Maatstaf. Jaargang 33
(1985)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
H.L. Wesseling
| |
Parijs onder het Second EmpireTijdens het Second Empire nam de bevolking van Parijs sterk toe, van ongeveer 1,3 miljoen in 1852 tot bijna twee miljoen in 1870. In 1866 was slechts | |
[pagina 46]
| |
een derde van de Parijzenaars in Parijs geboren, twee derde van de bevolking bestond uit immigranten uit de provincie, aangetrokken door de kans op werk, sociale stijging, of hoger loon. In deze jaren maakte Parijs ook een grote fysieke transformatie door. Sinds de Franse Revolutie van 1789 was de stad eigenlijk nauwelijks veranderd. Na de grote werken die toen, onder het Tweede Keizerrijk, werden gerealiseerd, zou de stad tot de tijd van De Gaulle en Pompidou wezenlijk hetzelfde blijven: een sprong dus van de achttiende naar de twintigste eeuw, in tien jaar tijd. Vóór Napoleon iii was Parijs in vele opzichten nog een middeleeuwse stad. De straten waren smal en nauwelijks verlicht. Gaslicht bestond praktisch niet. De huizen waren armoedig geëquipeerd. Stromend water ontbrak. De waterdragers - vaak afkomstig uit de Auvergne - brachten het water naar de verdiepingen. Licht en lucht konden in de huizen nauwelijks doordringen; de stad was even schilderachtig als ongezond. Parijs was vergeleken bij Londen een achterlijke stad. Napoleon iii, die vele jaren in Londen had doorgebracht, had moderne opvattingen over urbanisme. Hij zou de stad ingrijpend hervormen. Zijn motieven hiervoor zijn niet helemaal duidelijk. Voor zover bekend waren ze van verschillende aard. Er was om te beginnen het prestige-motief: van Parijs een moderne wereldstad maken, het evenbeeld van Londen, een stad die een Keizerrijk waardig zou zijn. Daarnaast was er het rust-en-orde-motief. Parijs was altijd een revolutionaire stad geweest. Ook Napoleon iii's regiem werd bedreigd. Grote doorbraken zouden het mogelijk maken artillerie en vooral cavalerie in de stad te brengen en eventueel in te zetten tegen oproer en onlusten. Er waren echter ook sociale en economische motieven: het Second Empire was de tijd van het opdringend liberalisme en kapitalisme. Hierdoor kreeg de stad een nieuwe en meer belangrijke rol. In de moderne visie was de stad niet meer alleen - en zelfs niet meer primair - een verzameling huizen, een plaats om te wonen, maar ook en vooral een centrum van bedrijvigheid en verkeer. Circulatie was de kern van de moderne urbanisatie. Stations, markthallen en entrepôts werden de scharnieren van de stad van de toekomst.Ga naar eindnoot6. Stadsvernieuwing was daarnaast noodzakelijk om redenen van ruimte en gezondheid. Zonder de nieuwe hoge huizen van vier en meer verdiepingen had de stad de groeiende bevolking nooit kunnen huisvesten. De nieuwe huizen boden licht en lucht en soms sanitaire voorzieningen. De stadsvernieuwing was voorts een belangrijke bron van werkgelegenheid voor de arbeiders en een middel tot verrijking van de bourgeoisie die Napoleon graag aan zijn regiem wilde binden. Veel voordelen dus, maar ook het probleem dat de publieke schuld van de stad Parijs tot astronomische hoogte steeg.Ga naar eindnoot7. De hele operatie werd aangezet door de overheid, in de personen van Napoleon iii en baron Haussmann, prefect van de Seine van 1853 tot 1870 en de ongekroonde koning van Parijs in die jaren. Ze werd echter geheel uitgevoerd door particuliere ondernemingen. Zelfs de wegenaanleg was een zaak van particuliere bedrijven, al hielp de staat natuurlijk door onteigeningen en wetgeving. Het territoir van de stad wordt met ingang van 1 januari 1860 vrijwel verdubbeld. Een groot aantal dorpen en dorpjes, als Passy, Vaugirard, Batignolles, wordt opgeheven en ingelijfd. De stad komt van twaalf op zijn huidige twintig arrondissementen.Ga naar eindnoot8. In 1863 - hetzelfde jaar van het Déjeuner sur l'Herbe en de Salon des refusés, waarmee L'OEuvre begint - begint Haussmann met zijn