Maatstaf. Jaargang 34(1986)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Benno Barnard Gedichten In de war Wat doe je aan mijn hoofd? Je zei iets boos, even hiervoor, dat ik zo niet zou formuleren. Als ik je ziel raak, ga je dood. Je bent ook namaak, droom ik door. Zeg maar dingen. Doe je klein? Lig je verlegen naast mijn hart en zeur je om deze ene nadroom nog mijn lief te zijn? O idioot, even gemakkelijk weer groot, haal jee verwikkelingen door verwikkelingen. Een droom lang toch vergeten hoe het zat: dat het een volgorde om te gebeuren, een logica van liefde had. Het is eenvoudiger om samen niet te weten wie wie waarom toen hoe of wat. Te voorschijn Een lipstick is of door je mond een ander spreekt, een ander ik. Een eyeshadow, dat je je ogen opendoet en ziet: dit ben ik en dit ben ik niet. Lotion is milde zelfcensuur, een blos verandering van bloed. Het staat zo lief: een lentelommer om je ogen, een sneeuw van bloesem op je huid, je kersemond is kusbestendig. En je gebruikte des te meer woorden, die mij op mij na beschrijven konden. Jij dacht als man te kunnen weten, dat verven was om te behagen. Dat ik mijn buitenkant wou zijn, waarachter ik verdwenen was. Jij zag, van binnen blinde, de vrouw ervan. Ik verfde me te voorschijn. [pagina 64] [p. 64] Wind Wanneer ik opneem spookt in mijn oren, even voordien, een luchtverplaatsing: dat ben jij. Alles is al geweest. Daarna begint het heen en weer gepraat, niet met jou maar met een geest. Je komt iets zeggen wat ik weet. Het liedje van geschiedenis. Verwijt, dat ik je niet meer mis. Voorbij voorbij voorbij. Ik hoor de zee, die ruist in mij. Wind is het telefoonverkeer. Mijn angst is ergens anders voor, het meest. Ik hoef niet bang te zijn, er loopt een dode lijn van jou naar mij. Het is het waaien over een leeg strand, de eeuwigheid in mijn oor. Foto met mij Zo zat je vaak. Je hand knijpt in de leuning tot het bot, alsof je zoekt naar het gevoel dat in je eigen arm ontstaat. Je grondvesten een stoel, die jou natuurlijk niet begrijpt. Ik til een glas tot halverwege, dat ik al was het leeg niet eens kon legen. Een paradox weegt in mijn lijf, zodat ik niets meer goed kan maken en niet kan praten en maar zitten blijf. Je kijkt verwoed naar voren. Het is blind in je ogen, het is de zon die verkeerd staat. Naar binnen toe ben je bang. Voorgevoel. Vrouw naast man. Stoel naast stoel. Je lacht te laat. Ik droom ervan. Een hand waarin je hart slaat houdt mij tegen. Blijf, blijf. Pulseren wordt mijn enige bewegen. Je blijft doordat je gaat. [pagina 65] [p. 65] Romanlezeres Ze paste langzaam in mijn leven, groot in klein. De voetzolen waarop ze deed alsof ze wegliep droegen op den duur ook mij. Ik sliep niet met mijn eigen man, omdat ik niet van hem mocht zijn. Ze ademde, kwam overeind. Ze werd veel echter dan ik zelf. Een vlinderlicht gewicht van schijn maakte dat ik een ander was. Ik kon niet eens met je naar bed, letterlijk belevend wat ik las. Een droom, omgeven door een slaap. Ze ging dus aan zichzelf kapot. Daarna, een dood van jou vandaan, ontwaakte ik. Jij was niet meer haar echtgenoot. Hoe groot was hiervoor levensgroot? Vorige Volgende