Maatstaf. Jaargang 34(1986)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] B. Zwaal Gedichten janken. mijn traan is blij. ik maak er vele en hij is vrij om te vallen op een bosbes. geplukt door neeltje belandt mijn traan in haar pannetje. zoeter en wilder dan haar bramenjam zijn de vingers van neeltje op mijn traan die zich vastklemt aan de huid van de bosbes en zo wat kristal geeft aan de geur van die bes. mijn traan wordt droger, raakt vermoeid. ziet hij dan op vanuit het pannetje naar de ogen van neeltje dan wil hij één ding, hogerop. hij klimt langs haar licht gebroken nagel langs haar wilde diepe vinger omhoog en bij haar kloppende pols danst hij vanzelf op haar schok door naar de pit van haar elleboog waar een blauwe ader mijn traan in trance brengt. hij liefkoost de zachte puls van haar bloed, o neeltje plukt vlugger en in haar schoot trilt haar pluk en via haar oksel, zoutkoepel van edele smaak, bereikt hij haar hals trillende van het bos en flink in haar oog legt hij zich troostend neer op de floers de zijden mat van neeltjes oog, het lieve linker. verrukt plukt zij voort, heldin van de jammen: framboise, bramiste, besseuse, pruimedance beperzikt, loofhut morelle. jank ik door. [pagina 13] [p. 13] [onze voorouders uit hoorn enkhuizen] onze voorouders uit hoorn enkhuizen bezeilden de zuiderzee tenslotte bereikten zij decima vanuit de hoge kerkbanken ter steden trof hen het vermaan op tienduizend zeiluren onbarmhartig van het schuren der zon hun ontucht in de verre landen niet op de vrije loop te laten na zoveel tijd waarin de grove zeemansklauw slechts 't eigen lid liefelijk en woest wist te beroeren praai retourvloot en zend per ommegaand uw gedroogde zaadpalmen in 't herbarium der psalmen naar patria waar dochters maagden door galmen uit uw verten zwanger walmen 't gerekte resultaat staat filé voor de tunnelen van coen te talmen [pagina 14] [p. 14] [een weggelopen paraaf werd node gemist ten kantore] een weggelopen paraaf werd node gemist ten kantore. leefde, op reis gegaan, in verre landen spilzuchtig en wispelturig. legde zich dan eens op zwaar damast nu weer klauterde het over lichte boezemheuvels, maar nooit grijpbaar, altijd op weg naar het volgende, dartel en licht zoals het een paraaf past. de zon scheen daar en droogde de inkt snel zodat het paraaf wel uitkeek zich te zetten. altijd beloofde het, en ieder door die beloften gesticht bereidde het een feestmaaltijd van spijzen of liefde op liefde en het paraaf gedroeg zich waardig en genoot van zijn sigaren en wist dat het toch altijd eens weer, ook al zou het rafelig en uitgevlekt verschijnen, welkom zou zijn ten kantore, wanneer daar de nood ten hoogste zou zijn gestegen, de sneeuw tegen de ruiten zou slaan, de procuratiehouders in wanhoop hun ijzige vrouwen zouden bellen dat zij noch her noch der noch huiswaarts durfden keren en zich in het riool lieten zakken en het deksel boven zich dichttrokken, ja ook dan nog zou het paraaf achter de rug van de laatste man om die de poort juist wou uitgaan welkom zijn en vreugde bereiden in sneeuw en tot op de draad versleten jassen van klasse. maar nu eerst nog in de zon, daar wenkt een borst, een dorst. [pagina 15] [p. 15] [de geile hoer van het turquoise geheim zetelde zich] de geile hoer van het turquoise geheim zetelde zich in de achterarena van het hippodroom verleid mij gerust, zilverpenning, zei ze sneeuw, zei ik, sneeuw en ik trok me af op een bloedrood tapijt geweven door de weefsters mijn zaad sloeg een gat door het knoopsel en scheurde de sneeuw langs de vochtstroom door holle buizen van stachriet bereikte ik de binnenlanden en trok me onder de maansteen en vertoonde me zwanger van haar beeld zware borsten rolden in mijn buik en stootten inwendig [pagina 16] [p. 16] [vervloekte boeren, hun hoeden staan scheef, hun humeuren] vervloekte boeren, hun hoeden staan scheef, hun humeuren hangen er half onderuit. terwijl de boeren zich flagelleren omtrent die humeuren en de uithangsels vol met de zweep raken verdienen zij nog geen hemel. de zwarte avond valt om hun hoven, geuren en klanken vallen te zamen in vrede maar gekliefd door de priemende slag die hun humeuren moet aansporen rechtop attent en vol gratie balancerend op veelust en koopmansverstand geprikt aan de slimstok der daalder op hun hoofd te zitten. telkens echter verstoort de gang van de markt hun intentie en schommelen de wereldkoersen zodat hun handen ter elfder nood weer grijpen naar de zwepen die hun humeuren zo vergeefs moeten dresseren. boer in de armen van boerin. boer gestrikt in de plooi van zijn stal. zij de barmboezemde boerinne bongert hem, ooft. Vorige Volgende