conversatie met Engelse woorden te larderen. Ze schreven Engelse en Duitse gedichten aan elkaar. Dank zij die mms-opleiding ook kon Henriette als een echt geëmancipeerde vrouw werken en wel bij vader Van Eeden in het Koloniaal Museum in het Paviljoen, waar ze kon assisteren bij het catalogiseren van de verzamelingen. Voor Frederik was haar verblijf daar een ideale gelegenheid om haar te ontmoeten. De beide geliefden woonden overigens erg dicht bij elkaar, slechts gescheiden door het water van de Spaarne. Henriette woonde in het monumentale patriciërshuis op Spaarne nummer 29, dicht bij de Melkbrug. (Het huis bestaat nog steeds.) Frederik woonde op de Gedempte Oudegracht nummer 103. Als hij hard liep - en hij was sportief - dan kon hij in een minuut bij de Ortts zijn om Henriette te vragen of ze meeging wandelen in de duinen, of om met Henriette en mevrouw Ortt te kaarten of een ander spelletje te spelen, of om met de reumatische vader schaak te spelen. Henriette moet een opgeruimd meisje geweest zijn, dat graag lachte. Knap was ze niet, dat bewijzen de foto's van haar. Trouwens ook Frederik vond haar niet knap. Wel bewonderde hij haar diepliggende, grijze ogen, haar hoge blanke voorhoofd en lange blonde haren en, niet te vergeten, haar blanke, slanke handen. Ze was, toen Frederik in de zomer van 1876 verliefd op haar werd, op de leeftijd gekomen waarop een meisje uit de betere kringen toentertijd de komst van een huwelijkspartner verbeidde. Het is de tijd waarop de zorgeloosheid van de schooljaren voorbij moet zijn. Mevrouw van Wermeskerken-Junius, beter bekend onder haar schrijversnaam Johanna van Woude, wijdt in haar populaire De schoonste gaven der Vrouw, een boek uit 1889 dat precies aangeeft hoe een meisje uit de betere stand zich moet gedragen, een apart hoofdstuk aan de jaren tussen school en huwelijk.Ga naar eind10. ‘Meisjes, die hare dagen slijten zonder zich ooit af te vragen hoe zij dat doen, verdroomen haar gouden jeugd en zijn volslagen nutteloos.’Ga naar eind11. Er volgt dan een straffe dagindeling, waarin allerlei activiteiten, zoals studeren, kunstbeoefening, lichte sportbeoefening, het helpen van moeder in de huishouding, naaiwerk en conversatie zijn opgenomen. Geleerd mag ze niet schijnen, vindt Van Woude, dat is alleen aan de man geoorloofd. Een meisje moet de indruk maken alsof haar gezonde verstand haar alles ingeeft. En verder zijn vooral een goed humeur en een onverstoorbaar optimisme niet genoeg te waarderen. Henriette past heel aardig in dit profiel van Johanna van Woude. Maar hoe stond het met de zedigheid, waarover Johanna in een afzonderlijk hoofdstuk, getiteld ‘Dames, welk lokaas gebruikt gij?’ te spreken komt? ‘Wat de mannen zelf ook zijn mogen, in de vrouw zien zij gaarne zachtheid, zedigheid en kuischheid. Zij verlangen dat hunne vrouwen beter zijn dan zij zelf, en beschouwen haar als de vaandraagster van alles wat rein, liefelijk en edel heet.’Ga naar eind12. We zullen zien, hoe er tussen de jonge Frederik en de ruim twee jaar oudere Henriette wat dat laatste betreft een wat onduidelijke toestand ontstaat. Van meet af aan was ook de aard van hun relatie nogal onduidelijk. Voor henzelf én hun omgeving. Was het vriendschap? Was het verliefdheid? Wat te denken van het verschil in leeftijd? Wat de leeftijd betreft was Johan, de oudere broer van Frederik, een veel betere kandidaat voor Henriette geweest. Voor Frederik was de leeftijd geen bezwaar. Integendeel. In zijn latere leven zou hij talloze malen laten | |
[pagina 57]
| |
blijken dat hij een groot zwak had voor vrouwen die ouder waren dan hij zelf. Ook Martha van Vloten, zijn eerste echtgenote, en Betsy van Hoogstraten waren veel ouder dan hij. Als Freud gelijk heeft in zijn vooronderstelling, dat de jonge volwassene zijn vroege, erotische wensen naar de moeder moet opheffen, hiertoe gedwongen door de barrière van de incest, en vervolgens tracht om zijn aandacht af te leiden van deze ongepaste doelen naar andere doelen, gekozen naar het model uit de kindertijd, dan lijkt het erop dat Van Eeden in de keuze van geliefden nooit los kon komen van het model van zijn moeder. Henriette, Martha en Betsy zijn alle drie oudere vrouwen, bij wie Frederik bescherming zocht voor de gevaren van het leven. We zullen zien dat wat Frederik van Henriette verwachtte zeker iets bevatte van wat een kind van de moeder verlangt. Een zeer opvallend element is, dat moeder Van Eeden vanaf het eerste begin door Frederik in vertrouwen wordt genomen over zijn verliefdheid. Hij vraagt haar advies, licht haar in over het wel en wee van de verhouding met Henriette en zoekt troost bij haar. Zij doet dat graag, zo lijkt het. Ze adviseert of berispt hem van tijd tot tijd. Zo adviseert moeder Van Eeden haar zoon om af te zien van zijn poging om met Henriette te spreken over haar geloof. Vanaf het eerste moment van zijn relatie was de protestantse geloofsovertuiging van Henriette hem een doorn in het oog. Hij zoekt naar mogelijkheden om de verschillen in geloofsovertuiging te overbruggen. Het blijft een vreemde zaak, dat hij, die in die jaren zo duidelijk in navolging van zijn vader een ongelovige en materialist wil zijn, tot tweemaal toe een meisje kiest uit een streng orthodox milieu. Eerst wordt hij verliefd op de oerchristelijke meisjes Molony uit Engeland, die hij zelfs thuis in Eastbourne opzoekt en vervolgens wordt hij kort daarna verliefd op de niet minder christelijke Henriette. Hoe christelijk haar familie is, blijkt uit het dagboek van de vader. De familie gaat elke zondag keurig naar de kerk en bespreekt thuis de preken van dominee Bronsveld. En of dat nog niet genoeg is: ook de preken in gedrukte vorm worden door vader Ortt en zijn gezin gelezen. Er kwam zelfs een bijbelleraar aan huis, een zekere T.M. Looman, die ook de huisonderwijzer was van Da Costa's zoon. Hij gaf de kinderen Ortt en De Booy gezamenlijk instructie. Dat was wel wat anders dan de vrijzinnige ‘moderne’ dominee Moltzer, van wie Frederik ooit les had gehad en over wie door de familie De Booy in zeer afkeurende zin werd gesproken. Een verklaring voor Frederiks fascinatie voor juist christelijke meisjes is niet zo gemakkelijk te geven. Zoals zo vaak bij Van Eeden was hij ook in geloofszaken niet vrij van ambivalentie. Vermoedelijk is hij niet in staat geweest de agnostische, materialistische overtuiging, die hij van zijn vader had overgenomen, met volle overtuiging te belijden. Daarvoor speelde de christelijke erfenis in de familie, die hij vooral via zijn moeder, een dochter van een dominee, had meegekregen een te grote rol. Is de keuze van juist een christelijk meisje, dat hij echter van haar geloof probeert af te helpen, niet onbewust een poging geweest om aan deze ambivalentie tegemoet te komen? Hoe het ook zij, zijn verliefdheid is hevig. Dat blijkt uit zijn dagboek, dat blijkt ook uit zijn dromen en zijn gevoelens van Weltschmerz. Die eerste maanden van zijn liefde is hij vaak bedroefd en woedend omdat hij niet in staat is haar zijn liefde te bekennen. Henriette vertoont vanaf het eerste begin van hun relatie een gedrag dat op zijn minst dubbelzinnig is en dat karakteristiek is voor haar gedrag in de komende jaren; zij stoot af en trekt hem weer aan. Frederik weet niet waar hij aan toe is. Hij kan geen hoogte van haar krijgen. Moet hij haar zijn liefde bekennen? Zou zij hem dan echter niet direct in de steek laten? Welke strategie moet hij volgen om haar liefde te winnen? Bij het bezoeken van de familie Ortt weet hij niet hoe hij zich moet gedragen; hij voelt zich links en onbeduidend. In de herfst van 1876 lezen ze samen literatuur (Dickens is onder anderen een favoriete auteur) en schrijven ze gedichten. Haar verzoek om haar als een zuster te beschouwen bevredigt Frederik niet. Hij wil meer. Wat wil hij al niet! Hij wil, aldus een bekentenis in zijn dagboek van 8 december 1876, dat ze minder edel is, minder nederig, minder vroom. Hij voelt zich als man egoïstisch en slecht. | |
[pagina 58]
| |
In de droeve dagen rond de jaarwisseling, volgend op Frederiks ontdekking van de zelfmoord van zijn oom, is Henriette hem een grote troost. Maar in de eerste maanden van 1877 wordt het spel van afweren en aanhalen door haar weer onverminderd voortgezet. Frederik heeft door dat ze bang is ‘tegen de vorm’ te zondigen, door de buitenstaanders voor een koket gehouden te worden. (Dagboek: 10 januari 1877) Karakteristiek voor de onduidelijkheid van hun relatie is bijvoorbeeld een voorval als dat op 17 februari 1877. Ze maken op die dag een lange wandeling naar het Naaldeveld. Ondanks de regen amuseren zij zich. Ze praten lang en ernstig, en soms ook vrolijk. Dan komen ze bij het Paviljoen, waar het Koloniaal Museum is gevestigd en waar Henriette werkt. Boven gekomen gaan ze voor een raam staan. Hij schrijft haar naam in het glas. Ze kijkt er ernstig naar. Hij weet niet wat ze denkt en dat verontrust hem. Ze kan soms zo kijken, vindt hij, dat hij er half dol van wordt en de grootste moeite heeft om haar niet om de hals te vliegen. Er ontspint zich dan de volgende dialoog: Hij: ‘Hoe vind je mij?’ Zij: ‘Lief, zooals altijd, dear!’ Hij: ‘Wat is mijn chief characteristic?’ Zij: ‘Ik weet het niet. Je bent zoo geheel anders als eenige jongen dien ik ken.’ Hij: ‘Ik wou dat ik meer invloed op je had.’ Zij: ‘Maar je hebt toch veel invloed op me.’ Hij: ‘Verveel ik je soms?’ Zij: ‘Neen, ik vind niets gezelliger, dan met je te wandelen.’ (Dagboek: 17 februari 1877) Met al zijn zintuigen is hij in die tijd op haar gericht. Hij is vooral gevoelig voor het ritselen van haar rok, het zien van haar grof blond haar en van haar witte, edele sterke handen.Ga naar eind13. Hij weet dat er verkeerde dingen in de wereld zijn, slechte, vuile dingen, maar in haar nabijheid is dat alles afwezig. Alles wordt dan licht en rein. Toch weet hij dat het vuile plotseling in zijn gedachten kan komen, plotseling kan toeslaan, terwijl men niets vermoedt. Zijn alterego Johannes Viator, de hoofdpersoon uit de gelijknamige roman van Van Eeden, waarin deze jeugdliefde ook beschreven is, heeft er als kind al angst voor. Hij probeert die angst te verdringen. Hij is bang voor dat onbewuste deel van zijn persoonlijkheid, dat ontvankelijk is voor het slechte en geile. Zijn persoonlijkheid, die hij met een huis vergelijkt, heeft ook een negatief deel, ‘een rommelige kelder vol vuil en ontuig en raadselige dingen’. Op 21 februari 1877 kust Henriette hem en Frederik is totaal van de kaart. Is dat niet een bewijs dat zij van hem houdt? Maar eind mei moet Henriette hem duidelijk gemaakt hebben dat zij hem niet wil. Was ook zij bang dat het uit de hand zou lopen? Frederik is ontroostbaar. Moeder Van Eeden en mevrouw Ortt ontfermen zich over hem en behandelen hem liefdevol. In die dagen probeert hij alle liefdegevoelens uit te bannen en natuurlijk ook alle geile gedachten te onderdrukken. Maar het probleem is dat hij wel met haar om blijft gaan en dat ze soms zo dichtbij is. Na een tochtje in een bootje op 12 juli 1877 noteert hij: ‘Het was heerlijk, op en neer te wiegelen in dat lichte bootje en haar wangen naast mij te zien schitteren van genoegen, terwijl haar adem die langs mij streek, mij deed sidderen van domme, opgewonden vreugde, die toch weer tot een akelig gevoel over ging. Maar niemand zal er van merken, zelfs ik mag het niet opletten.’ In die zomermaand juli doet hij zijn uiterste best niet verliefd te zijn. Zij op haar beurt wil de boot niet helemaal afhouden en zegt veel van hem te houden en niets liever te wensen dan vriendschap. Hij krijgt een aai als beloning. Maar hij wil meer dan vriendschap. En zij waarschijnlijk ook. Hij merkt soms dat zij geheel van streek raakt door zijn nabijheid. Als hij haar op het Paviljoen een hand geeft en in haar ogen kijkt, dan krijgt ze een geweldige kleur, rukt zich los en vliegt weg. ‘Boven op het beroemde kamertje, toen ik bij haar kwam, trilde ze van top tot teen, maar liet zich toen een zoen geven.’ (Dagboek: 28 augustus 1877) Als ze met hem op de schommel staat, wil ze er plotseling af, raakt van haar stuk en weet zich geen houding te geven. In de laatste maanden van 1877 zijn ze erg gelukkig; ze heeft hem verzekerd dat ze van hem houdt maar dat ze verwachtte, dat hij geen dwaasheden zou verlangen en dat het dan altijd zo zou blijven. Maar het lijkt erop dat Frederik niet helemaal tegen een toestand van geluk kan, want juist in die gelukkige dagen begint hij weer haar denkbeelden over het geloof aan te vallen en haar te verwijten dat ze zo typisch het | |