grote doorbraakwerken. Er wordt gesloopt en gebroken dat het een lust is. De stad ziet er uit als na een aardbeving. De hele opzet van de binnenstad wordt totaal veranderd. Grondslag van het nieuwe plan is het grote kruis dat Saccard in La Curée ziet, vanaf de Butte Montmartre: ‘Là-bas, du côté des Halles on a coupé Paris en quatre. Oui, la grande croisée de Paris, comme ils disent.’Ga naar eindnoot9. Dat kruis wordt gevormd door twee grote slagaders, zoals de bekende beeldspraak wil, de een - de west-oost-as - verbindt de Place de l'Étoile met de place de la Nation via de Champs Elysées, rue de Rivoli en faubourg St. Antoine. De andere, de noordzuid-as, loopt van het Gare du Nord naar het Observatoire via de boulevards de Strasbourg, de Sébastopol, du Palais en St. Michel. Parijs wordt een stad van rechttoe rechtaan, van brede rechte wegen, die volgens de Goncourts deden denken aan ‘quelque Babylone américaine de l'avenir’.Ga naar eindnoot10. Een aantal pleinen vormt even zo vele centra van radiaalwegen: de Étoile natuurlijk, met zijn twaalf wegen, maar ook de Place de la République, de Place de la Nation en de Opéra. Tal van nieuwe gebouwen verrijzen, stations, zoals het Gare du Nord, | |
[pagina 47]
| |
en de Hallen, bekend uit Le Ventre de Paris, vlak bij de kruising van de beide hoofdassen, maar ook tentoonstellingsruimten, beurzen, scholen, mairies et cetera. Verder natuurlijk de grote warenhuizen, bekend uit Au Bonheur des Dames, de ziekenhuizen, gevangenissen, theaters etcetera. Daarnaast zijn er de grote parken, als Montsouris, Buttes-Chaumont, Parc Monceau. En de stad onder de stad: riolen, gas- en waterleiding. Het oude Parijs verdween, hetgeen Baudelaire de melancholische regels ingaf: ‘Le vieux Paris n'est plus, la forme d'une ville
Change plus vite, hélas! que le coeur d'un mortel.’Ga naar eindnoot11.
De gigantische stadsvernieuwing had natuurlijk gevolgen op allerlei gebieden: sociale, esthetische, verkeerstechnische. Het oordeel daarover is altijd verdeeld geweest, zowel in de tijd zelf als daarna. Er was één belangrijk sociaal gevolg van dit alles dat niet voorzien was: de renovatie leidde tot een vorm van sociale segregatie. In het oude Parijs hadden rijk en arm samengewoond. Er bestonden toen geen betere en mindere buurten, wel slechte en minder slechte huizen (en slechte verdiepingen!) In het nieuwe Parijs stegen de huren in het centrum en in de nieuwe wijken in het westen tot grote hoogten. De arbeiders werden hierdoor verjaagd naar de buitenwijken, vervolgens naar de banlieue. Er waren nu twee steden, deux Paris: een gezeten en zelfs rijk Parijs (centrum en west) en daaromheen een periferie van arme arrondissementen in noord, oost en zuid (het 10e t/m 15e en het 19e en 20e). Het rijke Parijs werd als het ware omsingeld door het arme. Zola heeft de gebeurtenissen van nabij meegemaakt. Op achttienjarige leeftijd, in 1858, komt hij van Aix-en-Provence naar Parijs. De familie woont aanvankelijk op 63, rue Monsieur le Prince, verhuist het jaar daarop naar de rue St. Jacques, het volgende jaar naar de rue St. Victor. Van 1860 tot 1862 is Zola werkloos en zwerft in die jaren veel door de stad die hem fascineert. Na 1861 woont hij, alleen of met zijn familie, op tal van adressen op de linkeroever, steeds in armoedige omstandigheden. In 1867 trekt hij naar het quartier des Batignolles, de nieuwe wijk op de rechteroever. Hij verhuist nog verschillende malen, maar steeds binnen deze wijk. Hij is natuurlijk ook wel eens buiten Parijs. Het beleg van 1870 maakt hij bijvoorbeeld niet mee - hij is dan in Marseille, later in Bordeaux -evenmin als het bloedige neerslaan van de Commune-opstand in mei 1871 tijdens de semaine sanglante - Zola verruilt de stad dan voor Bennecourt. Maar het grootste deel van de tijd is hij toch in Parijs, de stad die hij kent en bewondert en waarvan hij in de Rougon-Macquart en vooral ook in L'OEuvre een beeld geeft.
