Maatstaf. Jaargang 34
(1986)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Mark W. Blaisse
| |
[pagina 67]
| |
tikte verloren zoons, die het rustige vaderland verlieten om hun nieuwsgierigheid te bevredigen, kregen steevast te horen dat het allemaal niet zo verschrikkelijk kon zijn. Zo erg is het wél en dat verklaart in belangrijke mate waarom Ethiopië arm en noodlijdend is en het nog decennia lang zal blijven. Westerse hulp, popplaten, superconcerten en een glimlachende Harry Belafonte in Addis Abeba ten spijt. Er worden miljoenen gepompt in een land dat de infrastructuur mist om er langetermijnplannen te verwezenlijken en dat nog kampt met stammenoorlogen, regionale concurrentiestrijd en middeleeuwse wetten. In het kader van de beschikbaarstelling van de opbrengst van de Amerikaanse plaat ‘We are the world’ kreeg Belafonte slechts een glimp van de werkelijkheid te zien. De hartverscheurende beelden die wij inmiddels zo goed kennen: uitgemergelde kinderen, moeders die geen melk meer hebben en hoge stapels lijken. ‘Het is nog nooit zo erg geweest,’ zegt het regime in Addis, dat weet hoe ‘in’ Ethiopië op het ogenblik is. Misschien is het waar, maar waar is ook dat het nooit erg goed is gegaan in Ethiopië, waar een mensenleven niet telt en de machthebbers nauwelijks belang hebben bij een welvarende bevolking. Het klinkt cynisch, maar zonder de goede wil van de leiders is er geen beleid te voeren. Het klimaat is slechts gedeeltelijk debet aan de situatie: de overige zondebokken zitten op de tronen of worden gedreven door een alles saboterend regionalisme en egocentrisme. Zoals Rimbaud al had opgemerkt: ‘un satané pays’.Ga naar eind3. Huilende hyena's, vraatzuchtige reuzemieren, wilde opstandelingen, magie en mysteries. Het zijn constante gegevens in de verhalen, maar wij naïeve westerlingen willen daarin niet geloven. Er is niet alleen geld nodig, maar vooral een totale mentaliteitsverandering. Uit het voortreffelijke boek van de Poolse journalist Ryszard Kapuscinski, The Emperor,Ga naar eind4. had al duidelijk moeten worden hoe een land functioneert, dat zich een dergelijke keizer veroorlooft. Op onnavolgbare wijze heeft Kapuscinski aan de hand van getuigenissen van naaste medewerkers, die hij met gevaar voor zijn leven heeft ondervraagd, een portret geschetst van deze kleine koning aller koningen, de Leeuw van Judah, keizer Haile Selassie. Diens Rijk moest opstaan als hij opstond (tegen vier uur 's morgens) en dan begon de angst direct weer de kop op te steken. Verklikkers en spionnen berichtten hem over de stand van zaken in het land en verrieden elkaar bij deze gelegenheid onderling, waarna de keizer zijn willekeurige bevelen uitvaardigde die weinig goeds voor de slachtoffers inhielden. De keizer was gek, maar niemand kon hem tegenhouden. Zo had Haile Selassie een hond, van een Japans ras, Lulu genaamd, wiens gedrag een veelbetekenend licht werpt op dat van zijn baas: ‘He was allowed to sleep in the Emperor's great bed. During various ceremonies, he would run away from the Emperor's lap and pee on dignitaries’ shoes. The august gentlemen were not allowed to flinch or make the slightest gesture when they felt their feet getting wet. I had to walk among the dignitaries and wipe the urine from their shoes with a satin cloth. This was my job for ten years...’ aldus een van de getuigen.Ga naar eind5. Haile Selassie had ook een speciale kussendrager. Deze diende altijd een kussen onder de voeten van Zijne Majesteit te leggen wanneer hij op een stoel of troon plaats nam. Zijne Majesteit wenste niet dat zijn edele benen in de lucht bengelden. Het volk boog diep voor zijn tiran en leidde zijn eigen, armzalige bestaan, ervan overtuigd dat er toch niets zou veranderen. In 1986 heet de nieuwe ‘keizer’ kolonel Mengistu Haile Mariam. Een marxist, die na een staatsgreep tien jaar geleden aan de macht kwam. Angst overheerst nog steeds en daardoor zijn geheimen en mysteries een onderdeel van het overleven gebleven. Er zijn nog steeds niet voldoende scholen en in plaats van lezen leren de boeren Het Kapitaal uit hun hoofd. Motiverend werkt het niet, maar daaraan wordt verder niet gedacht. Wie denkt is gevaarlijk en wordt verraden door een nieuwe generatie verklikkers en gemarteld door een nieuwe generatie beulen. En wij willen hierin verandering brengen, gedreven door medelijden en medeleven? Het Westen krijgt de kans niet eens te ontdekken wat de ware problemen zijn. Reizigers worden ontmoedigd, journalisten in de gaten gehouden en politici om de tuin geleid. Alleen de enkele ooggetuigenverslagen kunnen bijdragen tot meer begrip en uiteindelijk misschien tot een efficiëntere hulpverlening. Rimbaud had het land ruim een eeuw geleden al in de gaten. Niemand heeft naar hem geluisterd, ook al leefde hij al met al tien jaar in Afrika, waarvan bijna drie in het huidige Ethiopië. | |