[pagina 59]
| |
produkt van haar milieu is. Dat ze zo godsdienstig is, heeft ook met haar vrouw-zijn te maken. Ze maakt zich volgens hem te klein. Geheel à la Nietzsche spreekt hij heel minachtend over haar christelijke deemoed en zondebesef. Tracht Frederik hier met zijn aanvallen op haar geloof haar morele opvattingen wat te ondermijnen om daarmee de weg vrij te maken voor een wat vrijere omgang tussen hen? Zij bekent hem dat ze de moed niet heeft alles te uiten wat ze denkt. Maar op 1 april 1878 laat ze hem een fragment uit haar dagboek lezen, waarin staat dat ze iedere keer dat ze zijn naam hoort een kleur krijgt en dat ze met haar armen op tafel met zijn portret voor haar honderd uit zit te praten. Frederik is daar natuurlijk verrukt over. Op een wandeling in diezelfde maand april naar Boekenrode lopen ze hand in hand als twee geliefden en liggen ze vervolgens naast elkaar op het warme zand, zij met haar hoofd op zijn arm: ‘ze ziet mij aan met haar diepe, zachte oogen, alsof ze zonder mij zou moeten sterven.’ (Dagboek: 21 april 1878) In de lente van 1878 is de inmiddels eenentwintigjarige Henriette voor de achttienjarige Frederik een krachtbron geworden; ze geeft hem levensmoed. Wel bekruipt hem af en toe angst over later. Zou zijn moeder gelijk hebben; zou Henriette inderdaad hem in de toekomst loslaten en met een ander trouwen? Zijn moeder heeft in tegenstelling tot mevrouw Ortt er bezwaar tegen dat ze elkaar zo veel zien. En dat maakt hem onrustig. In de zomer dreigt een ander gevaar: de zinnelijkheid. Die zinnelijkheid is als ‘een afschuwelijke slang, die zich als een vertrouwelijke vriendin’ om zijn lichaam heeft geslagen. Hun liefde beleeft een hoogtepunt die maanden. Hij mag haar lippen kussen, zijn gezicht in haar haren bergen als zij deze na het zwemmen als een zeenimf in de zon laat drogen. (Dagboek: 11 juni 1878) Van de zomerse natuur genieten ze met volle teugen. De natuur in de omgeving van Haarlem moet in die tijd van een intense schoonheid zijn geweest. We behoeven daarvoor alleen maar de met zorg en smaak geschreven botanische wandelingen van vader Van Eeden er op na te lezen. ‘Op de heuvelen is het,’ aldus Frederiks vader in zijn beschrijving van de flora van de Haarlemse duinen,
Frederik van Eeden op achttienjarige leeftijd.
| |
[pagina 60]
| |
‘alsof met ons ligchaam ook onze geest zich verheft boven de gewone dagelijksche sfeer. Wij worden luchthartiger, kinderlijker, natuurlijker; wij ademen dieper, wij merken beter op; in een woord, wij worden er andere en betere menschen.’Ga naar eind14. Zo vader, zo zoon. Frederik voelt zich ook een beter mens, maar dan wel meer door zijn Henriette dan door de duinen. Hoeveel natuurlijker gedraagt hij zich met haar dan met zijn vrienden, waar hij echt een rol speelt en met de wolven meehuilt. Hun liefde wordt ook vastgelegd in literatuur: zij schrijft een Duits gedicht, hij reageert met een Nederlands en het volgende Engelse gedicht: Is there a girl like you, my dear
on any earthly spot,
a soul so pure and mild, two eyes so clear?
O no, my love! there's not.
Can there be found in any way
a heart so fond and mild,
a voice so sweet, a smile so gay?
O there can not, my child!
Is there on earth a girl like you
so faithfull to her God,
so strong in love, so good, so true?
O no my girl! there's not.
Dit gedichtje van 16 juli 1878 zou ongeveer vijftig jaar later de grijze Van Eeden nogmaals aan Henriette zenden.Ga naar eind15. Maar zijn vader kan wel schrijven dat de duinen de mens beter maken en hijzelf kan in zijn gedichten wel schrijven dat zij ‘a soul so pure’ heeft, dat alles verhindert niet dat de slang van de zinnelijkheid weer zijn kop opsteekt. In die hete maanden van juli of augustus moeten ze te ver gegaan zijn. Of ging hij alleen in gedachten te ver en bemerkte Henriette er zelf niets of weinig van? De dagboekpassages vol zelfverwijt maken dat niet zo duidelijk: ‘Wat is het gevoel, dat ons een afschuw geeft van zinnelijke begeerte, van zinnelijk genot, van leelijkheid, van laagheid, van duisternis?’ (Dagboek: 24 augustus 1878) Veel duidelijker hierover is Van Eeden ruim tien jaar later in Johannes Viator, waarin vrij uitvoerig beschreven wordt hoe geile gedachten buiten Johannes' wil om bezit van hem nemen, als hij zich op een namiddag in de late zomer in de tuin bevindt. Er hing een regendamp. De grote kamer met zijn open glazen deuren voor hem. Dan hoort hij plotseling het gerucht en hij ziet de volle gestalte van zijn geliefde uit het kamerdonker komen; zij blijft staan op de drempel. Hij ziet haar in haar volle lichamelijkheid: ‘mijn oogen gingen langzaam op en zij zagen het lijf, zooals het zich bewoog in de kleedplooien’ (p. 123). Er komt een woord in hem op, dat door zijn ziel heenscheurt als een gil en dat hem haast blind maakte ‘als een zware slag’.Ga naar eind16. Welk woord dat is, wil hij niet herhalen, maar één ding is zeker, het is erg vies en niet van hem. En hij ziet zijn geliefde opeens, zoals hij haar nooit gezien heeft. Zij wordt geheel lichaam voor hem; zij wordt totaal ontluisterd. Zijn gedachten dringen door tot in haar lijf. Hij ziet haar bloed stromen, haar hart kloppen en ‘het trage schuiven en sijpelen der flauwe vochten en het slaafsche glijden der spieren en het afzichtelijk lage wormachtige doen der verborgen dingen, der verachtelijke, donkere, stil en heimelijk werkende dingen’ (p. 125). De combinatie van seksuele gevoelens met een uitvoerige fantasie over de anatomie van de vrouw tot haar geslachtsorganen aan toe doet sterk denken aan een passage in De nachtbruid van Van Eeden, waarin de hoofdpersoon, verliefd op een vrouw die als twee druppels water lijkt op Henriette, met schrik de seksuele voorlichting van zijn vader aanhoort, die hem informeert over allerlei anatomische bijzonderheden.Ga naar eind17. De vrouw lijkt hierna ontluisterd te zijn. Het zien van de geliefde louter als seksueel object heeft in beide romans en ook in het dagboek allerlei verwarde gevoelens tot gevolg: een drang tot zelfvernietiging, smart, schuldgevoel en medelijden met de geliefde. Wie dreef hem tot deze gedachten? In Johannes Viator heeft Van Eeden literair antwoord trachten te geven op de schuldvraag. De verantwoordelijkheid ligt niet zozeer bij hemzelf, ook niet bij de geliefde, maar bij een imaginaire macht in de wereld, Marjons zuster geheten. Zij is een soort duivelin, die hem in allerlei gedaanten tegemoettreedt en die hij in een scheldtirade van vele bladzijden minachtend en woedend toe- | |
[pagina 61]
| |
spreekt: als raaf, als zwarte walm-slang, als giftig dier, als hond, als vrouw ook met een gelig-wit gezicht en dikke vingers.Ga naar eind18. Nergens heb ik in de Nederlandse literatuur zo duidelijk als bij Van Eeden gelezen hoe verschrikkelijk de Victoriaanse moraal zich kon manifesteren en hoe vernietigend deze kon inwerken op het zieleleven van de negentiende-eeuwer. Maar terug naar de achttienjarige Frederik, die in augustus van 1878 zijn best doet om zijn gemoedsrust weer te vinden. Henriette en hij lezen samen Plato. Maar hij krijgt er spijt van dat hij Henriette Plato met al zijn knapenliefde heeft laten lezen. Socrates spreekt, vindt hij, weliswaar verstandig en mooi, maar toch is zijn discours ‘zoo weinig geschikt voor de ooren van een mensch met 19de eeuwsche zedelijkheidsbegrippen’. Hij heeft er spijt van dat hij ‘die afschuwelijkste, onzinnige zedeloosheid’ aan haar heeft voorgelegd. Van Eeden meet duidelijk met twee maten. Zelf heeft hij geen enkel bezwaar zich in de ‘onzinnige zedeloosheid’ van Plato te verdiepen, maar voor een meisje is die taboe. De lectuur van Plato stelt hem in staat een liefdestheorie te ontwikkelen. Deze theorie, een mengelmoes van Platoonse en zelf ontwikkelde begrippen, die hij later in Johannes Viator zal verwerken, maakt onderscheid in hartstocht, een demon die verdwijnt zodra het object van verlangen verkregen is, en in liefde, die onbaatzuchtig is en slechts het geluk van de ander beoogt. Er is iets in de mens, meent Van Eeden, dat zijn ware ik is. En dat is niet de ziel, maar het geweten. Peter Gay heeft er in het tweede deel van zijn The Bourgeois Experience op gewezen, dat in de eerbiedwaardige traditie van het denken over liefde, die tot de oudheid teruggaat, er twee stromingen bestaan: de eerste ziet de liefde louter als een lichamelijk fenomeen; de tweede ziet liefde als een hemelse emotie, gezuiverd van sensuele toevoegingen. Maar er is ook een middenpartij, die sterk in de meerderheid was in de negentiende eeuw en die ervan uitging dat de wederzijdse aantrekkingskracht van twee volwassenen, erotisch van karakter, een grote hoeveelheid tederheid, waardering en bewondering moest bevatten, wilde deze als liefde gekwalificeerd kunnen worden. Liefde moest een ‘tender passion’ zijn. De kern van de negentiende-eeuwse opvatting is een huwelijk uit liefde, gericht op procreatie.Ga naar eind19. De achttienjarige Van Eeden, met de studententijd nog voor de boeg, is nog lang niet aan een huwelijk toe en kan verder om verschillende redenen die tedere hartstocht, waarin idealiserende liefde en seks gemengd zijn, nog niet opbrengen. Hij zal er zijn hele leven problemen mee hebben. In de verhouding met Henriette heeft het tot allerlei onduidelijke en broeierige situaties aanleiding gegeven.