L'OEuvre is het veertiende deel van de Rougon-Macquart. Hoofdpersonen zijn de schilder Claude Lantier en de schrijver Pierre Sandoz. Claude Lantier is de zoon van Gervaise Macquart (uit L'Assommoir), kleinzoon van Antoine Macquart wiens geschiedenis is beschreven in La Fortune des Rougon, deel 1 van de serie. We zijn Claude ook al tegengekomen in Le Ventre de Paris, maar verder is er nauwelijks verband met de andere delen. L'OEuvre is de roman waarin de kunstenaarswereld van Parijs wordt geschilderd aan de hand van een dramatische tegenstelling tussen de succesvolle schrijver Sandoz en zijn jeugdvriend, de geniale maar uiteindelijk falende schilder Lantier. De roman, die eindigt met de zelfmoord van Lantier, zou sterk autobiografische elementen bevatten, waarbij Zola uiteraard zelf model zou zijn geweest voor de schrijver Sandoz. In de schilder Lantier zouden elementen van zowel Cézanne, Zola's jeugdvriend, als Manet zijn samengebracht, zo ook nog van andere schilders die Zola gekend heeft. De roman beschrijft uitvoerig hun artistieke ideeën en ambities, hun activiteiten en levensomstandigheden. Er zijn dus verschillende lectures van L'OEuvre mogelijk: autobiografisch verhaal, sleutelroman, kunstenaarsroman, zedenschets. Op deze thematiek wordt in de andere bijdragen nader ingegaan. Hier gaat het ons alleen om L'OEuvre als een roman over Parijs. Dit boek is immers volgens Kranowski het boek waarin Zola het best geslaagd zou zijn in zijn streven Parijs zelf tot hoofdpersoon van een roman te maken, Parijs tot leven te brengen. Wat is nu het Parijs dat Zola in dit boek behandelt en hoe kwam hij aan zijn materiaal, kortom: hoe werkte hij? Laten we met dat laatste beginnen. Zola bereidde zijn werk degelijk voor. Voor L'OEuvre maakte hij verschillende dossiers, die bewaard zijn gebleven. In de Bibliothèque Nationale vinden we de map Paris, met aantekeningen | |
[pagina 48]
| |
over: Quai de Bourbon - Les quais - La Cité, le coeur de Paris. Rue Veille-du-Temple. Rue du Cherche-Midi. Montmartre. Le Pavillon de la Concorde. Paris qui s'allume.Ga naar eindnoot12. Deze aantekeningen zijn het resultaat van verschillende lange wandelingen die Zola in april/mei 1885, langs de Seine maakte, van het Ile St. Louis tot de Pont des Saints Pères (thans Pont du Carrousel geheten), als ook in verschillende wijken op de linkeroever en in Montmartre.Ga naar eindnoot13. De roman is geschreven tussen 12 mei 1885 en 22 februari 1886 en verscheen als feuilleton van december 1885 tot maart 1886. In boekvorm is de eerste editie van 1886, maar de roman speelt natuurlijk in een andere periode. De chronologie van de roman is volgens sommige critici onduidelijk. De schrijver Ludovic Halévy verweet Zola dat de chronologie moeilijk was te achterhalen. Die kritiek is onjuist. Zola wees er in een brief aan Halévy op dat de jaartallen vrij eenvoudig zijn te achterhalen. Vast punt is immers de episode van de Salon des refusés die in een van de eerste hoofdstukken wordt beschreven. De Salon des refusés vond plaats in 1863. Dat impliceert dat het boek begint in juli 1862. Ook het einde kan vrij eenvoudig worden vastgesteld. De zoon Jacques-Louis is geboren in februari 1864 en sterft op twaalfjarige leeftijd, dus in 1876. De roman eindigt kort daarna, in de winter van 1876.Ga naar eindnoot14. De werkwijze van Zola, hoewel grondig, is historisch gezien nogal verrassend en niet zonder gevaren. Hij gebruikt immers zijn observaties van wandelingen uit 1885 als basis voor een boek dat begint in 1862 en eindigt in 1876. Gezien het feit dat nu juist in deze jaren Parijs door Haussmann zo ingrijpend werd gewijzigd, ligt het gevaar van anachronismen op de loer. Het gebruik van een plattegrond uit 1860 is niet voldoende om dat gevaar te omzeilen. De criticus Gustave Geffroy heeft in een artikel in La Justice van 12 mei 1886 Zola