[pagina 68]
| |
CententellerWaarom wilde Arthur Rimbaud zo nodig naar Afrika? Er zijn bijna evenveel antwoorden op deze vraag gegeven als er Rimbaud-specialisten zijn. Om te vergeten, om eindelijk het ware leven in zichzelf te ontdekken, om te Lijden tot hij erbij neer zou vallen, om te bewijzen dat hij niet alleen een goddelijk schrijver maar ook een goddelijk Mens was, om het grijze klimaat van Europa te ontvluchten of om te vluchten ‘tout court’? Wat het ware antwoord ook moge zijn, Rimbaud aarzelde niet de moeilijkste weg te kiezen en wordt - al dan niet door de omstandigheden geholpen - vooral aangetrokken door excentrieke oorden: Java, Gibraltar, Napels, Suez en Aden, waar hij aan boord van het Nederlandse schip ‘Prins van Oranje’ in 1876 arriveert als vrijwilliger in het Vreemdelingenlegioen. Egypte blijft hem boeien maar wanneer hij van daar uit omstreeks december 1878 naar Cyprus reist, verandert er ook iets belangrijks in het wezen van de dichter: de kunstenaar wordt koopman en vanaf dat ogenblik zullen geld en goederen de plaats innemen van woorden en zinnen. Rimbaud, de bezorgde cententeller, die het in zijn correspondentie zelden ergens anders meer over zal hebben... Aannemer op Cyprus, waar hij in een steengroeve werkt en later voor de Britten een residentie bouwt voor de gouverneur, die overigens in een bijna Zwitsers aandoende omgeving in de heuvels ligt, en na twee jaar af en aan arbeiders te hebben geleid, handelaar in Aden, Harar, weer Aden en opnieuw voor langere tijd Harar.Ga naar eind6. Uit niets blijkt dat Rimbaud erg geschikt is voor het zware, riskante beroep, al is ook niet bewijsbaar dat hij direct of indirect betrokken is bij de verschillende faillissementen die de bedrijfjes treffen waarvoor hij in Afrika werkt. Rimbaud handelt in koffie, rubber, struisvogelveren, leer en ivoor, maar het komt ook vaak voor dat hij zich belast met voorwerpen waarvoor niemand belangstelling heeft. Begin 1885 krijgt hij er genoeg van een ondergeschikte rol te spelen en stort hij zich in een onwaarschijnlijk avontuur met het smokkelen van wapens. De ‘Hottentot’, zoals Rimbauds Franse vrienden Delahay en Verlaine hem al jaren daarvóór waren gaan noemen, verlaat de gebroeders Bardey, wier nering hij in Harar gaande hield en voor wie hij sinds 1880 onafgebroken zwoegt. Hij gaat voor koning Ménélik, heerser over Choa, wapens importeren die deze nodig heeft in zijn oorlog met keizer Johannes van Abessinië. Rimbaud spreekt behoorlijk Arabisch en wekt daardoor in de streek rond de Rode Zee, waar hij zoveel reist, vertrouwen. Hij heeft inmiddels het nodige eelt op zijn ziel en in zijn handen om de uitdaging aan te gaan. Maar alles gaat mis! Hij heeft vertraging, verliest achtereenvolgens de twee partners met wie hij de wapensmokkel had opgezet en doet er uiteindelijk vier maanden over om van het tegenwoordig in Djibouti liggende Tadjoura naar de hoofdstad van Ménéliks rijk, Ankober, te komen. Vier maanden lijden met dertig kamelen die niet vooruit willen over een afstand die vandaag in een uur met een vliegtuig te overbruggen is. Rimbaud gaat bijna ten onder in deze streek, die hij vindt lijken op een afgrijselijk maanlandschap. Ménélik doet intussen of hij geen behoefte meer heeft aan Rimbauds 2000 geweren van Belgische makelij en de 75.000 patronen die hij had besteld. De koning stuurt de koopman met veel te weinig geld de woestijn in. Het zal niet de eerste keer zijn dat er van Rimbauds naïviteit wordt geprofiteerd... Maar hij geeft niet op en werpt zich opnieuw in de wapenhandel die zo lucratief moet zijn. Rijk worden wordt een permanente obsessie! Uiteindelijk krijgt Rimbaud de nodige vergunningen niet en moet opnieuw een nederlaag slikken. Ten einde raad vestigt hij zich maar weer als handelaar in Harar, waar hij samen met César Tian een bedrijfje begint en tot 1891 blijft, waarna hij, gedreven door de pijnen in zijn knie, de stad verlaat. Intussen schrijft hij weer meer dan brieven, al zijn de rapporten over de Ogaden droog en de artikelen voor Parijse kranten over Abessinië even ongeloofwaardig als de verhalen van Bruce. Rimbaud droomt ervan ontdekkingsreiziger te worden, om toch maar iemand te kunnen zijn. Hij trekt de gevaarlijke Ogaden woestijn in met geschenken en koopwaar en schrijft er heldere, goed opgebouwde teksten over, die zich toeleggen op aardrijkskundige en etnografische bijzonderheden.Ga naar eind7. Alfred Bardey, voor wie hij dan nog werkt, vindt de rapporten zo goed dat hij ze naar de eerbiedwaardige Société de Géographie stuurt, die Rimbaud vraagt de bijdragen te mogen afdrukken. Omdat hij aan zijn dienaar Sotiro veel meer te danken heeft dan hij aanvankelijk toegeeft, | |