Eind september 1878 begint voor Frederik het studentenleven in Amsterdam. Hij vindt het moeilijk afscheid te nemen van Henriette en het vertrouwde Haarlem. Gelukkig zijn er de weekends, waarin hij Henriette weer kan zien en spreken. Met Frederik gaan er meer Haarlemse jongens weg vanwege hun studie. Op 3 september schrijft Henriette aan haar vriendin Mik de Booy na een bezoek aan de familie Van Eeden, waar juist Frederiks vriend Frans Waller afscheid was komen nemen omdat hij voor zijn studie naar Delft gaat: ‘Nu gaan al die jongens weg. Het lijkt me of Haarlem eindelijk alleen door specimen van het vrouwelijk geslacht zal bevolkt zijn; dan stel ik toch voor om iets op te richten als het leger des amazonen. Dat zal wel de eenigste gelegenheid zijn, die zich voordoet om te leeren paardrijden.’Ga naar eind20. Het lijkt wel of ze, nu de jongens weg zijn uit Haarlem, onmiddellijk naar vervangers zoekt. Zo is er in ieder geval omstreeks het vertrek van Frederik naar Amsterdam sprake van een baron, die bij de familie Ortt logeert. Frederik is behoorlijk jaloers. Wie zou zich niet als huwelijkskandidaat kunnen melden in Haarlem, terwijl hij in Amsterdam machteloos moet toezien? Heel hypocriet schrijft hij in zijn dagboek dat hij blij is dat ze zich met de baron amuseert: het zou hem spijten als hij zou merken dat ze het zich aantrekt dat hij weggaat. Om haar afwezigheid te compenseren begint hij op zijn studentenkamer in de Vondelstraat te Amsterdam zijn dagboek te schrijven in de vorm van een brief aan haar. Hoe verlangt hij naar de weekends! Hoe graag zou hij willen dat zij een keertje langskwam op zijn kamer. Als hij 's avonds met de studenten door nachtelijk | |
[pagina 62]
| |
Amsterdam dwaalt en de chanteuses bekijkt in de amusementslokalen, dan heeft hij, schrijft hij, Henriette voor ogen. (Dagboek: 8 november) Een paar weken eerder had hij al besloten de uitspraak van Thackeray te weerleggen: ‘There are pure women, but there are no pure men.’ Aan de verleidingen van de grote stad zal hij niet bezwijken. Henriette is zijn geweten: ‘Jelui meisjes staan in vele opzichten zoo hoog boven ons.’ (Dagboek: 18 december 1879) Maar nog steeds is zijn relatie met Henriette onduidelijk. Kon hij haar zijn geliefde noemen, zijn vriendin? In zijn dagboek spreekt hij haar toe als ‘zusje’. Wat voor belang moest hij hechten aan het feit dat ze hem op een avond een bezoek bracht op zijn studentenkamer? Op 12 december heeft hij een gesprek met Henriette, waarbij ook zijn moeder aanwezig is. Hij heeft zijn moeder uitgenodigd om haar duidelijk te maken dat zijn verhouding met Henriette veel eenvoudiger en gemakkelijker is dan ze eerst dacht. Waarschijnlijk had Henriette met haar moeder gesproken, die op haar beurt weer met mevrouw Van Eeden gesproken had. Er is absoluut geen sprake van hartstocht, van een ingehouden vuur, verzekert Frederik zijn moeder. Die ontkenning is vreemd, als men bedenkt dat hij haar in diezelfde tijd in hartstochtelijke bewoordingen in zijn dagboek toespreekt. In de laatste maand van 1878 komt Frederik plotseling in een agressieve stemming; hij stelt de geloofskwestie weer aan de orde. Hij moet op dat ogenblik goed beseft hebben dat deze een groot obstakel was in hun relatie. Henriette zou voor hem onbereikbaar blijven als ze zo vast binnen haar protestantse milieu zou blijven. Zijn ideologisch offensief, dat op een definitieve breuk zou uitlopen, gaat gepaard met lange brieven vol beschuldigingen. Zo verwijt hij haar dat ze inconsequent is. Wel op de bijbel steunen als hoogste autoriteit, aan de andere kant ook het aardse leven liefhebben. Dan was die mevrouw Molony, die moeder van de twee Engelse meisjes uit Eastbourne, heel wat consequenter met haar afkeer van wetenschap en haar wachten op de komst des Heren. Waarom toch dat steunen op de bijbel en de dominee? Ze moet als vrouw, vindt hij, op zichzelf staan, hierbij doelend op de feministische discussie die in die jaren op felle wijze gevoerd werd. Frederik bedient zich daarbij geheel van een in die tijd favoriete beeldspraak. Een vrouw, schrijft hij haar, is niet een klimop die steun zoekt. Moeten wij mannen ‘eiken’ zijn en jullie klimop die ons omstrengelt en omknelt? Geheel overeenkomstig de kritiek van de modernistische dominees uit die dagen - zijn recente lectuur van het beroemde boek Das Leben Jesu, kritisch bearbeitet van David Strauss heeft hier ongetwijfeld doorgewerkt - geeft hij af op de bijbel: ‘O! Bijbel ik glimlach niet alleen over je maar ik haat je ook uit de grond van mijn hart, wat een zeeën van bloed hebt ge niet vergoten, wat een ellende en twist en eeuwige tweedracht gezaaid.’Ga naar eind21. Frederik is razend op de dominees die Henriette in hun macht hebben. Hij zou ze één voor één dood kunnen trappen. ‘Wat een akelig ziekelijk, dweepend verschijnsel bij een meisje van 20 jaar, te zeggen dat ze zich zoo slecht en zondig voelt.’ (Dagboek: 26 december 1878) Frederik moet er van overtuigd geweest zijn dat Henriettes terughoudendheid in de liefde onder meer aan de waarschuwende preken van de dominees te wijten moet zijn geweest. Hij wist waar hij het over had; zelf was hij ook ten dele onderhevig geweest aan hun invloed. Hij probeert zich aan die invloed te onttrekken en een andere vorm van leven en liefhebben te vinden dan het levensontkennend christendom hem presenteerde, waarin Jehova, de wrede god van het oude testament, volgens hem een barbaarse godheid zonder liefde was. Gevoed door de lessen van zijn vader en door de lectuur van Plato, probeert hij om de Hebreeuwse erfenis af te stoten, die volgens de toentertijd vermaarde Engelse essayist Matthew Arnold in de negentiende eeuw een onverzoenbare tegenstelling vormde met de Griekse erfenis. Beide erfenissen streven naar menselijke perfectie: de Hebreeuwse door een programmatische verwerping van de wereld, de Griekse door een aanvaarding van de menselijke natuur en haar mogelijkheden. Deze doelstellingen hadden uiteraard vergaande consequenties voor de ideeën over liefde en seksualiteit.Ga naar eind22. Binnen de protestantse, Hebreeuwse traditie werd eros getemd; de christelijke opvatting dat lust zonde is stond onwrikbaar vast in het strenge geweten van de negentiende-eeuwer. Volgens Gay werd | |
[pagina 63]
| |
de toentertijd dominerende christelijke opvatting over liefde van twee kanten aangevallen, van de kant van de verlichting en van de romantiek.Ga naar eind23. Het ziet er niet naar uit dat Van Eeden, ook niet via zijn door het rationalisme beïnvloede vader, invloed onderging van die verlichte traditie, een traditie die een grote openheid en vrijheid ten opzichte van de erotiek voorstond. Grocer was de werking van de romantische denkbeelden over liefde, waarin de liefde een bijna religieuze betekenis kreeg en de geliefde in sterke mate geïdealiseerd werd. Die romantische liefdesopvatting van Van Eeden stuitte op de puriteinse, protestantse denkbeelden, waarvan Henriette de invloed onderging en waarin de seksualiteit slechts geoorloofd was binnen het huwelijk en uitsluitend gericht op procreatie. Van Eeden echter had op dat moment waarschijnlijk niet door hoezeer hij evenals Henriette onder invloed stond van de protestantse liefdesmoraal, alle romantische denkbeelden en gevoelens en de meer vrije opvattingen van het studentenmilieu ten spijt. Grote invloed op Henriette moet de in die tijd zeer bekende dominee Bronsveld hebben gehad, die in 1868 naar Haarlem was beroepen en daar tot 1880 zou blijven. Bronsveld was een uiterst produktief mens, schrijver van talloze bijdragen in het populaire protestantse tijdschrift Stemmen voor waarheid en vrede.Ga naar eind24. Frederik van Eeden ergerde zich eraan dat Henriette en haar vriendin Mik de Booy zozeer met de toen veertigjarige Bronsveld dweepten. Wat zal het hem goed gedaan hebben dat Busken Huet van de gedichten van Bronsveld geen spaan heel liet.Ga naar eind25. Bronsveld moest niets hebben van het modernisme in de kerk. Dat Henriette en haar familie vaak zijn preken beluisterde, is veelzeggend. Frederik kan Henriette in zijn lange brieven schrijven wat hij wil, verandering teweegbrengen in haar godsdienstige overtuigingen, dat lukt hem niet. Hij verwijt Henriette dat haar God er alleen is als hulpmiddel om braaf te blijven. Het is gedaan met het christendom, zegt hij; alleen onbeschaafde mensen hebben nog geloof nodig voor hun geluk. Het kan niet anders of Henriette, inmiddels tweeëntwintig jaar geworden, wordt dat spervuur van beschuldigingen moe. In de eerste weken van april 1879 wordt het steeds duidelijker dat zij de relatie wil beëindigen. Frederik is ten einde raad. ‘Die mij kracht geeft om goed te blijven, die mijn geloof versterkt in reinheid en braafheid, die mij oprecht doet zijn, mijn poëzie, mijn geluk, moet ik wegwerpen, vernietigen?’ (Dagboek: 15 april 1879) Mevrouw Ortt komt hem opzoeken en zegt hem dat ze van Henriette altijd had begrepen dat het vriendschap was en geen liefde. Het gesprek met haar culmineert in de opmerking: ‘Je weet, lieve jongen, hoeveel ik van je houd. Ik zou niemand liever tot mijn zoon zien, maar... waarom leef je toch zonder God?’ Op 28 april maakt Henriette het definitief uit. Dat moment zal Frederik zijn leven niet vergeten. Bij haar opmerking: ‘Al was je ouder dan ik, knap, gevestigd, religieus, ik zou je niet tot man willen hebben,’ beseft hij dat het uit is en dat volhouden geen zin heeft. Hij heeft gesnikt en gehuild. In zijn dagboek zal hij op 28 april noteren: ‘Ik ben door haar vernederd, en ik verdiende het.’ Op diezelfde achtentwintigste april schrijft hij op zijn studentenkamer aan zijn moeder een brief. Het is een bittere brief, vol ironie en agressie. Deze brief zal Henriette veertig jaar later onder ogen komen en zij zal dan diep beledigd zijn. Hij schrijft zijn moeder, dat zij niet moet vertellen dat hij er onderdoor dreigt te gaan. Ironisch voegt hij daaraan toe dat hij hoopt dat haar geloof zich spoedig zal herstellen van de schok die zijn tegenwoordigheid eraan toegebracht heeft. ‘Van avond ligt ze zeker wel weer aan de voeten van “Vader” (waarom niet “Pater”) Bronsveld en doet boete voor iedere kus, van den snooden godsloochenaar ontvangen.’Ga naar eind26. Henriette heeft blijkbaar hun verhouding getypeerd als een onschuldige ‘elfenliefde’. Want in de brief aan zijn moeder maakt hij die karakterisering totaal belachelijk door allerlei situaties te geven, waaruit blijkt dat ze heel wat minder onschuldig is dan een elfje. En vervolgens laat hij nogmaals zien hoe verschillend haar houding in de liefde was. Hij is uit de wolken gevallen, hij is ook gekrenkt. Hij is in de dagen die volgen op 28 april blij dat hij geheel kan opgaan in het drukke studentenleven. Alleen in zijn dromen is zij nog steeds aanwezig. In mei vraagt ze haar brieven terug | |
[pagina 64]
| |
Isaac Valeton, echtgenoot van Henriette Ortt, omstreeks 1880.
