| |
| |
| |
Dirk van Bastelaere
Haworth pastorie
1. Poppie gezien, kassie dicht
Anne, Charlotte, Emily. Wie is af
En wie is wie? Ze mokken wat
Op dit portret, hun blik is raar.
Het lijkt of fictie in het echte stak
Als vingers die een pop manipuleren.
Ze zitten zo merkwaardig scheef
In die onaards vermaakte kleren.
Ik denk, het is een evenbeeld,
Een spiegel voor de tijd gezet. Maar
Voor wie toekijkt loopt een kreuk,
Een storing door hun beeltenis. Is het
Een strik om een te laat bezorgd pakket?
Zo'n geschenk waar niemand ooit aan went?
Ze zijn van schoonheid afgebogen.
Hun mond pruilt raar. De blik zit fout.
En niets dat van zijn plaats af kan.
Ze zitten ongedurig in het zwart:
Drie zussen die er schik in hebben,
Een broer verschietend in de nacht.
| |
| |
| |
2. Emily Jane
Wie is weg en wie gezien?
De veenwind is hun hartedief,
Hij maakt hun asem nagelnieuw.
Geschramd door weerlicht is het mos.
Een lantaarn schokt over de hei.
De angst is Emily en klein van stuk:
Zijn Emily's Engelse doggen los?
Luister: gehos, gestruikel,
Wie zit Emily op de hielen?
Behalve Emily is niemand er,
Van de zwartgestookte pastorie
Kortademig en boos ontdekken wil.
Het onweer dat geen doorgang vindt.
Drie crinolines bij de taxusheg:
Zussen die zich het veen in reppen,
Als vliegen zwermend om u heen
| |
| |
| |
3. Woeste hoogte
Je hoge, ongebonden lach stuurt alles
In de war. Dit Haworth is veraf. Het heden,
Door een vlaag gevat, gaat als een koets bewegen
Bij een veen zonder weerga, is de pastorie.
Het hek dat kermt van tijdverschil
Is zwart en een obstakel.
Je wandelt er, als nieuw, doorheen.
De rare tantes in de woonst, ze schitteren
Van afwezigheid. Ze breien, krassen, knippen.
Zijn ze gedrieën en met drie alleen
Als gouvernantes voor het leven? Geen ding
Komt voort zonder hoofdknik van hen,
Jouw lach nog wel het eerst.
Het boek dat zich in Emily schrijft
Glijdt weg in het concrete. Het veen
Wordt een veen waarin het moeizaam
Lopen is: gure hoogte bezijden geschiedenis.
| |
| |
| |
4. Spinsters
Voor het leven gouvernantes
Zijn ze van postuur zeer klein.
Met een gelijkaardig handschrift
Wijd, kunnen ze spinnen, dat het kraakt.
Het huisraad gaat er aan geloven:
Er groeien witte haren op. De pastorie
Steekt in het rag, waaruit wat af te lezen valt:
Voogdessen kunnen over draad beschikken
Om zaken hun beloop te geven.
Heel Yorkshire wit, wolken op drift,
De held is zwart als een kolenbrander.
Ze zullen voor jouw ogen weven,
Want wat niet opvliegt wordt van schrift.
| |
| |
| |
5. Kiss of the spiderwomen
Het trekt nog in je hoofd.
Aan draden, waaroverheen ze
Al word je in die webben goed beheerd,
Ga maar slapen, dat je straalt.
Hang in een eigen nis te waaien
Had je het niet, de hele tijd, gedacht:
Jouw droom van hun inhaligheid
Doublure? Currer, Ellis, Acton Bell -
Spinnepoten, zigzag, op je vel.
| |
| |
| |
6. Boekje open
Taxus, lariks, conifeer. Evenzogoed
Figuren in een boek dat je leest
Terwijl de electrische storm woedt.
Het hek kermt in kwaad weer,
Omdat de moors niet open gaan.
Geklapwiek lijkt wel in je oor te landen.
Je wordt door wind, trompetmuziek, bezocht
En staat aan elementen bloot,
Een veenspook, nee, niet werkelijk.
Wie kan in onweer rijzen als een valk?
Je hebt hier, nu zelf niets te willen:
Taxus, lariks, conifeer - symbolen
Die het waaien doen en de moors,
Inktzwart als een vertelling, staan leeg
Door zussen uit de taal te wrikken,
Lijken uit de turf. De slaap klapt het boek
Dicht. De bui is over. Je wrijft je bril
Schoon, gaapt, dat het niet mooi meer is.
|
|