[pagina 69]
| |
gaat Rimbaud hier niet op in. Maar volgens Pierre Petitfils was Rimbaud wel gelukkig met zijn succes: ‘Il venait de trouver sa voie: il serait pionnier de l'Afrique orientale, deviendrait membre de la Société de géographie et figurerait dans l'album...’Ga naar eind8. Toch komt ook hier weer niets van terecht. De wankele politieke situatie, die dan al in het gebied heerst, maakt een einde aan Rimbauds dromen. Het handelscentrum Harar was in 1874 door de Egyptenaren veroverd op de lokale mohammedaanse heerser en opengesteld voor buitenlanders. Onder gouverneur Raoef Pascha konden ‘christenhonden’ te werk gaan zoals Rimbaud dat deed voor zijn opdrachtgever Bardey. Maar toen de geheimzinnige, eens zo gesloten stad in 1884 weer werd heroverd door de xenofobe moslems moesten de blanke handelaren verdwijnen. De onvoorstelbare leefomstandigheden dwongen Rimbaud verder te vechten zonder de pen ter hand te nemen. Daarvan zou het dan ook, met uitzondering van briefjes, niet meer komen. Hoewel Rimbaud het op 1700 meter hoogte veel prettiger gehad moet hebben dan in Aden, houdt hij niet op met klagen over Harar, waar hij zich na het werk doodverveelt en zich als een gevangene opgesloten voelt achter de hoge stadsmuren. De poorten gaan 's nachts om veiligheidsredenen dicht en er mag zelfs niet gewandeld worden. De enige die geluid maken zijn de wilde honden die het vuil in de stegen opvreten. Over Aden schrijft Rimbaud dat het een ‘afgrijselijke rots’ is, ‘een krater van een uitgebluste vulkaan, die met zeezand is gevuld’.Ga naar eind9. Over Harar schrijft hij niet veel aardiger: ‘... ce climat-ci est traître pour route èspèce de maladie. On ne guérit jamais une blessure... Le climat est très humide en été: c'est malsain; je m'y déplais au possible, c'est beaucoup trop froid pour moi.’Ga naar eind10. En: ‘J'ai eu des ennuis absurdes à Harar’;Ga naar eind11. ‘... que voulez-vous que je vous raconte de mon travail d'ici, qui me répugne déjà tellement, et du pays, que j'ai en horreur...’Ga naar eind12. Toen was hij er maar net! Het klagen gaat door: ‘Je continue à me déplaire fort dans cette région d'Afrique... Les conditions d'éxistance sont généralement absurdes aussi.’Ga naar eind13. En vooral: ‘... Lorsqu'on est dans des pays comme ceux-ci, on a plus à demander qu'à dire! Des déserts peuplés de nègres stupides, sans routes, sans courriers, sans voyageurs: que voulez-vous qu'on vous écrive de
Markt te Harar. Foto © M. Kobayashi.
| |
[pagina 70]
| |
là. Qu'on s' ennuie, qu'on s'embête, qu'on s'abrutit... On massacre, en effet, et l'on pille pas mal dans ces parages...’Ga naar eind14. Rimbaud zeurt en klaagt al even zeer over de ontberingen op de wegen, die zo vaak onbegaanbaar zijn vanwege opstanden en oorlogen, over het gebrek aan medicijnen en over de armoede om hem heen. Alsof het iemand iets kan schelen. De dood en de honger behoorden honderd jaar geleden tot het dagelijks leven zoals wij het nu voor het eerst lijken te ontdekken. De ondoorzichtige infrastructuur van de bureaucratie, de afstanden en de voortdurende interne spanningen maakten het toen al welhaast onmogelijk om behoorlijk handel te drijven, laat staan grote transporten te verzorgen. Rimbauds brieven zijn zo somber dat zij zelfs de vermaardste kenners van zijn leven en oeuvre verre van Harar hielden. Enid Starkie, die dertig jaar lang werkte aan een baanbrekende biografie van de dichter-avonturier,Ga naar eind15. nam niet de moeite naar de witte stad met de trappen te reizen. Misschien wilde zij de geheimzinnigheid rond zijn bestaan aldaar niet aantasten. Mogelijk kunnen sommige experts schrijven over een oord dat zij nooit hebben gezien, waar zij niets hebben geroken en geen dromen hebben gekend, zonder door de mand te vallen. Voor de nieuwsgierige reiziger, die wil weten hoe Ethiopië is blijven stilstaan, gaat er echter weinig boven het vergelijken van het Harar van Rimbaud en het Harar van vandaag. Alles begint uiteraard met de reis. Rimbaud moest twintig dagen lopen voordat hij van de haven van Zeyla Harar bereikte. Tegenwoordig zijn er vliegtuigen naar Addis Abeba en van daaruit naar Dire Dawa, dat onder aan het plateau ligt waarop Harar is gebouwd. Je kunt Dire Dawa ook bereiken met de trein. Vanuit de Ethiopische hoofdstad, of, zoals wij het hebben gedaan, vanuit Djibouti. Vliegtuigen en treinen. Een paar nieuwe wegen. De reis en de verhalen blijven desalniettemin even vreemd als ten tijde van James Bruce en Arthur Rimbaud. | |