en zegt ze nog eens duidelijk dat ze geen spijt heeft van haar beslissing. Hij schrijft een gedicht over zijn liefdesverdriet. Heel romantisch denkt hij aan sterven maar hij vermant zich; de tegenslag zal hem sterken in de levensstrijd. In mei ziet hij haar zitten tussen het publiek van de muziekfeesten in het Paleis voor Volksvlijt. Hij bekijkt haar aandachtig door zijn toneelkijker en ziet hoe ze nog altijd met die eigenaardige beweging haar haren glad strijkt. (Dagboek: 24 mei 1879) In de zomer denkt hij vaak aan haar. Hij zal herinneringen hebben aan de vele wandelingen met haar door de duinen en de bossen. De familie Ortt blijft hij bezoeken, zoals ook Henriette doorgaat met haar werk op het Paviljoen. Als hij op 14 augustus na zijn vakantie de Ortts bezoekt, treft hij alleen de vader, met wie hij schaakt. Na afloop schenkt deze hem een boekje Is het christendom uit God? In de herfst herleest hij zijn dagboek en haar brieven en kan maar niet begrijpen dat het afgelopen is. Door feest te vieren probeert hij te vergeten. Op 4 november 1879 schrijft hij een symbolisch sprookje, waarin zijn liefde en het wrede einde daarvan vorm krijgt. Het sprookje vol freudiaanse symboliek gaat over een schone bloem, die zich voor de jongeman sloot toen hij haar aanraakte. De stengel drukt hij nog eenmaal aan de borst, de knop nog eenmaal aan de lippen.Ga naar eind27. Uit het journaal van vader Ortt blijkt dat de twee families in de loop van 1880 contact met elkaar blijven houden. Henriette blijft ook dit jaar op het Paviljoen werken. 10 September 1880 zal een bijzondere dag voor Frederik worden. Op die dag bezoekt hij samen met een zekere Isaac Valeton de familie Ortt. Valeton was op dat moment hoogleraar Oude geschiedenis en Romeinse antiquiteiten van de universiteit van Amsterdam. Na zijn promotie in 1874 op Corvinus en na zijn leraarschap achtereenvolgens in Kampen, Groningen en Rotterdam was hij in 1878 benoemd. Op woensdag 29 september noteert vader Ortt in zijn journaal dat Valeton om halftwee gekomen is en Henriette ten huwelijk heeft gevraagd. Hij is blijven eten en is om halfelf met het jawoord vertrokken. Op 2 oktober wordt het engagement bekend gemaakt. Henriette gaat de ouders van | |
[pagina 65]
| |
Frederik vertellen dat ze verloofd is en dat ze voorgoed afscheid moet nemen van haar werk op het Paviljoen, waaraan ze juist in die oktobermaand vier jaar verbonden is. Valeton en Henriette komen een paar dagen later, op 4 oktober, bij de Van Eedens dineren. Het engagement moet voor Frederik een geweldige schok zijn geweest. Tot dan had hij nog altijd de hoop gehad dat zijn droom werkelijkheid zou worden. In Johannes Viator zal hij over het verschrikkelijke moment schrijven, waarop hij voor het eerst van Henriettes voorgenomen huwelijk hoort. Hij moet, als je het boek mag geloven, zelfs rondgelopen hebben met het plan om zijn rivaal te doden. Henriette getrouwd met een hoogleraar van de universiteit, waar hij als tweedejaars student medicijnen aan verbonden was! Op 8 januari 1881 trouwt Henriette met Isaac. In nauwelijks vier maanden tijd had Isaac datgene bereikt waar Frederik in vijf jaar tijd vergeefs naar verlangd had. Frederik kon niet vergeten. Hij zou literair wraak nemen. In een brief, die hij haar kort na het huwelijk stuurt, kondigt hij die wraak aan: ‘je moet niet verbaasd zijn als je je karakter in een of andere geschiedenis ziet opduiken. Vroeg of laat gebeurt dat.’Ga naar eind28. Het zouden geen loze woorden zijn. | |
II. De literaire wraakToen Henriette Ortt eind april 1879 een einde maakte aan de relatie met Frederik van Eeden, die drie jaar had geduurd, was deze ontroostbaar. Hij probeert op te gaan in het studentenleven, maar diep in zijn hart is hij gekwetst en bedroefd. Van de lente kan hij dat jaar niet genieten; het lijkt of alle gevoel in hem uitgedoofd en zijn hart leeg is. Met tranen in de ogen denkt hij terug aan de lentes, toen Henriette nog bij hem was.Ga naar eind29. Kan hij ooit voor haar ogen met een ander meisje omgaan, kan hij haar ooit vergeten? Af en toe ziet hij haar; hij heeft een sterke behoefte om haar te schrijven, maar kan er niet toe komen.Ga naar eind30. Tijdens zijn trektocht in juli in de Vogezen verlangt hij naar Haarlem, naar het zitten met Henriette op de waranda van haar ouderlijk huis aan het Spaarne.Ga naar eind31. Ook in de herfst van dat jaar treurt hij om haar. Bladerend in zijn dagboek moet hij steeds aan haar denken en kan nog altijd niet geloven dat het allemaal voorbij is. Die liefde met haar is dichterlijker geweest dan een liefde in een roman; ‘geen romanliefde was zoo rein als de hare en in geen roman is een verhouding beschreven zooals die drie jaar lang tusschen ons bestond.’Ga naar eind32. Het wachten was op de romans, die hij zelf zou schrijven. Het eigenaardige van de verhouding was, vindt hij, dat zij absoluut op bitter verdriet moest uitlopen. Henriette en hij zagen dat soms in, maar meestal probeerden zij het te verdringen. In november 1879 gaat Martha van Vloten een rol in zijn leven spelen. Henriette verdwijnt in het dagboek meer naar de achtergrond. Maar vergeten kan hij haar niet. Haar verloving met de Amsterdamse hoogleraar Isaac Valeton op 2 oktober 1880 maakte op hem, als men de roman Johannes Viator mag geloven, een verpletterende indruk.Ga naar eind33. Johannes heeft het gevoel dat hij sterft. En hij loopt met het plan rond om zijn rivaal te doden. Een literaire, romantische overdrijving of werkelijkheid? Bijna veertig jaar later zal Henriette, na het lezen van Johannes Viator, in een brief schrijven dat ze de haat tegen haar man in deze roman nooit letterlijk had opgevat.Ga naar eind34. Hoe het ook zij: van zijn echte haat blijkt heel weinig. Wel is hij vol bittere verwijten en kan hij niet vergeten wat zij hem aangedaan heeft. Zodra het huwelijk van Henriette met Isaac op 8 januari 1881 gesloten is, zoekt Frederik het bruidspaar op een avond op. Hij doet tijdens de visite zijn best om vrolijk mee te lachen, maar het kost hem ‘grievende pijn’. Dat laatste bekent hij in een brief, die hij de volgende dag direct naar haar zendt. Het is een in sommige opzichten onthullende brief, waarin al zijn tegenstrijdige gevoelens ten opzichte van Henriette aan bod komen.Ga naar eind35. De brief begint als volgt: ‘Ken je dit handschrift nog? Er is wel veel in veranderd. Het is niet van Freddy, die arme jongen is reeds lang dood, maar ik ben zijn universeel erfgenaam, en wat ik nu schrijf, schrijf ik eigenlijk voor hem. Het is de laatste uitstorting van zijn hart, nu je nog een jong meisje bent en je nog herinnert wie Henri geweest is. | |
[pagina 66]
| |
Heb ik me ooit verbeeld, dat ik dat ook wist? Ik ben nu onzeker van mijzelven. Welk een wonderbaar geheimzinnig raadsel is een meisjeshart in al zijn diepten. En Henri had een echt meisjeshart. Men meent het te kennen en te kunnen volgen in zijn grillige wendingen, ach! het ontsnapt toch vroeg of laat aan ons oog en wij staan weer “puzzled” en voelen ons nog verder van de waarheid dan ooit. Ken je jezelven?’ Dat sfinx-achtige van haar en verder dat lachen van haar om alles van het leven, dat irriteert hem geweldig. Na de vrouw als godin, de geïdealiseerde geliefde, na de vrouw als verleidster, bedient Frederik zich van een nieuwe Victoriaanse mythe: de vrouw als sfinx met haar raadselachtige glimlach, door schilders en dichters talloze malen in beeld of woord vastgelegd.Ga naar eind36. Het doet hem pijn, schrijft hij, dat zij in tegenstelling tot hem zo gelukkig is. Hij is weliswaar ongelukkig, maar gebroken is hij niet. Hij tracht haar vervolgens nog eens duidelijk te maken dat zij zichzelf niet kent en vraagt zich af of haar man, ‘die nu misschien over je schouder in deze brief leest’, haar wel kent. De passage die dan volgt zit vol venijn: ‘Weet hij alles wat ons vroegere leven betreft, natuurlijk, want hij is je man. En begrijpt hij dat? Dan heb ik eerbied voor zijn menschenkennis, dan is hij waard jouw man te zijn. Heeft hij jou in weinig maanden leeren kennen, zooals ik het in drie jaren niet ken? Ik wilde dat hij mij of jou verklaarde. Of worden die tijden liever niet aangeroerd of er om gelachen en verder gezwegen. Hoe is hij toch? Ik zal dit sturen, al was het alleen om te weten wat hij doen zal. Krijg ik deftig een brief om mij te doen weten, dat hij niet gesteld is op familiariteiten met zijn bruid. Beschouwt hij dit met een medelijdende blik, als een van de vele dwaasheden van een jongeling met een gebroken hart. Wordt er niet op gelet of wordt er om gelachen?’ Uit alles is te merken hoezeer Frederik zich gekwetst voelt en vernederd. Hij is nauwelijks in staat zijn agressie in toom te houden. Henriette, zo gaat hij verder, zal ongetwijfeld vragen wat hij met deze brief wil, maar hij kan nu eenmaal niet zoals op het bezoek gisteravond, zijn verdriet bedekken met een lach, terwijl hij deels vervuld is van vriendschap, deels van weerzin en bitterheid tegen dat raadselachtige wezen, ‘dat zooveel innerlijk gevoel heeft en spot met het ernstigste en trouwt met iemand die zij zoo kort slechts kent met een onzorgdheid alsof het een grapje was’. Hypocriet laat hij erop volgen: ‘Ik wil mijzelven niet indringen, denk dat vooral niet. Ik weet geheel de groote afstand die ons scheidt en het lastige van mijn tegenwoordigheid. Er zal geen bittere gedachten jegens u beiden in mijn hoofd oprijzen als mijn misschien wat ernstig en somber gezeur kalm wordt op zijde gelegd. Wellicht doet ge er verstandig mee.’ Daar meent hij natuurlijk weinig van. De waarheid is: hij is ziedend, hij wil au serieux genomen worden en het lijkt er veel op dat hij zich wel degelijk wil indringen in hun verhouding, zoals een kind in de relatie tussen de ouders. Het slot van zijn brief klinkt als een bedreiging. Ik bedoel de reeds geciteerde zinnen: ‘Henri, je moet niet verbaasd zijn als je je karakter in een of andere geschiedenis ziet opduiken. Vroeg of laat gebeurt dat.’ Frederik blufte niet. In 1892 zou hij uitvoerig ingaan op hun liefde in Johannes Viator, in 1900 zal hij in Van de koele meren des doods hun relatie literair vormgeven in de relatie tussen de hoofdfiguur Hedwig Marga de Fontayne en Johan en in De nachtbruid uit 1909 is Henriette te herkennen in de figuur van Emmy. De hardnekkigheid waarmee Henriette opduikt in zijn werk geeft duidelijk aan hoezeer deze jeugdliefde doorwerkte in zijn later leven. Hoe Valeton en Henriette op de venijnige brief hebben gereageerd is niet bekend. Maar als het Frederiks bedoeling is geweest om door middel van die brief contact te houden met de familie Valeton, dan is het hem wel gelukt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitvoerige schriftelijke kritiek in briefvorm van Henriettes man op Frederik van Eedens toneelstuk Het rijk der wijzen, dat in 1882 in het tijdschrift Nederland was verschenen. Frederik had Valeton en Henriette het stuk gestuurd, in het begin van zijn studententijd geschreven. Op 13 december 1881 had hij het in Flanor voorgelezen, het literaire genootschap van jongeren in Amsterdam dat sinds 14 juni van dat jaar bijeenkwam in De Karseboom in de Kalverstraat.Ga naar eind37. Hij had toen zijn voorlezing laten voorafgaan door de mede- | |
[pagina 67]
| |
deling dat een in zijn binnenste gevoerde strijd tussen idealisme en realisme tijdens zijn eerste studententijd hem tot het schrijven van zijn stuk had aangezet. Ik denk echter dat de ervaringen in de liefde in die jaren, met name zijn verliefdheid op Henriette, haar verbreken van die relatie en haar kiezen voor een professor uit Amsterdam ook een belangrijke rol hebben gespeeld bij het schrijven. Men oordele zelf. Het stuk speelt zich af op een denkbeeldig eiland, dat geheel is ingericht naar de eisen van wetenschap en rede. Het eiland wordt geregeerd door professoren. Wie er wil komen, moet eerst een examen afleggen. Alle póëzie, gevoel, romantiek wordt uitgebannen als onwetenschappelijk. De stichter van het rijk, professor Herman, heeft zijn verloofde Frida, indertijd door hem achtergelaten in de oude wereld, naar zijn nieuwe rijk uitgenodigd. Haar komst veroorzaakt een groot conflict. Zij protesteert tegen de gevoelloosheid van de professor en tegen zijn ontkenning van alle schaamte in seksuele zaken. Er is op het eiland ook een andere minnaar van Frida, Joan geheten (niet Johannes), die wel gevoelig is voor alles wat door de professor ontkend wordt. Het eind van de verwikkelingen is dat professor Herman als minnaar het onderspit moet delven en in het huis der Zelfmoord een vorm van euthanasie ondergaat, terwijl Joan en Frida het eiland verlaten. Hoewel het stuk, op rijm geschreven, alle elementen bevat van een klucht, met alle zwartwittekening van dien, zijn er toch ook een aantal passages dat zo op de relatie tussen Henriette en Frederik toepasbaar is. Is Frida, die moet kiezen tussen de gevoelige Joan en de rationalistische professor Herman, niet te vergelijken met Henriette Ortt, die zich geplaatst zag voor een soortgelijke keuze tussen Frederik en professor Valenton? Zie hoe Joan over zijn geliefde spreekt: Zij is onschuldig, zij is trouw en rein,
Bestond haar trouw niet, o, dan was ik zelf niet,
Dan was er niets. Neen! hij heeft haar bedrogen, Betooverd als een slang - zij heeft geen schuld;
Heeft zij niet vaak ‘haar broeder’ mij genoemd,
Haar beste vriend, haar deelgenoot in alles,
En zou haar hart een ander toebehooren?