inderdaad dat verwijt gemaakt. Hij sprak van anachronismen zowel in feitelijke zin (ten aanzien van data en plaatsen), als in inhoudelijke zin. Zola zou geen aandacht hebben besteed aan de grote veranderingen die sinds 1870 hadden plaatsgevonden.Ga naar eindnoot15. Het eerste verwijt, dat Geffroy niet nader specificeert, lijkt van weinig belang. Er mag eens een brug worden genoemd die er nog niet was, daarvan zal de lezer van nu niet wakker liggen. Het tweede verwijt, gebrek aan aandacht voor de politieke en sociale veranderingen is van meer belang. L'OEuvre is in sociaal-historische zin geen realistische roman, ondanks alle aandacht die wordt besteed aan beschrijving en observatie. De roman speelt tussen 1862 en 1876, dat wil zeggen in een van de meest dramatische perioden van de moderne Franse geschiedenis: tussen 1870 en 1876 vonden, om maar wat te noemen, de volgende gebeurtenissen plaats: de Frans-Duitse oorlog, de val van het Keizerrijk, het beleg van Parijs en de hongersnood, de Commune-opstand, de vestiging van de Republiek. Dit alles speelt zich vooral of zelfs alleen in Parijs af, maar we lezen er vrijwel niets over in L'OEuvre. Het leven van deze kunstenaars lijkt zich af te spelen in een vacuüm. Tussen 1862 en 1870 vond ook de grote transformatie van Parijs plaats: de Salon des refusés valt chronologisch vrijwel samen met het begin van de doorbraken van Haussmann. Ook hierover lezen we niet veel. Er zijn enkele verwijzingen naar deze gebeurtenissen. Nieuwe wijken worden genoemd. Er is sprake van bouwactiviteiten en nouveaux riches. Er is Irma Bécot, type van de grande cocotte uit die tijd, die haar droom realiseert: een huis in de avenue de Villiers.Ga naar eindnoot16. Men spreekt aan tafel over de ‘grands travaux qui bouleversaient Paris (...) le prix des terrains’.Ga naar eindnoot17. Heel veel is dit alles echter niet en het is bepaald geen sociale geschiedenis van Parijs die men hier kan vinden. Wat dat betreft zijn sommige andere delen interessanter: La Curée bijvoorbeeld over de grondspeculatie, Le Ventre de Paris over de Hallen of Au Bonheur des Dames over de grands magasins. Ondanks de aanzienlijke tijdsperiode die het omvat, vijftien jaar, is er geen sprake van ontwikkeling en verandering in maatschappelijke zin. Het tijdsperspectief is individueel. De chronologie komt voort uit gebeurtenissen in de individuele levenssfeer: de ontwikkeling van het huwelijk van Lantier, de carrière van Sandoz, de geboorte en groei van het kind van Lantier en dergelijke. In feite lijkt het er op of Zola enigszins in de problemen is geraakt, dat er een conflict is ontstaan tussen de algemene opzet van een familiegeschiedenis en de ondertitel die deze geschiedenis beperkt tot het Second Empire. L'OEuvre speelt immers slechts voor de helft onder het Second Empire. Zola, zo lijkt het, had enerzijds de generatie-ontwikkeling - en dus een zeker tijdsverloop - nodig om zijn ideeën over erfelijkheid te illustreren. | |
[pagina 49]
| |
Place Clichy, gefotografeerd door Zola
Zola, door Edouard Manet (1868)
| |
[pagina 50]
| |
De Seine, gefotografeerd door Zola
De Seine, gefotografeerd door Zola
| |
[pagina 51]
| |
Zola
| |
[pagina 52]
| |
Zola omstreeks 1875
| |
[pagina 53]
| |
Zola aan zijn werktafel
| |
[pagina 54]
| |
Zola in zijn huis te Médan
| |
[pagina 55]
| |
Zola tijdens zijn lectuur
| |
[pagina 56]
| |
Zola door Nadar
| |
[pagina 57]
| |
L' OEuvre als boek
De eerste bladzijde van L'OEuvre in het manuscript van Zola
| |
[pagina 58]
| |
Quai des Grands-Augustins met bouquinistes
| |
[pagina 59]
| |
De Pont-Neuf, links het standbeeld van Henri iv
| |
[pagina 60]
| |
Parijse schilder tussen kachel en ezel, foto M.-A. Alophe
Zola, karikatuur van Gill (1875)
| |
[pagina 61]
| |