Djibouti‘No one voluntarily spends long in Djibouti’, schrijft Evelyn Waugh,Ga naar eind16. die in 1930 via de haven van toen nog Frans Somalië op weg was naar Addis Abeba om er de kroning van de nieuwe keizer bij te wonen. Over Djibouti heeft Rimbaud weinig verteld, al is hij er geweest. De bevolking van Djibouti is er nog steeds trots op, ook al is het eens naar de dichter genoemde plein inmiddels weer omgedoopt tot Place Pasteur. Wie ernaar vraagt krijgt op zijn minst drie verschillende huizen aangewezen als ‘verblijfplaats van Rimbaud’. Er zijn geen sporen meer, geen herinneringen aan de enige held die nog aan de Franse tijd doet denken. Wat is literatuur of geschiedenis in deze kunstmatig gestichte republiek, die pas sinds 1977 bij de gratie van het westen bestaat? Het is vijfenveertig graden in de schaduw. In de haven, die meer lijkt op een primitieve aanlegplaats voor vissersboten, ook al wordt er gedaan of wij met Rotterdamse verhoudingen te maken hebben, worden koeien aan hun poten in een ruim gehesen. Er is nog steeds geen enkel medeleven met deze dieren. Toen Waugh hier aankwam op de ‘Azay le Rideau’, regende het pijpestelen. Hij klaagde over de modderpoelen die de hobbelpaden onbegaanbaar maakten en schamperde over de officiële ‘gids’, die sprak over ‘elegante en glimlachende’ straten. Terwijl hij langs bouwvallige huizen reed, vielen deze letterlijk in brokken. Regende het nu maar. Voor landbouw en cultuur is Djibouti bij uitstek ongeschikt. Een vergane zandbak, waar zelfs de kamelen uitdrogen en de grijze stenen lijken te verbranden. Een land in het bezit van records die niet in het Guinness Book staan: het duurste Frans sprekende gebied ter wereld, met, procentueel gezien, het grootste aantal vluchtelingen en in het bezit van het zoutste meer op aarde, het Assalmeer. Bovendien heeft Djibouti de minst bekende president: Hassan Gouled Aptidon, die aan het handje van Frankrijk loopt en van zijn land een voorbeeld van westerse beschaving wil maken. Bij een lunch serveren zijn dienaren, overdreven pompeus, geraspte kaas bij de sla en zout bij het zoete dessert. Waarom willen maar zo weinig Afrikanen trots zijn op hun eigen cultuur? Tot deze cultuur behoort ook het bijzonder vrije sexuele gedrag van de Ethiopiërs en hun naaste buren, de Djibouti. Vanwege de gewoonte zich van ‘trouw’ en ‘monopolie’ op sexueel gebied niets aan te trekken zijn er veel fantastische verhalen over geschreven. Deze hebben er onder meer toe bijgedragen dat specialisten Rimbaud een ‘wild erotisch leven’, al dan niet met jongens, in Harar toeschrijven. James Bruce werd al niet ge- | |
[pagina 71]
| |
loofd toen hij thuiskwam met de geschiedenis dat mannen en vrouwen zich in Abessinië na een copieus maal op de grond vlijden en ‘deden waar zij zin in hadden...’Ga naar eind17. Het zijn de Fransen geweest die van een natuurlijke drang een beroep maakten, dat in de Hoorn van Afrika niet als ‘hoereren’ wordt beschouwd. Hier heet het oudste beroep overleven. Djibouti telt dank zij de Franse cliëntèle zevenenveertig bordelen waar soldaten tekeergaan met de honderden meisjes die in de smerigste omstandigheden moeten werken. Rimbaud klaagde over het gebrek aan hygiëne en ook daaraan is weinig veranderd. In het bordeel ‘Le Grenier’, dat geen dak heeft en bestaat uit een paar nauwe hokjes, is niet eens stromend water. De meisjes urineren in dezelfde emmer waarin de klanten zich wassen. Het stinkt er naar oud bier en zweet, maar de soldaten amuseren zich kostelijk. Het gesprek gaat over de sensatie een besneden vrouw te versieren. Want Djibouti kent, net als de overige landen in de Hoorn, nog steeds het afgrijselijke ritueel waarbij jonge meisjes door vroedvrouwen in koud water worden besneden. In sommige gevallen worden ook de binnen-en buitenlippen weggehaald. Met behulp van twee scherpe stenen. Cultuur is ook de wijze waarop ellende en pijn worden bestreden. Het staat wel vast dat Rimbaud, hongerlijdend, naar het lokale middel tegen alle zorgen heeft gegrepen: khat. Een bitter, groen plantje dat rond het Ethiopische Harar groeit. De hele Hoorn kauwt op dit spul, dat verdooft, stimuleert, potent en impotent maakt: de ervaringen lopen uiteen. Een bosje khat kost omgerekend een dollar en je hebt al gauw twee tot drie van die bosjes nodig op een dag. De khathandel tussen Ethiopië en Djibouti, dat ook al drijft op internationale hulpverlening, zorgt jaarlijks voor een omzet van honderd miljoen dollar, meer dan 's lands begroting. Hoe dit mogelijk is? Niemand kan het uitleggen. De khat saboteert het gezinsleven, maar ook de werklust. Een verbod uitvaardigen op het gebruik van khat zou gelijk staan aan het uitnodigen tot een nationale opstand, dus kauwt de bevolking door, politici en officieren incluis. | |