't Is waanzin -'t is onmooglijk - ja! en toch... O Fride, Fride heb ik u verloren?
't Is een gedachte die mij zou doen sterven.Ga naar eind38.
Zo'n passage zou, zij het zonder rijm, in het dagboek van Frederik hebben kunnen voorkomen wanneer hij over Henriette spreekt. En Van Eeden zou Van Eeden niet zijn als hij in de persoon van de professor ook niet zichzelf bespotte. Onderwierp ook hij niet Henriette aan een soort examen, toen hij haar geloof met een reeks van rationalistische argumenten aanviel? Het zenden van juist dit toneelstuk aan de professor en zijn vrouw is, zo lijkt me, niet zo onschuldig en wat Van Eeden betreft niet vrij van leedvermaak. Het zou deels een poging kunnen zijn Henriette duidelijk te maken dat alle rationalistische pedanterie hem nu vreemd is, deels een poging om haar te herinneren aan hun vroegere liefde via de personages Joan en Frida. Ten slotte wil hij via de figuur Herman de professorenstand belachelijk maken. Wat zal het hem een genoegen gedaan hebben, toen professor Valenton zelf schriftelijk reageerde in een lange brief op zijn toneelstuk!Ga naar eind39. Valenton is vol lof over het toneelstuk, vooral over de vaart waarmee het geschreven is. Maar met de strekking van het stuk is hij het geheel oneens. Gevoel en verstand zijn geen zaken die tegengesteld aan elkaar zijn; ze kunnen heel goed naast elkaar in de mens bestaan. Volgens hem heeft Frederik een andere grief tegen het analyseren met het verstand voor ogen gezweefd; sommigen hebben de gewoonte om als ze iets verlangen, na te gaan denken over dat verlangen. Het gevolg kan zijn dat het verlangen zwakker wordt. Zo theoretiseert Valenton nog een tijdje door in een wat saaie brief. Op zijn studentenkamer in de Jacob van Campenstraat 36 schrijft Frederik zijn antwoord aan Valenton. Hij heeft er zijn best op gedaan want er bestaan twee versies van de brief.Ga naar eind40. Hij begint met de aanhef: ‘mijn hooggeleerde Vriend’. Valentons brief heeft hem plezier gedaan, zo schrijft Frederik, onder andere omdat de brief ‘van den huize Valenton komt, een feit, dat mijn sympathie voor u beiden (ik mag Henriette toch zeker wel mederekenen) zoo mogelijk nog verhoogt’. Van Eeden gaat vervolgens uitvoerig in op de omstandigheden die hem tot | |
[pagina 68]
| |
het schrijven van het stuk gedreven hebben. Als jongen had hij volkomen in de natuurwetenschap geloofd. Maar daar kwam een reactie op toen hij kennis nam van de bespiegelende filosofie, van het feit dat wetenschap op de wankele grond van die filosofie was gebouwd. De slinger sloeg toen door naar de andere kant; het gevoelsleven stond toen centraal. Verstand en gevoel als strijdende elementen in hemzelf heeft hij toen als personages in het toneelstuk in scherpe tegenstelling geplaatst. Hij geeft toe dat hij er achteraf wel een karikatuur van gemaakt heeft en hij wil zeker niet de indruk wekken dat hij logisch denken zou afkeuren. Toch blijft hij nu, drie jaar na het schrijven van het stuk, met de vraag zitten waarom hij bij wetenschappelijk werk zoveel gevoel moet verloochenen. We moeten afstand nemen van sprookjes en idealen, omdat we ‘beter weten’. (Over het geloof, die delicate kwestie, rept Van Eeden niet.) Hij zou graag de correspondentie voortzetten en kondigt aan dat hij donderdag misschien komt koffiedrinken. Aldus heeft Frederik via een omweg de band met zijn vroegere geliefde weer nauwer aangehaald. Hij is hard op weg een huisvriend te worden. Ook Henriettes ouders in Haarlem bezoekt hij.Ga naar eind41. Hij begrijpt nu pas hoeveel positieve invloed het gezin Ortt op hem heeft gehad; elk ander gezin is laag bij hen vergeleken. Of Frederik tijdens de drukke Nieuwe-Gids-jaren, de jaren ook van zijn huwelijk en promotie, het gezin Valenton, dat in tien jaar tijd met zes kinderen werd uitgebreid, is blijven bezoeken, is mij niet bekend. Wel droomt hij van Henriette op 11 mei 1889; ze heeft een kind op haar arm. ‘Als je nu weer eens wil lachen, mag je 't kind dragen,’ zegt ze. Hij ervaart een emotie van diepe droefheid. Hij voegt er in zijn dromenboek aan toe, dat het kind een lelijk kind is.Ga naar eind42.
Vanaf 1889, het jaar dat hij aan zijn ‘boek van de liefde’ Johannes Viator begint, zal de jeugdliefde met Henriette weer al zijn aandacht opeisen. Tien jaar na de beëindiging van zijn relatie met Henriette, acht jaar na de sluiting van haar huwelijk met Valenton, kan hij zich verdiepen in alle aspecten van haar raadselachtige gedrag en zijn reacties daarop. Van Eeden schreef Johannes Viator, kort nadat hij Betsy van Hoogstraten (Ellen) eind 1888 had ontmoet in een onstuimige periode van zijn leven. In dit zeer merkwaardige boek, dat door de toenmalige critici is gekraakt, heeft hij een poging gewaagd de ontwikkeling van zijn liefdeleven te beschrijven, vanaf zijn eerste jeugdliefde tot zijn liefde met Betsy. De literaire vorm die hij voor die beschrijving koos, een allegorische reis van zeven dagen, moet niet alleen samenhang brengen maar is ook een mogelijkheid om de ontwikkeling van zijn liefdeleven te ontdoen van al te realistische details en deze omhoog te tillen naar een meer algemeen, geestelijk verheven niveau.Ga naar eind43. Het centrale probleem in die ontwikkeling van het liefdeleven van Frederiks alterego Johannes is de strijd tussen de geestelijke, verheven liefde en de lichamelijke. In het begin van zijn ontwikkeling heerst de eerste vorm van liefde nog, gepersonifieerd in de figuur van Marjon, maar gaandeweg neemt de zinnelijkheid, gepersonifieerd in Marjons zuster, in belangrijkheid toe. Die zinnelijkheid wordt als negatief ervaren. Langzaam maar zeker komt er dan een vorm van Liefde tot stand (de hoofdletter geeft al aan dat er aan deze liefde metafysische demensies zitten), die geestelijke en lichamelijke liefde onlosmakelijk aan elkaar verbindt. Seks zonder liefde is uit den boze: ‘Alleen Liefde in hoogste spanning, sterker dan alles in de ziel, maakt lijfsverlangen goed.’Ga naar eind44. Het zijn deze woorden op de laatste bladzijden van Johannes Viator, die jaren later in Eva (1928) van Carry van Bruggen zo'n centrale rol zullen spelen. De formulering ‘in hoogste spanning, sterker dan alles in de ziel’ geeft al aan hoe negatief seksualiteit wordt gezien. Dit liefdesdogma impliceert dat wie die liefde in hoogste spanning niet haalt in gebreke blijft. De seksuele moeilijkheden die Van Eeden zijn leven lang zal behouden liggen in het feit dat de spanningsboog van de liefde bij hem te strak gespannen was. In Johannes Viator neemt de liefde tussen Johannes en Hetty, die met de ontwikkeling van de liefde van Frederik en Henriette parallel loopt, een grote plaats in; niet minder dan 135 van de 393 bladzijden worden eraan besteed. De fasering die de liefde in de roman heeft ver- | |
[pagina 69]
| |
schilt niet van de fasering, die uit het dagboek van Van Eeden is te reconstrueren. En dat is niet zo verwonderlijk, omdat Van Eeden bij het schrijven van zijn roman zijn dagboek raadpleegde. De eerste fase is de ontmoeting met Hetty, die in Johannes een zuivere liefde oproept, waarmee hij zich verbonden voelt met de mensheid. Deze ‘stijging’, een favoriete term van Van Eeden, wordt afgebroken door een moment van ‘inkeer’, de bewustwording dat reine liefde niet los te maken is van seks. De volgende fase is dat hij toch probeert de reine liefde in stand te houden en het los te maken van het lagere in hem. Maar als hij ontdekt dat hij de gedachte. dat Hetty met een ander zal trouwen - zij zinspeelt er op in een gesprek met hem - niet kan verdragen en dat daarmee de liefde niet boven de aardse beperkingen uitstijgt, dan besluit hij af te zien van haar liefde. Dat gesprek, waarin zij daarop zinspeelt, loopt als volgt. Eerst zijn de geliefden het er over eens dat hun liefde anders is dan de liefde van gewone mensen. Hoe anders die liefde is blijkt uit haar mededeling dat hij haar in de toekomst opeens getrouwd zou kunnen zien met een ander, zonder dat de liefde zou verdwijnen. Voorlopig is het slechts een mogelijkheid, maar dat is Johannes al erg genoeg. Als Johannes verderop in het boek wordt medegedeeld dat Hetty werkelijk met een ander zal trouwen, dan heeft hij het plan de andere man te doden. Het grote verschil tussen de liefde in de roman en die in de werkelijkheid van het dagboek is dat in het eerste geval de geloofskwestie er geheel buiten wordt gelaten, dat de strijd tegen de seks een grotere nadruk krijgt en dat er een plan tot passiemoord is. Hoe heeft Henriette op Johannes Viator gereageerd? Uit een brief die zesentwintig jaar na het verschijnen van het boek door haar aan Frederik gezonden is, is op te maken dat zij de roman niet al te lange tijd na het verschijnen gelezen heeft.Ga naar eind45. Zij heeft na lezing voor het eerst begrepen, dat Frederik op een andere manier van haar gehouden had, dan zij van hem.Ga naar eind46. Zij heeft ook nooit letterlijk opgevat wat in de roman stond over zijn haat tegen haar man; dat heeft ze waarschijnlijk overdreven gevonden, zoals ze ook dat gevoel tegenover haar in de roman overdreven vond.Ga naar eind47. In de brief van 30 maart 1918 - zij is dan eenenzestig jaar oud - vraagt ze zich ook af of alles gegaan is, zoals hij in zijn boek heeft beschreven. Hoe kan zij het weten? Zij begreep er immers niets van in die tijd. Die opmerking in de roman van haar dat hij rekening moest houden met de mogelijkheid dat zij met een ander zou trouwen, dat kwam, omdat iemand uit haar omgeving haar gevraagd had of Frederik en zij geëngageerd waren. Ze had toen, zo schrijft ze, geantwoord: ‘wel neen, daar denken we helemaal niet over, zoo is het niet.’ Dat werd toen heel ongelovig aangehoord. Ze had vervolgens een lang gesprek gehad met iemand en was tot de conclusie gekomen dat vriendschap met Frederik heel goed te combineren was met trouwen met een ander. En dat gold ook als hij, Frederik, zou trouwen. En zo was het gekomen dat zij hem vroeg of hij zich dat ook wel eens voorgesteld had. ‘Had je toen maar gezegd: “Ik heb altijd gehoopt, dat je mij zou trouwen”, dan had ik tenminste de dwaasheid van mijn vraag begrepen.’ Henriette en Frederik zijn in de tijd dat zij de brief schrijft in een lange strijd gewikkeld over de schuldvraag en bezig met een reconstructie van de gang van zaken omstreeks 1880. Het is in 1918 een reconstructie van oude mensen over dingen die niet voorbijgaan. Die reconstructie had in de tijd zelf kunnen plaatsvinden of wat later, maar daar was niets van gekomen. En dat ondanks het feit dat zij in de jaren negentig vrij regelmatig contact met elkaar hebben. Hij komt dan bij haar op bezoek, wandelt met haar of gaat met haar en haar moeder naar een concert, als in de oude tijden van weleer in Haarlem. Hadden ze toen niet over hun relatie kunnen spreken? Was bijvoorbeeld 19 augustus 1895 geen goede gelegenheid geweest, toen hij bij een ontmoeting met haar een oud vers van Henriette aan haar voorlas? Und ich will dich lieben
bis an mein Ende.
