invalswegen zodat deze niet de oude stadsaders zouden verstoppen. Negentienelf, en Buls bedoelde geen opstopping van landauers.
Wat schrijft hij nog meer?
Raadslid Gürlitt (...) vreest dat het gedwongen behoud der oude burgerhuizen in het historisch centrum der stad enkel tot gevolg kan hebben dat de huidige bewoners er geleidelijk aan vervangen zullen worden door bewoners die behoren tot een lagere klasse. Dat zou het onderhoud van deze huizen niet ten goede komen (...) Naar onze mening is het een economische en hygiënische vergissing van de kant der gemeentelijke administraties om het bouwen van wolkenkrabbers in de hand te werken met het oog op een hogere waarde van de bouwgronden. (...) Reeds heel wat voormalige stadsbewoners (...) hebben nog slechts hun magazijn of kantoor in de hoofdstad, die het bevolkingsaantal ziet slinken.
In 1911 ziet Buls al de silhouetten van Mies van der Rohe en Le Corbusier opdoemen. In 1911 ziet hij al een bezorgde Marokkaanse moeder achter het raam van een vervallen burgerhuis aan een van de centrale boulevards. In 1911, kortom, voorzag Buls het totale failliet van de grootschalige negentiende-eeuwse vooruitgangsobsessie.
((Wolkenkrabbers. In de jaren zeventig werd in de omgeving van het nieuwe ‘Noorder-spoorwegstation’ een wolkenkrabberwijk opgetrokken, die de naam Manhattan kreeg. Aan dit project is de gemeente Brussel bijna bankroet gegaan.)
Inmiddels wandelt Busken Huet zielstevreden door het Brussel van 1878. Dat ik hem zie lopen, koffiedrinken, zijn hoed lichten, zijn hotel binnengaan, is verbeelding. Ik zie hem helemaal niet, ik zie alleen maar wat ik wil zien. Zijn rustige tred, zijn montere blik: hij beschrijft ze niet. En evenmin beschrijft hij de inrichting van zijn hotel, de atmosfeer in de koffiehuizen, het uiterlijk en de kleding van de mensen; noch de straatgeluiden, de weersomstandigheden of zijn humeur.
Busken Huet is geen romancier, maar wel een kind van zijn tijd. Wat hij in zijn breed opgezette, enigszins belerende proza de lezer laat zien is het produkt van zijn negentiende-eeuwse geest: het België en het Brussel van zijn ideeën omtrent dit land en deze stad. Hier en daar waagt hij zich aan een enkele schets, een landschapsbeschrijving, een korte impressie van een gebeurtenis waarvan hij toevallig getuige is. Maar zijn oog is vrijwel altijd zijn geestesoog: hij beschrijft geen huizen, schilderijen en gedichten, hij interpreteert ze. De enige beschrijving is een beschrijving in algemene termen: scholen, periodes, bedoelingen.
Dat het augustus is, weet ik omdat ik weet dat Leopold ii op 22 augustus 1853 met Marie Henriette van Habsburg-Lotharingen in het huwelijk is getreden: Terwijl ik te Brussel vertoefde, vierden de koning en de koningin hun zilveren bruiloft (...) (Hierop volgt een passage waarin Busken Huet enthousiast getuigt van de aanhankelijkheid der natie aan haar dynastie. Wàs die natie inderdaad zo aanhankelijk, of zag Busken Huet alles door een voile? In 1985, als koning Boudewijn en koningin Fabiola hun zilveren bruiloft vieren, weerklinkt hier en daar zwakjes de stem van een verregende onderdaan die ‘vive le roi’ roept.)
Busken Huet beschrijft geen huizen, en zelfs geen gevels van huizen. Hij noemt enkel straten, en de gemeenschappelijke architectonische noemer waaronder de huizen in die straten vallen. Maar ik zou nou juist zo graag willen weten hoe de zjeneivelkoten en de kabberdoesjkes van 1878 eruitzagen. Busken Huet drinkt geen jenever, of maakt daar althans geen melding van. Hij beschrijft geen enkele consumptie.
Busken Huet beschijft ook geen enkel levend wezen. Hij noemt de koning, de burgemeester, schrijvers, architecten, schilders. Hij noemt functies, beroepen. Individuen vermeldt hij enkel voor zover ze door hun werkzaamheden hebben opgehouden individu te zijn: Poelaert is niet een levend mens, maar de schepper van het Justitiepaleis. Busken Huet is niet een levend mens, maar de schrijver van Het Land van Rubens.
Het dichtst nadert Busken Huet de beschrijving van mensen als hij - en hoe veelzeggend is dat! - de beau-monde op de schilderijen van Alfred Stevens typeert. Schilderijen!
De heren mijdt hij, ten einde des te onverdeelder zich aan de dames te kunnen wijden. De Belgische romanschrijvers van 1900 zullen zich van zijn schilderijen bedienen, ten einde de klederdracht en de poses der schone en rijke jonge vrouwen van 1870 en 1880 te bestuderen. En niet haar poses of toiletten alleen! De gehele toon van het tijdvak is weergegeven, en op de aangezichten staan de gemoedsbewegingen te lezen. Vleit de kunstenaar zijn heldinnen niet, evenmin bespot hij haar. Hij erkent de mogelijkheid, dat haar wuft bestaan samenga met geweten en ge--