TreinDe trein. Te midden van stofpaden en witte hutten staat het station van Djibouti, waar alles en iedereen beweegt alsof er een oorlog op komst is. Duizenden mannen en vrouwen, kinderen en balen in de armen, potten en pannen op het hoofd, wachten op de trein naar Ethiopië, waar handel te drijven valt. Doeken uit India, kralen, aardewerk en vee worden meegesleept. Het lijkt wel een volksverhuizing. De trein dankt zijn bestaan aan de Fransen, die begin deze eeuw rails lieten aanleggen van Djibouti naar Addis Abeba. De ‘Chemin de Fer Éthiopien’ is uniek en past in de geschiedenis van het treinreizen, zoals de Trans-Siberië Expressen de Oriënt Express. Het personeel werd van begin af gedwongen Frans te leren en het is, vooral op Ethiopisch grondgebied, steeds weer verbazingwekkend dat de conducteurs de reizigers in het Frans aanspreken. Ook de bordjes op de stations langs de route zijn in het Frans: ‘Toilettes’, ‘Chef de Gare’, ‘Sortie’. Wij reizen eerste klas. Dat wil zeggen met een zitplaats per persoon en een ventilator aan het plafond. Bij alle portieren staan soldaten met Kalashnikows in de aanslag. Overvallen behoren tot de dagelijkse risico's voor degenen die per trein reizen. Elektriciteitspalen worden omgehakt om contact met de buitenwereld onmogelijk te maken en hele wagons leeggestolen door uitgehongerde stammen over wier gebied de trein trekt. Het binnensukkelen van een station is een evenement. Daarop wachten de bewoners eigenlijk de hele dag. Er gebeurt dan iets dat het monotone wachten op Godot verstoort. Wachten op voedsel, hurkend bij een hut gemaakt van leem en takken. Niets doen. De vrouwen sjouwen met emmers water, de mannen kijken en de kinderen dansen en springen dunnetjes in het rond. Tussen Djibouti en Dire Dawa is geen hoop en geen toekomst. Omdat wij westerse gasten zijn, krijgen wij te eten in de trein. Wij hoeven geen ondefinieerbaar voedsel van piepkleine vuurtjes langs de rails te plukken, maar worden bediend door een ober. Hij heeft een morsig wit jasje aan, dat in 1930 voor het laatst is gewassen en versteld. Hij spreekt Frans en biedt broodjes met groente aan. Even later komt hij met een potje Amora-mosterd aan: ‘nog van vroeger’, zegt hij stralend en of wij maar met de pink wat van het heerlijke goedje willen nemen. Hoeveel pinken hebben al in deze pot geroerd? Na het eten komt de vriendelijkste ober van Ethiopië nog eens langs. Ditmaal met een ijzeren Benson & Hedges doosje waarin een paar tandenstokers liggen. Die wilden de Fransen ook altijd | |
[pagina 72]
| |
na hun maaltijd. We moeten de stokjes na gebruik teruggeven. Zoveel heeft hij er niet meer. Het gras groeit zo hoog dat wij door een gele tunnel lijken te rijden. Wij doorkruisen de ene zandvlakte na de andere, de gebieden waar de handelskaravanen voor terugschrokken en waarover Rimbaud zo vaak in zijn brieven klaagt. Ook de beesten, antilopen, zebra's en struisvogels, kijken naar de trein. Alsof zij deze ‘Fremdkörper’ vervloeken. Rimbaud was zesentwintig toen hij, een eeuw geleden, voet zette op het Afrikaanse continent. Hij bleef er tien jaar, alleen, eenzaam, vechtend tegen depressies en frustraties, ziekten en honger. Hoe kon André Breton een man die zich in deze woestenij vol vijanden wenste te nestelen een lafaard noemen? In Ethiopië is hij Mens geworden, taai en hard. Anders kan het hier ook niet. Het is al avond als wij in Dire Dawa aankomen. Een krioelende massa staat te wachten om verder te reizen naar Addis Abeba. Wij bezoeken de roze gebouwen van de Alliance Française, waar het personeel van de spoorlijn bijles krijgt en de klaslokalen lijken op de tekeningen van Hergé: Kuifje in Kongo. De directeur van dit instituut, dat in deze primitieve stad verdwaald lijkt te zijn, klaagt, net als Rimbaud het deed, over de gebrekkige opleidingen, de luiheid van de bevolking en de hopeloosheid van de situatie. Zijn opdracht luidt Franse cultuur aan de man brengen in een land waar miljoenen omkomen van de honger en er niet eens tijd is de eigen cultuur in ere te houden. ‘Wij draaien hier iedere week een film, daar komen de jongeren wel op af,’ zegt hij moedeloos, terwijl hij een van zijn vier zwarte kinderen op schoot neemt. Vruchten van zijn huwelijk met een Soedanese boerin.