Mein letztes Wort
will ich dir senden
(Dagboek: 19 augustus 1895)
| |
[pagina 70]
| |
Voorlopig blijft Frederik alleen met zijn vragen over toen. Als hij in 1896 in zijn oude brieven leest, dan is hij ten prooi aan allerlei emoties: verontwaardiging over het gedrag van Henriette in 1879, toen ze hun relatie beëindigde, en over zijn eigen gedrag, zijn snel vergeten toen en zijn roekeloos zich overgeven aan nieuwe affectie. Als Henriette hem wel genomen had, was hij braver en liever geworden, maar dan was er, zo troost hij zich, nooit veel bijzonders uit hem gegroeid. Dan was hij misschien een rustige professor, een stille reactionair geworden, vol schroom tegenover de Nieuwe-Gids revolutie. Martha van Vloten, zijn vrouw, had hem in het vuur gebracht.Ga naar eind48. Hij heeft, hoe hartelijk Henriette ook is, steeds het idee dat het leed in zijn leven door haar begonnen is.Ga naar eind49. Een gevoel van bitterheid kan hij dan ook niet onderdrukken, als hij haar ontmoet. Hoe heftig zijn jeugdliefde hem nog emotioneert, wordt hij zich bewust als hij op 4 februari 1898 tussen de behandeling van zijn patiënten door de roman Het jongetje van zijn vriend Borel leest. Hij begint dan zo hevig te schreien als hij zich niet herinnert in lange jaren gedaan te hebben. ‘Ik wist niet wat het was. Ik riep maar “ellendeling, ellendeling” en dat was ik, dat was omdat ik zoo oud en bedorven voelde. En ik riep ook “schei toch uit, schei toch uit” en dat was omdat ik in mezelf formuleerde hoe ik mijn toestand beschrijven zou, en daarover was ik onmachtig. Ik wou niet over mijn emotie praten. En de woorden kwamen toch, door de gewoonte. Ik vond het goed dat ik zoo schreien kon, en ik kon het toch niet uithouden van duldelooze, bitterzoete emotie.’ (Dagboek: 4 februari 1898) Deze beschrijving van zijn emotie in zijn dagboek komt vrijwel letterlijk overeen met die in een brief aan Borel, die hij de volgende dag, 5 februari, schrijft.Ga naar eind50. Pas later op de avond is hij in staat om deze emotionele leeservaring te verbinden met zijn jeugdliefde met Henriette. Het was niet de eerste keer dat Van Eeden de roman van Henri Borel las. Precies negen jaar daarvoor, in februari 1889, had hij een eerste versie van het boek gelezen en toen in een brief ongezouten kritiek geleverd op de artistieke tekortkomingen van het boek.Ga naar eind51. In een volgende brief van 14 februari 1889 zal hij die kritiek een beetje afzwakken maar hij blijft bij zijn mening dat Borel zijn boek niet de wereld in moet sturen. Borel heeft zich de kritiek blijkbaar aangetrokken, want als hij in 1898 Het jongetje publiceert (eerst in tijdschriftvorm in De Gids, vervolgens in boekvorm), dan is de roman vergeleken met de tekst van 1889 sterk gewijzigd. Borel had succes met zijn boek, iets wat Van Eeden hem voorspelde.Ga naar eind52. De roman beantwoordt formeel en inhoudelijk vrij nauwkeurig aan het genre van de ‘Jugendstil-roman’, een genre, dat in de jaren negentig vrij populair was.Ga naar eind53. Op geëxalteerde wijze wordt de jeugdliefde beschreven van een Haagse hbs-jongen. Het is heel goed te begrijpen dat Van Eeden bij het lezen van het boek een soort schok der herkenning kreeg en zich in menig opzicht met het ‘jongetje’, Paul geheten, kon identificeren. Er zijn heel wat overeenkomsten aan te wijzen tussen de beschrijving van Van Eedens jeugdliefde in zijn dagboek en later in Johannes Viator en de roman van Henri Borel. Vrij nauwkeurig worden daarin de verschillende fases van Pauls verliefdheid beschreven, zijn lichamelijke en psychische emoties, de idealisering van zijn Meisje (bij voortduring met hoofdletter), zijn streven zijn geliefde te vergeestelijken, waarbij ze alle elementen heeft van een ‘femme fragile’.Ga naar eind54. Borel had bij het oproepen van de sfeer van liefde veelvuldig gebruik gemaakt van literatuur, die ook sterk favoriet was bij Van Eeden: Dante, Heines gedichten en Gorters sensitivistische gedichten.Ga naar eind55. Maar zeer uitgesproken is Johannes Viator verwerkt in het boek. Van Eeden heeft dat zelf ook geconstateerd.Ga naar eind56. Heel duidelijk is dat te zien in het gedeelte waarin het jongetje, seksueel voorgelicht door zijn schoolvriendjes, advies gaat vragen aan zijn oom en deze spreekt in woorden, die bijna letterlijk geciteerd worden uit Johannes Viator en de hoofdstrekking van het boek is: ‘Alleen als er Liefde is, mijn jongen, dan is er niets slechts, dan wordt alles wat vuil en leelijk schijnt verreind, en dan is alles heilig...’Ga naar eind57. Vergelijk dat met de reeds eerder geciteerde woorden uit Johannes Viator: ‘Alleen Liefde in hoogste spanning, sterker dan alles in de ziel, maakt lijfsverlangen goed.’ (p. 388) Wat Van Eeden met moeizaam lyrisch proza in een tamelijk duister boek had verwoord, werd door Borel op een populaire, | |
[pagina 71]
| |
vlotte manier naverteld. Maar toch op een manier, die Van Eeden in huilen deed uitbarsten. In de laatste twee jaren van de negentiende eeuw is hij meer dan eens met zijn gedachten bij Henriette en zijn liefde voor haar.Ga naar eind58. Het zijn ook de jaren waarin hij aan zijn roman Van de koele meren des doods werkt.Ga naar eind59. In deze laatste roman heeft Van Eeden wederom zijn relatie met Henriette Ortt gebruikt als romanstof. Of hij bij het schrijven ervan alleen door ‘kunstenaarsmotieven’ werd gedreven, zoals hij in zijn voorwoord bij de tweede druk van zijn roman in 1904 beweert, waag ik te betwijfelen. Bij het beschrijven van de relatie van de hoofdfiguur Hedwig Marga de Fontayne met Johan stond zijn eigen jeugdliefde model en het kan niet anders of wraakzuchtige motieven speelden naast artistieke motieven een rol van betekenis. Henriettes afwijzing in 1879 was hij ook omstreeks 1900 nog niet vergeten. Zijn jeugdliefde kon hij niet uit zijn gedachten bannen; het maakt hem triest. In de tijd waarin hij aan zijn roman werkt was hem het volgende versje te binnen geschoten: dyn eerste liefde die is de beste
so laat ze bliven dyn eerste en leste
du kanst wel vinden veel roem ende eer
dyner jonckheit minne die vindst du niet weer.
(Dagboek: 9 april 1899)
Natuurlijk heeft Van Eeden bij het beschrijven van de relatie in de roman de werkelijkheid naar zijn hand gezet. Maar. een aantal cruciale momenten in de liefde voor Henriette Ortt zijn nauwkeurig door hem vastgelegd. Henriette had dan ook, toen ze de roman las, geen enkele moeite om haar vroegere relatie met Frederik te herkennen, zoals uit een brief van haar blijkt.Ga naar eind60. Misschien heeft ze zich wel verbaasd over het grote standsverschil tussen Hedwig en Johan in de roman. Hedwig immers is een kind uit een aristocratisch milieu, terwijl Johan van lage afkomst is en wees. De mislukking van hun relatie kan voor een groot deel aan standsverschil worden toegeschreven. Is dit grote standsverschil een aanwijzing dat er volgens Van Eeden ook tussen hem en de adellijke Henriette standsverschil had meegespeeld? Een antwoord op die vraag is moeilijk te geven, omdat er in het dagboek van Van Eeden totaal over gezwegen wordt. Maar door van Johan een wees uit een laag sociaal milieu te maken had hij niet alleen een romanfiguur als alterego die zielig was maar ook een die direct en vulgair zijn emoties durfde te uiten en niet gehinderd werd door de formaliteiten en conventies van een burgerlijk milieu. Volgens Emants is de voornaamste reden dat een schrijver zijn stof zoekt in de lagere klassen, dat ‘de kleine luiden hun gedachten en gevoelens onverbloemder uiten dan de vertegenwoordigers der voorname scanden’.Ga naar eind61. Hoe hoger men stijgt op de maatschappelijke ladder, aldus Emants, ‘des te meer komt men in aanraking met de remmende werking der beschavende opvoeding’. Johan is behalve door zijn wees zijn ook een buitenstaander in de beschaafde maatschappij door zijn beroep van kunstschilder. Op wel zeer dramatische wijze heeft Van Eeden in Van de koele meren des doods aangegeven wat de gevolgen kunnen zijn als een meisje met de gevoelens van een jongen speelt. De relatie, die met een intense verliefdheid van Johan start, eindigt met zijn zelfmoord. Al vrij snel na het begin van de verhouding zijn er enige problemen. Zo is er onenigheid tussen Hedwig en Johan over de godsdienst van de eerste; Johan vindt het dom om aan God te geloven. Maar er zijn behalve het geloof nog meer punten, die ze gemeen hebben met Henriette en Frederik indertijd. Ook in de roman blijft de aard van de relatie onduidelijk. Johan wil Hedwig zeggen dat het groot en belangrijk is wat hij voor haar voelt, maar is niet in staat om het te uiten, half uit schroom, half omdat Hedwig het weet te voorkomen. ‘En het was een heerlijk, angstig, gans vervullend spel, het naderen, naderen aan dat ene wat hij zeggen wilde en er toch niet toe kon komen. Maar dikwijls was hij zo dichtbij, en waren zijn verhulde woorden zo duidelijk, dat als zij om het grote woord boos zou worden, zij het nu wel geworden zou zijn. Maar Hedwig leidde hem af en sprak over vissen en bloemen, en deed of zij niets bemerkte en bleef even vriendelijk. Zij bemerkte wel, en vond lust daarin. Het was haar zoet.’Ga naar eind62. Van Eeden laat er geen misverstand over bestaan dat Hedwig schuld heeft: ‘Zodoende | |
[pagina 72]
| |
De marmeren gang van het huis van notaris De Booy, Grote Houtstraat nr. 99 in Haarlem. In Van de koele meren des doods wordt deze gang met het grote marmeren hart beschreven, dat gevormd werd door twee aan elkaar sluitende marmerplaten. De hoofdpersoon Hedwig uit deze roman is door dit hart gefascineerd (familie-archief De Booy).
