Maatstaf. Jaargang 34(1986)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Rudolf van Lier Gedichten Op weg Vinkeveen voorbij leek het leven weer wat dragelijk. Ik dacht aan ouwe Frangs en hem die voortleeft in mijn vriendelijke gedachten, Breeroo, die kans en uur verloor, langs de Amsterdamse grachten. Door een ijzeren hekwerk in een lange laan van eiken, zij is mij toen voorgoed ontgaan, zag ik de bruid, die ik had moeten trouwen in een flits van zomer staan, maar ik reed door. Ik was weer op weg naar een van die vergaderingen waarin tot weinig nut, ik het leven liet verbloeden in half-blind besef. [pagina 78] [p. 78] Caracas Door het landschap tussen vliegveld en stad reden drie mannen, één was de taxichauffeur, ik was de twee anderen. Eén van hen was daar tussen de bergen, wind was op zijn huid, het vroege morgenlicht was in zijn ogen, en hij zag de dag opengaan; de andere was ergens, ik weet niet waar, in een donkere kamer van rouw. Het was niet duidelijk, of hij er rouwde of daar, gestorven, lag opgebaard. Zon op de tuinbank Lente, de eerste warme lentedag, we zitten op de tuinbank in de zon. Je zegt opeens: Het is goed. Ik weet niet wat en stel je ook geen vragen. Toch had ik je nooit eerder horen zeggen dat iets goed was, wat niet iets tastbaars is. Een gele vlinder komt en fladdert om je heen, die brengt je vast meer goeds, zeg ik, je spreekt van hoop. Kijkend hoe hij je omcirkelt in nog geler licht, bedenk ik dat de demonen misschien bezig zijn het beleg van ons leven samen op te heffen, omdat zij beseffen dat ik nooit opgeef, tot het einde van mijn krachten doorvecht. Vorige Volgende