De volgende ochtend: eindelijk naar Harar. De weg die van het op duizend meter hoogte gelegen Dire Dawa, aan de rand van de Ogaden woestijn, naar Harar voert is geasfalteerd. Een uitzondering, te danken aan de aanwezigheid van Cubaanse troepen, die hun tenten hebben opgeslagen in de koelere heuvels onder Harar. ‘Viva la Revolución’, staat er op eengroen bord bij de ingang van het kamp. Hier woont nog steeds de stam van de Gallá s, waarover Bruce en Rimbaud ook al schreven. Kameeldrijvers en handelaren, die gevaarlijk kunnen zijn, maar ook goedmoedig. De kronkelende weg naar boven voert langs hutten die soms dezelfde
Een van de poorten die toegang verlenen tot Harar. Foto © M. Kobayashi.
| |
[pagina 73]
| |
kleur hebben als het zand en onzichtbaar zijn. Kamelen en ezels blokkeren het liefst in bochten de weg, die steeds vrolijker wordt naarmate wij bronnen en landbouwgebieden naderen. Harar en omgeving worden door de Ethiopische autoriteiten leeggeplunderd. Het gebied moet de officieren in Addis bevoorraden en bovendien de bonen leveren voor de export, die weer voor de broodnodige deviezen zorgt. De lokale bevolking, die de afgelopen eeuw heeft geleerd rationeel te boeren, houdt niets over. De armoede is er nog even groot als in 1890. De oorzaken zijn alleen veranderd. Harar ligt op een roodachtig plateau, omgeven door een grillige muur met een indrukwekkende poort die het einde van het asfalt en het begin van de stadsader aankondigt. De poort die vroeger 's nachts dichtging en pas 's ochtends weer voor de karavanen werd geopend. Er moest eerst een hoge belasting worden betaald, alvorens de kooplieden hun waar binnen de heilige muren van Harar mochten uitstallen. Harar kende altijd slimme gouverneurs... De ‘Veroveringspoort’ lijkt op een triomfboog, volgens Evelyn Waugh een geschenk van de firma van MohammedaliGa naar eind18. ter gelegenheid van de kroning van Haile Selassie. Buiten de poorten gebeurt weinig. In de verte de resten van een eens belangrijk lepracentrum van de kapucijner monniken. Nog verder weg de Condoudo-bergketen, waarover Rimbaud sprak en waar volgens de Ethiopiërs wilde paarden zwerven. | |
HararAlain Borer maakt in Frankrijk furore met zijn twee boeken over Rimbaud en Abessinië.Ga naar eind19. Hij is er trots op dat hij de lange tocht naar Harar heeft ondernomen maar houdt er, ondanks het feit dat hij lijfelijk aanwezig was, vreemde ideeën op na. Hij vindt dat het in de stad stinkt naar een open riool, terwijl wij het nergens zo sterk naar een mengsel van kruiden en gebrande koffie vonden ruiken als daar. ‘Harar est une ville sans eau, sans fontaine, une ville de terre, une ville sans mémoire ou tour se renouvelle lentement dans l'identique - une ville pour Rimbaud, qui voulait oublier...’Ga naar eind20. Er is wel degelijk water, er zijn fonteinen en er is veel meer witte opgewektheid dan uit dit sombere zinnetje blijkt. Borer, die er prat op gaat dat hij zich inleeft in Rimbaud, net als Henry Miller,Ga naar eind21.
Huis van Rimbaud. Foto © M. Kobayashi.
| |
[pagina 74]
| |
interpreteert te veel. Rimbaud ‘zocht’ niet naar een oord waar hij alles kon vergeten en ‘vond’ toen niet Harar. Hij werd er door zijn opdrachtgevers naar toe gestuurd en moest er aanvankelijk veel langer blijven dan hij zelf van plan was geweest. ‘Il y a des villes que rien, aucune raison, ni bonne, ni mauvaise, n'oblige à exister...’ Ook al onzin. Harar bestaat omdat het ligt te midden van vruchtbare gronden, op een betrekkelijk prettige hoogte met een redelijk klimaat (al is het er vochtig) en op een redelijke afstand van Zeyla en Dire Dawa. Niet voor niets kozen de Abessijnse keizers deze streek als hun laatste toevluchtsoord in geval van nood. En de gouverneur liet een ‘buitenhuis’ in Harar bouwen om bij te kunnen komen van zijn zorgen. Zoals in de meeste middeleeuwse steden, noteert Waugh, is er geen directe straat die van de poorten naar het centrum van de stad voert. Dat is nog steeds het geval. Als de auto geparkeerd is moet je via smalle stegen en trapsgewijs aangelegde plateautjes naar het centrum afdalen. Vrouwen met gigantische bossen hout op hun rug gaan gebukt onder de last en hangen met hun hoofd bijna op de grond. Een grijsaard slaat met takken op het steen terwijl hij gebeden prevelt die de boze geesten moeten verjagen. Drie in het zwart geklede meisjes zingen een klaaglied. Links en rechts worden specerijen gewogen door de gehurkte kooplieden die hun ‘winkels’ in alle hoeken en gaten opslaan. Er heerst een ongekende bedrijvigheid. Ezels lopen, galopperen soms, de trappen op, langs de wit gekalkte huizen met de piepkleine vensters. Waugh