deed zij haar eerste grote kwaad aan haar evenmens, verschrikkelijk in gevolgen, en een immer vloeiende pijnbron tot haar dood. En zij deed het in argeloze luchthartigheid, zo gerede en gemakkelijk als het schenken van een kleine gave aan een arme.’Ga naar eind63. Men stelle zich in de plaats van Henriette Ortt, toen zij dat las! Na de eerste kus is er tussen Hedwig en Johan het spel van aantrekken en afstoten. Langzamerhand wordt zij zich bewust van haar aantrekkingskracht. Ze krijgt oog voor de ‘bekoorlijke schijn der losbandigheid’ en geeft zich daaraan over. Ze wordt door Van Eeden gepresenteerd als een mengeling van frivoliteit en reinheid. Ze wisselt briefjes uit met jongens die verliefd op haar zijn. De plaats waar de briefjes in worden gelegd, (namelijk de ronde gaten in de poortdeur van haar huis, ontstaan ten gevolge van de pistoolschoten, die haar broers in baldadige bui hadden gelost) is in zoverre interessant omdat Henriette Ortt deze plaats zeer goed herkend zal hebben. Het was dezelfde plaats waar ze briefjes uitwisselde met haar vriendin Mik de Booy.Ga naar eind64. Groot is de jaloezie van Johan als Hedwig met andere mannen verkeert. Zij probeert het wel goed te maken, omdat zij zich schuldig voelt. Maar dan komt het moment, waarop Johan zijn hart uitstort en haar zijn liefde bekent. Hedwig reageert zeer ambivalent; ze is aan de ene kant gevleid en gaat er op in, maar aan de andere kant benauwt het haar. Met name de pogingen van Johan tot ‘lijfs-aanraking’ schrikken haar af. Toen zag Hedwig ook iets van het kwaad waarin zij gevangen zat, als in een zelf-gesponnen web. Ze was, aldus Van Eeden in de roman ‘als een kind dat spelende brand heeft gesticht en van 't mooie lichtje gaat letten op de dichter wordende rook en het kraken der vlammen rondom’.Ga naar eind65. Met toegeven aan de liefde zouden er vervelende dingen kunnen gebeuren: trouwen bijvoorbeeld. Hedwig is bang voor de hartstocht van Johan. Ten slotte schrijft ze Johan een brief, waarin zij zijn liefde afwijst. Maar hij versaagt niet en probeert haar te ontmoeten. Dan ontstaat er tussen hen een dialoog, waarin Johan haar vraagt waarom ze zo wisselvallig is in haar liefde; de | |
[pagina 73]
| |
ene dag houdt ze van hem, de andere dag weer niet. Maar zij zegt dat ze haar gehele leven van hem zal houden, maar dat het niet goed is dat ze elkaar blijven zien. Later zullen ze elkaar weer zien, aldus Hedwig, als zij getrouwd is. Haar laatste opmerking treft Johan diep; het idee dat ze met een ander getrouwd zou. zijn, is voor hem onverdraaglijk. Hij reageert in dat opzicht niet anders dan Johannes in Johannes Viator en Frederik van Eeden zelf in 1879 bij Henriette Ortts afwijzing. Hij voelt zich vernederd door Hedwig. Hoe vernederd hij is blijkt uit zijn reacties op het huwelijk van Hedwig met Gerard Wijbrands. Deze Gerard wordt door Van Eeden in de roman beschreven als een zeer toegewijde persoon, maar als minnaar iemand met gebreken. Hij heeft afschuw van seks ten gevolge van zijn schuldbesef over zijn toegeven aan onanie in zijn jeugd. In hoeverre deze Gerard karaktertrekken heeft meegekregen van Henriettes man Valeton kan ik niet beoordelen. Dan vindt er een belangrijk incident plaats, waaruit afdoende blijkt dat Johans liefde omgeslagen is in jaloezie en haat. Op een gegeven moment ontvangt Hedwig een brief van Johan, waarin al zijn woede tot uiting komt in een reeks van scheldwoorden. Ze wordt uitgemaakt voor ‘kokette hoer’, ‘vampier’, ‘incubus’ enzovoort. Hij uit ook dreigementen: ‘Kronkel nu maar. Ik heb je tussen twee tangen, en ik zal je aan de burgers en buitenlui laten zien in een kraam op de Turfmarkt, al sis je tot ze bleek worden.’Ga naar eind66. Even later zal blijken wat Johan met het dreigement op het oog had. Hij gebruikt zijn talent als schilder voor een zoete wraak; hij schildert Hedwig als sfinx met koude ogen, met blauwige gelaatstint, naakt bovenlijf en twee gele grijpvogelklauwen, omhakend bloedig mensenlijf en schedel. Achter haar hoofd een ruitertje op een wit paard, dat weggaloppeert. Het schilderij hing in de etalage van een boekhandel. Een vergelijking van Johans wraakactie met die van Frederik na het bekend worden van het huwelijk met Valeton dringt zich op. Frederiks brief, die hij naar Henriette stuurde in de dagen van het huwelijk en waaruit ik uitvoerig geciteerd heb, is weliswaar iets beschaafder van toon, maar tussen de regels door is zijn grote woede te merken. In de brief werd het sfinxachtige gedrag van Henriette centraal gesteld, wordt ook de vraag gesteld of haar man wel op de hoogte is van haar verleden en wordt ook een wraakneming via een kunstvorm aangekondigd en wel via een verhaal. Evenals Johan hield Frederik woord door zijn romans te schrijven, waarin hun verhouding aan de orde wordt gesteld. Die romans komen evenals het sfinx-schilderij van Johan in de etalage te liggen van de boekhandel. Zeker in Van de koele meren des doods wordt de schuld geheel in de schoenen van de vrouw geschoven. De scheldwoorden, die Johans brief bevat, komen weliswaar niet in de brief van Frederik voor, maar men herinnert zich de reeks van scheldwoorden, waarmee in Johannes Viator de verderfelijke vrouwelijke, hoerachtige duivelin, Marjons zuster, wordt aangeduid, die verantwoordelijk is voor het vuile en gemene in de wereld. De brief van Johan is een soort combinatie van deze passage uit Johannes Viator en Frederiks brief. Van Eeden heeft waarschijnlijk gehoopt, dat Henriette Ortt na haar huwelijk spijt moet hebben gehad, dat ze niet met hem, die in zo korte tijd een bekend schrijver was geworden, getrouwd was. Dat is op te maken uit Hedwigs afkeer op het saaie, getrouwde leven met haar man en haar fascinatie voor de stijgende roem van Johan als kunstenaar. Maar dan volgt Johans laatste wraakneming, zijn zelfmoord. Johan had haar nu alle kans ontnomen om het ooit weer goed te maken. Als Van Eeden gehoopt heeft dat Henriette direct na het lezen van de roman over haar gedrag in de jaren van hun intieme relatie met hem zou spreken, dan moet hij teleurgesteld zijn. Zij zweeg erover. Pas jaren later zou hun verhouding bespreekbaar worden. Toen schreef ze Van Eeden: ‘En toen ik de Koele Meren las en daaruit merkte, hoe je dacht dat ik met je had gespeeld en gecoquetteerd toen heb ik weer eens getracht er wat over te zeggen, maar er was geen contact...’ (30 maart 1918) Contact was er wel in de eerste jaren na het verschijnen van de roman. Op 4 juni 1902 komt Henriette zelfs in Walden op bezoek en op 12 augustus van datzelfde jaar gaan ze met zijn tweeën naar de kermis in Haarlem, zoals ze zo | |
[pagina 74]
| |
dikwijls in hun jeugd hadden gedaan. Maar over haar gedrag toen wordt niet gesproken. Bij hun ontmoetingen ergert hij zich af en toe aan haar verburgerlijking: ‘Ik zag Henriette, mijn jongensliefde, in haar verfoeilijk smakelooze dracht, en benauwd burger-huishoudentje. Dat was treurig.’ (Dagboek: 20 maart 1907) In 1909 verschijnt De nachtbruid van Van Eeden, een roman waarin hij ten dele zijn relatie met Henriette verwerkt lijkt te hebben in de liefde van de hoofdpersoon Vico Muralto met Emmy Tenders. Ook in deze relatie het leeftijdsverschil (hij is zestien en zij negentien als de liefde begint), ook hier geloofskwesties, ook hier idealisering van de vrouw, ook hier seksuele moeilijkheden. Hij vindt het moeilijk om de banale voorstelling van zaken die zijn vader hem gegeven heeft bij een gesprek met seksuele voorlichting te combineren met zijn hoge achting voor Emmy. Dat geworstel veroorzaakt pijn, zelfverachting en wanhoop en dat had tot gevolg dat zijn gedrag zo erg ongelijkmatig werd dat zij het als krenking voelde en zich meer terugtrok. Toen er een mededinger verscheen, maakte Vico plaats voor hem. Opvallend in De nachtbruid is dat Van Eeden hier seksuele moeilijkheden als oorzaak noemt van de beëindiging van de relatie. Als we dit transponeren naar zijn relatie met Henriette, dan zou het kunnen dat Van Eeden zelf min of meer op een beëindiging van zijn relatie met Henriette heeft aangestuurd om het beeld van de vrouw als verheven, geestelijk wezen te handhaven.
Op 31 maart 1911 sterft Henriettes man op eenenzestigjarige leeftijd. Henriette is een bedroefde weduwe en Van Eeden kan op zijn condoleancebezoek niet vrijuit spreken. Ook in 1915, het jaar dat hij haar enige malen ziet, wordt de kans niet benut. Op 9 oktober 1916 noteert hij in zijn dagboek: ‘Nog nooit heb ik mijn hart teegen haar uitgesproken, oover die oude liefde. En ik voel het alles of het gisteren was. Ik heb hevige bitterheid tegen haar gevoeld, en soms noem ik het een misdaad, wat ze mij deed, een onrecht. Ik heb haar geraden Spitteler's Imago te lezen. Dat is een wonder boek, zoo diep en waar. Dat past op haar en het oude geval tusschen ons.’ De roman Imago van de Zwitserse schrijver en Nobelprijswinnaar Carl Spitteler was in 1906 verschenen en had een groot succes bij de psychoanalytici.Ga naar eind67. Freud noemde een tijdschrift naar de roman. Imago is het verhaal van een vierendertigjarige dichter Viktor, die naar zijn kleine geboortestad terugkeert, waarin hij jaren geleden een jonge vrouw heeft liefgehad: geen liefdeswoord hadden ze uitgewisseld. De vrouw, Theuda geheten, wist niets van zijn gevoelens voor haar. Viktor kreeg van deze korte ontmoeting een visioen; hij maakte Theuda tot een soort ideaalbeeld en bron van inspiratie en gaf haar de naam Imago. In de geboortestad ontdekt hij dat zijn beminde getrouwd is en een kind heeft. In zijn ogen heeft Theuda verraad gepleegd aan hun liefde; deze Theuda noemt hij Pseuda om het oorspronkelijke beeld van Imago te herstellen. Viktor ervaart steeds meer hoe verliefd hij op haar is. Hoewel hij blunder op blunder maakt weet hij door te dringen in de familie. Als hij op een gegeven moment Theuda op de verjaardag van haar kind een rol ziet spelen als sprookjeskoningin in een wit gewaad en een kroon op het hoofd, denkt hij dat ze een godin is. Een paar dagen later werpt hij zich op zijn knieën voor haar en bekent haar zijn liefde. Om hem uit die situatie te helpen staat ze hem toe dat hij elke dag mag komen en met haar mag spreken. Hun gesprekken echter worden met de dag onpersoonlijker en op een gegeven moment vraagt ze hem wanneer hij weer de stad zal verlaten. De dag daarop is ze niet thuis. Op die avond verneemt hij van een vrouw Steinbach, dat Theuda elk woord van hem aan haar man verteld heeft en aan haar. De volgende dag verlaat hij de stad zonder zelfs gemerkt te hebben dat die mevrouw Steinbach vanaf het begin verliefd op hem was. Maar nu heeft hij de ware Imago van de echte Theuda losgemaakt en van Pseuda. De winst is dat de gezuiverde Imago voor hem als dichter een sprankelende bron van inspiratie is. Ik heb de roman vrij uitvoerig naverteld om duidelijk te maken waarom Frederik van Eeden het boek van Spitteler aan Henriette aanbeveelt. Het is echter zeer typerend voor Van Eedens visie op zijn jeugdliefde dat hij bij deze aanbeveling geheel gericht is op het afwijzen van Theuda van haar dichterlijke minnaar. Henriette, zo moet hij gedacht hebben, kan aan de | |
[pagina 75]
| |
Henriette Ortt op oudere leeftijd, zittend te midden van haar broers. Rechts staande met hoed haar broer Felix.
