Zo heb ik jaren gaten geknipt uit de werkelijkheid en er geen spijt van gehad. Wat je d'r van maakt is poëzie, de rest is smeltijs, het beklijft niet. Zo vond ik en handelde er naar.
De volgende ontmoeting met Hans Andreus was in Amsterdam enige tijd later. Op een avond in de Johnny-bar, ook wel de Papegaai geheten. De kroeg lag vlak achter het Leidseplein en tussen 12 en 2 uur 's nachts was het er meestal vol.
De bar was ingericht door een doe-het-zelver, veel slecht zittend houtwerk, roze wandverlichting en een grote glazen wandkast, met daarin een verzameling miniatuurdrankflesjes, de rage uit die tijd.
Hans was die middag uit Parijs aangekomen.
We zetten het stevig op een drinken, van Hans z'n geld uiteraard. De Apotheker speelde Perzische tapijtenmuziek, met trillers en lange uitglijders op de wrakke piano. De wereld werd één warme roze lampekap.
Tegen sluitingstijd inspecteerde Hans zijn jaszak op inhoud.
Tussen sleutels en kleingeld zat ook een ring, een zilveren ring met geometrische motieven, opgewerkt met rode en blauwe email. ‘Je mag hem hebben als je hem mooi vindt,’ zei Hans.
Ik vond hem verdomd mooi en heb hem lang bij me gedragen tot hij verdween.
Dan zien we elkaar jaren niet, alleen te hooi en te gras. Hans gaat naar Italië en ik ga naar Zweden.
Midden 1956 ontmoette ik hem weer in café Scheltema op de Nieuwezijdsvoorburgwal in Amsterdam, waar hij zat te werken aan een vertaling. Ik nodigde hem uit bij mij te komen logeren en nog dezelfde dag reden we in mijn zilverkleurige Sunbeam Talbot naar mijn landhuis aan de Waal.
Kort daarvoor was ik getrouwd met de Zweedse filmactrice Ulla Jacobsson. We kochten een huis in het bergdorp Fornalutx in Mallorca en het burgemeestershuis in de gemeente Opijnen, schuin tegenover Zaltbommel. Het werden schone dagen.
Overdag werkte Hans in de moestuin achter het huis, waar ik een werktafel had neergezet. Aan het eind van de dag zaten we in de loggia voor het huis en dronken mooiweerwijn uit de wijnkelder. Ulla en Hans praatten over toneel, we speelden gitaar en zongen Engelse drinkliederen en Franse balladen.
Ondanks het leeftijdsverschil, Hans was vijf jaar ouder, hadden we genoeg gemeen. We waren beiden eenzame romantici: op zoek, op reis, van locatie naar locatie, van vriend naar stad.
Heftige liefdes, hevig verdriet.
Leven in kroegen en op straat. Hans was in Frankrijk straatzanger geweest en ik terrastekenaar. We hielden van muziek maken en van zingen, van wijn, poëzie en vrouwen.
Er waren nog andere parallellen waar ik later pas achter kwam. Onze moeders die aan een absurde verhuisdrang leden. Het tweede huwelijk van de moeder en de geboorte van twee zusjes. Het verlies van identiteit op latere leeftijd door de ontdekking dat onze respectievelijke vader niet de echte bleek te zijn. We waren beiden half joods. We verlieten beiden de HBS in de vierde klas en raakten aan de zwerf.
Hans lachte graag, schokschouderend, beheerst. Ik zag hem, zich nooit op de knieën slaan of krom van de lach. Het was alsof hij zich ontlaadde in het schokschouderen. Het maakte een wat gemaniëreerde indruk, de beheersing van die emotie. Hij had een broze stem, die soms oversloeg, alsof hij net de baard in de keel had. Hij sprak kalm, goed articulerend. Door het bedachtzaam formuleren, alsof hij je voortdurend wat probeerde uit te leggen, klonk het belerend. Je werd verondersteld het met hem eens te zijn. Zoals hij het woordje ‘hè’ gebruikte, als verbinding tussen twee zinnen. Dat klonk als een afronding van een statement. Hij was middelgroot van postuur, stevig, een smal gezicht met kortgeknipte baard en snor.
In zijn gezicht zaten enige blauwzwarte putten, alsof er op korte afstand een schot hagel op hem was afgevuurd. Op de oneindigheid gerichte blauwe ogen.
Netjes op zijn kleren, schoenen gepoetst, jongensachtig. Hans bleef enige tijd logeren en daarna bracht ik hem met de auto terug naar Amsterdam.
Eind 1957 was mijn huwelijk ten einde. Daarmee eindigde ook mijn welvaart. Ulla was met de kinderen naar Stockholm vertrokken, het