trof de stad als een ruïne aan, ‘desolated heaps of stone and rubble’.Ga naar eind22. Hier vraten de honden dus de lijken van de verhongerde Galla's!Ga naar eind23. Hier woonde Arthur Rimbaud, maar waar? Onmiddellijk bij aankomst in Harar worden wij omringd door jongetjes die ‘Ribo-House, Ribo-House’ roepen en naar boven wijzen. Sinds er filmsGa naar eind24. zijn gedraaid in Harar over Rimbaud in Abessinië, waarvoor het enige houten huis in de stad werd gebruikt, bestaat de mythe dat de Fransman daar heeft gewoond. Wij klimmen door de nauwe stegen naar het befaamde huis, dat ook afgebeeld staat op het boek van Borer. Het ligt schitterend en heeft iets van een Japanse tempel. Er voert een trap naar een veranda waar planken en hoopjes vuil liggen. De tweede verdieping is van hout en ondanks het behoorlijk aantal paarse ramen lijkt het erop alsof het om één grote ruimte gaat. Wij willen naar binnen en kloppen. Tevergeefs. Een oude man steekt zijn hoofd door een van de smalle ramen en gebaart dat hier niets te zoeken valt. Het einde van een droom. Er is geen enkel spoor meer van Rimbaud. Diens ware behuizing moet lager, bij het Makonen-plein hebben gestaan, waar Bardey zijn filiaal had geopend. Rimbaud woonde boven de winkel, in het enige huis met twee verdiepingen, zoals Starkie en Borer weten te vertellen. Het ‘Ribo-House’, blijkt in 1900 te zijn gebouwd. Waarom zijn er geen soortgelijke bouwwerken meer te vinden in Harar? Afgebrand, zegt een gids, die van niets weet. Je struikelt over de armoede. Bedelaars en verminkte patiënten liggen met uitgestrekte hand op een gift te wachten. In Harar sterf je op straat en het enige verschil met de tijd van Rimbaud is dat de lijken niet meer door hyena's worden opgegeten. Die zijn nu buiten de muren gehouden, waar zij door de grote attractie van Harar, de ‘hyenaman’, worden getracteerd op botten en ander afval. Hij staat aan de rand van het bos en roept de dieren bij een door hem bedachte naam. Zij sluipen op hem af en eten uit zijn hand, waarna ook wij een poging mogen wagen. De mysterieuze waas die Harar in de geschiedenis omringt is tastbaar. De tijd staat hier stil. Waar staan toch de ‘tedj’ waarover Waugh schrijft? De amusementshuizen die te herkennen waren aan een rood kruis boven de ingang. Wie wil zich hier nog amuseren... De zorgen worden weggekauwd met khat, dat te koop wordt aangeboden naast grote bergen oranje en karmozijnrode kruiden. De mannen hebben groene tanden en spugen af en toe op de stoffige grond. Wij worden een edelsmederij binnengelokt, waar nog gewerkt wordt met blaasbalg en aambeeld. De eigenaar komt met het traditionele zwarte kopje koffie aanzetten, waarover Rimbaud zo te spreken was. De vrouwen krijgen pas als de mannen hebben gehad. Besneden, achtergesteld en toch de hoop van de natie, al was het maar omdat zij minder khat gebruiken. De schoonheid van de vrouwen in Harar gaat die van het toch al adembenemende gemiddelde van de overige Ethiopische verschijningen ver te boven. Zij hullen zich in kleurrijke doeken die zij via Djibouti uit India importeren en hebben stralende ogen ondanks de gebrekkige voe- | |
[pagina 75]
| |
ding. Hun bewegingen zijn elegant. Zij zijn lang en dun zonder uitgemergeld te lijken. Wie weet hoe zij thuis wraak nemen op hun luie echtgenoten? Rimbaud, die volgens Enid Starkie jarenlang getracht heeft een vrouw te vinden om zijn leven mee te delen, kon in Harar geen keuze maken. Hij zou uiteindelijk - en slechts tijdelijk - vallen voor een vrouw uit Tigré, ‘a gross and perverse preference’, aldus Waugh.Ga naar eind25. In Harar dragen de vrouwen arm- en enkelbanden. Wij moeten lang zoeken voordat er een sieraad gevonden wordt dat past om een westerse pols en kiezen voor een primitieve creatie uit Noord-Jemen. Harar, kruispunt van doodlopende wegen. Telefoonverbindingen zijn er niet. Alleen vanuit Dire Dawa kun je, met enig geluk, contact krijgen met de hoofdstad Addis Abeba, waar alle beslissingen worden genomen. Het kan weken duren voordat belangrijke boodschappen doorkomen. Toch kwamen Rimbauds brieven aan en arriveerden ook diens boekbestellingen. Rimbaud, de dromer, die in Harar ambachtsman wilde worden en boeken over handwerken liet sturen.Ga naar eind26 Hij stortte zich op ‘de meest populaire en minst efficiënte vorm van onderwijs’Ga naar eind27. in de hoop van zijn leven iets te maken dat de werkelijkheid niet voor hem in pacht had. Er is nog steeds geen ruimte voor efficiënt handelen in dit door apathie getroffen land. | |