grove manier waarop Theuda de dichter afwijst ontdekken hoe zij hem, Frederik, behandeld heeft. Frederik heeft echter niet door dat Theuda's ‘wreedheid’ therapeutisch werkt, omdat deze Viktor verlost van een vrouw die alleen maar in de verbeelding bestaat. De intentie van Spitteler ontgaat hem, zo lijkt het, en ook de reden waarom Freud, Jung en andere psychoanalytici het boek zo waardeerden. De term ‘imago’ wordt zelfs een psychoanalytische term op voorstel van Jung en heeft betrekking op de subjektieve beeldvorming dat een kind van zijn ouders maakt, waarbij het er niet om gaat hoe ze werkelijk zijn. Freud meende dat de ‘imago’ onbewust de keuze van de geliefde bepaalde.Ga naar eind68. Precies als de hoofdpersonen in Spittelers roman komen Henriette en Frederik er ten slotte toe om met elkaar te spreken over wat er in het verleden nu precies heeft plaatsgevonden. Op 1 december 19r6, veertig jaar na het begin van hun verhouding, komen ze te spreken over de oude tijd en hun liefde. Frederik logeert dan bij Hennette in Apeldoorn, waar ze na de dood van haar man is gaan wonen. Wat Henriette over hun vroegere relatie vertelt, moet Frederik verbijsterd hebben, zoals de dichter Viktor ook verbijsterd was, toen zijn Theuda hem de nuchtere waarheid vertelde dat ze geen liefde voor hem voelde. Zo beweert volgens het dagboek van Frederik van Eeden Henriette Ortt in dat gesprek op 1 december 1916 dat ze nooit begrepen had dat Frederik haar tot vrouw wilde. Ook zei ze dat ze toen volstrekt niet godsdienstig was en dat dat dus geen reden kon zijn voor scheiding. Frederik moet huilen nu van de gedachte dat als hij duidelijker was geweest en had gezegd dat hij wilde trouwen dat hij dan alle leed niet geleden zou hebben. Onder het huilen roept hij: ‘'t is te gek! 't is te gek!’ Henriette is met zijn ontroering erg verlegen. Maar al gauw dringt het tot hem door dat het niet zo kan zijn als Henriette vertelt. Hij zoekt zijn oude dagboek op en vindt de tegenspraak: ‘Ik wil je niet als man, nooit.’ | |
[pagina 76]
| |
Bijna een jaar later, op 28 oktober 1917, logeert Henriette bij hem op Walden. Hij beschrijft Henriette in zijn dagboek van die dag als ‘de vrouw die mijn jongensliefde, die zoo groot en mooi was, verwierp, en daarmee mijn leeven een blijvende schade deed’. Hij blijkt na het gesprek van 1 december vorig jaar zijn oude dagboek naar haar te hebben gestuurd, waarin haar woorden toonden dat er geen misverstand kon zijn. Toen ze in april 1879 het leed van Frederik zag, had ze duidelijke taal gesproken - het dagboek bewijst het -: ‘Wensch niet dat ik uit meelijden anders spreek, - ik kan je vrouw niet worden. In het gesprek op 28 oktober wordt het hem duidelijk hoe de vork in de steel zit. Ze sprak volgens Frederik zelf het bevrijdende woord door te zeggen dat de man die ze getrouwd had meer ‘masterful’ was dan hij. Ze hield van beiden evenveel; ook aan hem had ze gezegd dat ze niet wist of ze genoeg van hem hield om te trouwen. Maar waar Frederik toen terugdeinsde, volhardde de ander door te zeggen dat dat er niet toe deed en dat hij wel genoeg van haar hield. Frederik van Eeden moet tot de conclusie komen dat wat Henriette en hem uiteendreef haar ideaal van het huwelijk was. Later ook bekent ze dat ze genoeg van hem gehouden had om te kunnen trouwen, maar toen had ze hem al ongelukkig gemaakt en afgewezen. Dat alles tot haar grote smart. Op die achtentwintigste oktober begrijpt ze nog steeds niet hoe het zo gekomen is. Ze voelt zich schuldig en vraagt om vergeving. Over een paar dingen is hij het niet eens met Henriette. Zo noemt zij zich ‘niet-hartstochtelijk’, terwijl volgens hem de vrouw vaak haar driften en daden niet goed ziet. Ook oneens is hij met haar mening dat een huwelijk met haar hem wel beveiligd zou hebben tegen alles wat zijn leven later vergiftigde. Het zou te droevig zijn, als dat waar was. Overtuigd is hij wel van de slechte rol van de ouders doordat deze nooit vrij uit gesproken hadden en hen stilletjes in de richting geduwd hadden, die ze uitgestippeld hadden. Nooit had de moeder van Henriette, van wie ze zoveel hield, de relatie tussen Frederik en Henriette vrij met haar besproken. Het gesprek heeft veel duidelijk gemaakt, maar dat wil niet zeggen dat daarmee het zoeken naar de verloren tijd en liefde op zou houden. Als in de dagen van weleer wandelen ze weer en af en toe lijkt het of er weer een begin van genegenheid of liefde is.Ga naar eind69. Maar het oud zeer is niet totaal verdwenen. Op 30 maart 1918 stuurt ze hem een lange brief over de wijze waarop hij hun relatie in zijn romans, met name Johannes Viator, heeft afgebeeld. Maar ze blijven contact met elkaar houden. Zij helpt hem zelfs met zijn correspondentie. Hij logeert een keer bij Agnes Bendien, de dochter van Henriette en heeft daarbij het idee dat al die menselijke wezens, die uit Henriette geboren zijn, er al waren tijdens hun jeugdliefde. Waar zouden ze anders vandaan komen, vraagt hij zich op 9 februari 1919 af. Wel vindt hij het erg vervelend dat Henriettes kinderen zo op haar man lijken en het lijkt of de schim van die Valeton nog steeds door haar huis waart. Van Eeden kan het niet laten om af en toe het vuur weer op te rakelen en op een gegeven moment stuurt hij haar de venijnige brief die hij op de dag van haar verbreking van de relatie, op 28 april 1879, naar zijn moeder zond. Het was de brief, eerder door mij geciteerd, waarin hij zijn moeder alles verteld over haar inconsequenties, haar zogenaamde onschuld. In een brief, gedateerd 1 januari 1921, reageert Henriette zeer verbitterd en zegt dat hij haar liefde heeft doodgemaakt die zomer van 1920. In de zomer van 1920 moet hij die brief gestuurd hebben.Ga naar eind70. Op 23 juli noteert hij in zijn dagboek: ‘Ik kan de bitterheid van dat oude geval maar niet ooverwinnen of vergeeten. De schoone reine emoties van mijn jongensjaren afgeweezen, verworpen en toen helemaal verward en verdoold.’ (...) ‘Mijn jeugdliefde voor Henriette, het conflict met Kloos schijnen nu groote dingen in een klein kort leeven.’ Het contact herstelt zich weer en de wandelingen worden hervat. Op donderdag 12 januari 1928 schrijft Van Eeden nog een brief aan haar, nadat hij na het wakker worden haar naam in grote rode letters op de kamerwand zag. De letters gaven rood licht, net radiolicht, maar verder was er geen enkele toelichting bij. Hij is naar Amsterdam gegaan om haar een brief te schrijven; hij is er zeker van dat dit een wenk voor hem was. Hij | |
[pagina 77]
| |
vraagt haar een vriendendienst om hem weer te schrijven en haar voornemen te doorbreken hem in 1928 niet meer te schrijven. Hij besluit zijn brief met de woorden: ‘God houde je in heilige bescherming.’ Toen Van Eeden deze brief schreef leed hij al enige jaren aan dementie. Op 16 juni 1932 overleed hij op Walden. 20 Juni wordt hij begraven op de rooms-katholieke begraafplaats te Bussum. Henriette is aanwezig op de begrafenis.
Laten we het karakteristieke van deze merkwaardige relatie nog kort samenvatten. In de loop van hun leven hebben Frederik van Eeden en Henriette opheldering trachten te krijgen over de aard van hun relatie en de redenen waarom deze mis was gelopen. Die redenen zijn van velerlei aard: psychologisch, sociaal en cultureel. Hun karakterstructuur speelde een rol, hun geloof, hun leeftijd, hun stand, hun milieu, hun ideeën over liefde, over de rol van man en vrouw in de maatschappij, over verloving en huwelijk, over seksualiteit. Buiten kijf is dat de rol van de ouders niet onderschat mag worden. Henriette en Frederik hebben op een gegeven ogenblik door dat ze gemanipuleerd worden.
De rol die de puriteinse liefdesmoraal bij dit alles speelde was groot. Inzicht in die moraal is heel goed te verkrijgen via twee publikaties van Felix Louis Ortt, de zeven jaar jongere broer van Henriette. Juist in de jaren waarin Henriette weer eens flink met Frederik van Eeden zit ruzie te maken over hun relatie schrijft haar broer, vegetariër, spiritist, droomuitlegger en stichter van de vereniging Rein leven, twee brochures in briefvorm: Aan mijn zusje (1918) en Tweede brief aan mijn zusje (1920). Had Henriette met haar broer gesproken over de relatieproblemen met haar jeugdvriend? Of had Felix, groot bewonderaar van Van Eeden, met deze gesproken? Op die vragen kan ik niet antwoorden bij gebrek aan gegevens. Hoewel de brochures ruim veertig jaar na de jeugdliefde geschreven zijn, geven ze een aardig inzicht in de gedragscode waaraan een zestienjarig meisje moest beantwoorden. Seks dient niet voor het genot maar voor de voortplanting. Liefde is in de eerste plaats eenheid. Pas als een meisje een gevoel van eenheid met de ander kan ervaren, dan mag ze aan verloving en huwelijk denken. Het is lelijk, schrijft Felix, verliefdheid op te wekken zonder dat er echte liefde bestaat; ‘flirten en coquetteeren is min’. In zijn tweede brief gaat hij nog verder in op hoe een meisje zich op het huwelijk moet voorbereiden. Hij formuleert de gedragsregels en stippelt de strategieën uit, die zij zou kunnen hanteren. Als een meisje een jongen sympathiek vindt, dan is het voorlopig het beste niet in hem een huwelijkskandidaat te zien. Laat niets merken. Gedraag je precies als tegen gewone vrienden. In het begin is het moeilijk om ‘gewoon-natuurlijk’ te doen, omdat men zich zo goed bewust is wat men doet. Maar als men zijn best doet, dan wordt het gewild-natuurlijke langzamerhand weer echt-natuurlijk. Dit is een interessante bewering omdat hier precies het tegenstrijdige gedrag van Henriette wordt verklaard. Henriette is er maar ten dele in geslaagd haar rol goed te spelen. Waarom vindt Felix Ortt dat gedrag voor zijn zusje zo belangrijk? Omdat er hartstochten in het spel zijn die beteugeld moeten worden voor ze oppermachtig worden. Een probleem ontstaat voor het meisje, schrijft Felix, dat als de liefde voor en van de jongen groeit, het meisje de omgang moet verminderen zonder onvriendelijk te zijn. Het gaat erom dat men niet iets moet doen dat hem zou doen denken dat er iets vertrouwelijks bestaat. O wee, aldus Felix, als de zelfverloochening ontbreekt en het meisje met de gevoelens van de jongen speelt. Het kan tot verbittering leiden en tot moord zelfs. Henriette doorbrak een aantal keren het hypocriete gedrag, dat Felix in een open brief aan zijn ‘zusje’ voorschrijft. Wat dat betekende heeft ze geweten, haar leven lang. |
|