ItaliaansIn een nieuwe, Russische vrachtwagen rammelen wij door de Ogaden woestijn. Op weg naar de vluchtelingen uit Somalië en de ‘displaced persons’ uit Ethiopië zelf. Slachtoffers van een woestijnoorlog die al jaren duurt en draait om het bestuur in een gebied waar niets te halen valt. Uit de rapporten van Rimbaud over de Ogaden bleek in 1883 reeds dat er nooit iets zal groeien en dat het niemand iets uitmaakt. De mensen zitten onverstoorbaar in de brandende zon. ‘Hun dagelijkse bezigheid bestaat uit gehurkt zitten in groepjes... Zij zijn totaal inactief,’ merkt Rimbaud op en hij is er niet verbaasd over. Hij is de enige geweest die zijn energie niet spaarde. De inboorlingen leven voor het heden, zonder gedachten over de toekomst. Als het westen het over de ‘toekomst van de landbouw’ heeft, dan betekent dit in Ethiopië niets. Alain Borer schrijft: ‘Ils eivent dans un temps suspendu; le passé n'est pas mort: il n'est même pas passé.’Ga naar eind28. Wij ervaren dat op onze eigen wijze. Na zes uur rijden belanden wij in een dorp, waar de mannen nog naakt door het leven gaan. Wij worden in het Italiaans aangesproken. ‘Ciao, bello,’ zegt een boomlange zwarte, alsof dit de gewoonste zaak van de wereld is. De taal der blanken leerde hij van de Italiaanse bezetter, die overigens slechts van 1936 tot 1941 actief heeft huisgehouden in Ethiopië als gevolg van Mussolini's Afrikaanse ambities. In het land waar niets meer te eten is, krijgen wij spaghetti bolognese. Geen hagedis of aap in saus, maar echt schapevlees. En niet uit een jutezak van de Verenigde Naties. Afrika redt zichzelf het best, moeten cynici hieruit concluderen. Alles wordt hier voortdurend tot later uitgesteld. De aanleg van wegen, de bouw van scholen, ziekenhuizen en opslagruimten, maar ook het vervoer van voedsel en hulpgoederen. De kisten stapelen zich op in de havens en op de vliegvelden, gretig gefilmd door de westerse tv-ploegen. De inhoud rot weg in de moordende hitte, die elke activiteit in de kiem smoort. Het is een oven, met die zon waarnaar Rimbaud zo snakte na het grauwe weer in Charleville en Londen. Hij is er bijna gek van geworden en schoof als slachtoffer avant la lettre van de worsteling tussen de westerse dynamiek en de lokale traagheid, alle schuld op deze verlammende hitte. ‘La moindre entreprise en Afrique est sujette à des contretemps insensés et recquiert une patience extraordinaire’, schreef Rimbaud op 13 januari 1886 vanuit Tadjoura. Geduldig is hij nooit geworden.
In het hotel, dat een paar honderd meter buiten het oude centrum van Harar ligt, vechten vlooien en kakkerlakken om voorrang. De overige gasten bestaan uit kooplieden, die morgen na gedane zaken weer terugkeren naar Djibouti of Addis Abeba. Het is vier maanden lopen naar de Ethiopische hoofdstad. Rimbaud zou het hebben gedaan als er wat mee te verdienen was geweest. Vandaag zijn een uur vliegen en een uur rijden al te veel om een van de vruchtbaarste streken van het land te helpen. Er wordt alleen maar weggehaald en niets teruggegeven. Wij worden geen minuut uit het oog verloren. Bedelaars proberen contact te krijgen door te wijzen op hun zwerende wonden. Rimbaud gaf zijn schaarse kleren weg als hij rillende inboorlingen | |
[pagina 76]
| |
tegenkwam. Wij zijn bang voor infecties en draaien ons om. Een kapucijner monnik van Franse afkomst klaagt over de corruptie, die iedere vooruitgang onmogelijk maakt. Hij geeft toe dat er geen enkele reden is niet allereerst aan jezelf te denken en twijfelt aan het bestaan van een God. Hij zorgt voor leprozen, maar vraagt zich af wat het verschil is tussen deze stakkers en de mensen op straat. Corruptie. Toen Haile Selassie gedwongen werd af te treden in 1974, na het land met ijzeren wil de afgrond te hebben ingedreven, had het westen al moeten weten wat voor vlees er in een Ethiopische kuip zit. Volgens ooggetuigenGa naar eind29. kwamen officieren Zijne Majesteit bevelen het geld terug te geven dat hij van zijn volk had gestolen en op Zwitserse banken had gezet. ‘Over welk geld heeft u het,’ zou de keizer hebben gevraagd. ‘Alles is naar de ontwikkeling (van ons land) gegaan, naar het inhalen en overtreffen, en de ontwikkeling werd een succes genoemd, of niet soms? Wij hadden geen cent voor ons zelf!’ Waarop een van de officieren een zwaar tapijt optilde en er talloze bundels dollarbiljetten onder vandaan haalde! De keizer verduisterde een half miljoen dollar. Hoeveel hebben kolonel Mengistu en zijn handlangers weggestopt? In Ethiopië hoort liegen bij het bestaan. Geen reden om te wanhopen, maar ook geen reden om met Harry Belafonte te glimlachen alsof wij het allemaal heel goed doen. Arthur Rimbaud had gelijk: in een woestenij blijven de wetten van de woestijn gelden. En geen andere. |
|