Anderzijds had hij, als hij zijn ondertitel - Histoire naturelle et sociale d'une famillle sous le Second Empire - wilde handhaven, slechts achttien jaar tot zijn beschikking. Het lijkt er op of hij in L'OEuvre hier niet uitgekomen is, of beter gezegd, zich er niet te zeer om heeft bekommerd. L'OEuvre is primair een roman over een individu, de schilder Claude Lantier en zijn artistieke splendeur et misère, een levensgeschiedenis geplaatst in het kunstenaarsmilieu van, vooral, het Second Empire, waarbij de stad Parijs op de achtergrond aanwezig is. Toch kan wel van een beeld van Parijs in L'OEuvre worden gesproken. De roman speelt vrijwel geheel in Parijs, afgezien van twee episoden in Bennecourt, een voorstadje aan de Seine. Deze beslaan in totaal zo'n dertig bladzijden op een totaal van 350, nog geen tien procent dus. Verder speelt het verhaal zich af in Parijs en aan de beschrijving van de stad wordt vrij uitvoerige aandacht gegeven. In totaal zijn ongeveer vijfentwintig bladzijden van het boek gewijd aan stadsbeschrijvingen. Dat is nogal wat, maar het is toch maar zeven procent van de tekst en dus heel wat minder dan in Une Page d'Amour dat hieraan twintig procent van de tekst wijdde. Ook in L'OEuvre vinden we allerlei algemene typeringen die karakteristiek zijn voor het ‘Parijs van Zola’ dat in verschillende studies is behandeld.Ga naar eindnoot18. De stad wordt ‘fantastique’ genoemdGa naar eindnoot19. maar ook ‘tragique’Ga naar eindnoot20. en zelfs ‘maudit’.Ga naar eindnoot21. Er wordt met ontzag gewezen op ‘la vie énorme de Paris’Ga naar eindnoot22. en de ‘activité géante’ van de stad.Ga naar eindnoot23. Maar er is ook het thema van de benauwdheid: ‘Paris trop étroit’.Ga naar eindnoot24. En er is het ongezonde van de stad: het kind kan niet tegen de stad en sterft. Dit zijn bekende ietwat romantische thema's bij het onderwerp stad en er is in de Rougon-Macquart in deze zin heel wat over Parijs te vinden. Maar welk Parijs wordt nu eigenlijk precies behandeld? Er is immers meer dan één Parijs. Het Parijs van de armen is niet dat van de rijken, het Parijs van de middenstanders niet dat van de kunstenaars, het Parijs van de Champs Elysées niet dat van de huurkazernes van Belleville en Ménilmontant. In sociale zin kunnen we zeggen dat het boek speelt in de kunstenaarswereld. Het gaat dus niet over het Parijs van de arbeiders, of de markthandelaren, of de financiers, of de politici, zoals andere delen doen. Met die kunstenaars zijn we in sociale zin in een betrekkelijk comfortabele wereld. Het is geen wereld van rijkdom, maar ook niet van misère. La vie de Bohème is betrekkelijk zorgeloos. We kunnen het Parijs van L'OEuvre echter ook in puur topografische zin bestuderen. We lezen bijvoorbeeld dat Claude Lantier eerst op het Ile woont en later verhuist naar het quartier des Batignolles. We vinden ook beschrijvingen van de zwerftochten die de kunstenaars door de stad maken. Hun geliefde wandeling is vanaf de Invalides naar de Seine, van de Quai d'Orsay tot aan de Concorde, dan de Seine over naar de Madeleine, via de rue Tronchet naar de Place du Havre, dan door de rue d'Amsterdam naar de Place de Clichy om ten slotte te eindigen in Café Baudequin op de boulevard des Batignolles. Dit wordt ook door Kranowski beschreven.Ga naar eindnoot25. We kunnen echter nog iets verder gaan in deze analyse. Het is immers mogelijk door telling van alle plaatsaanduidingen tot een topografische reconstructie van het Parijs van L'OEuvre te komen. We vinden van drie soorten plaatsaanduidingen: 1) vermeldingen van straten, bruggen, pleinen en dergelijke; 2) namen van gebouwen als Gare de Lyon, Ecole des Beaux Arts, Louvre et cetera; 3) namen van wijken en buurten als Batignolles, Montmartre, Quartier Latin en dergelijke. De eerste categorie komt veruit het vaakst voor. Er worden in totaal 111 verschillende namen van straten et cetera in het boek genoemd, waarnaar in totaal 228 keer wordt verwezen. De Quai de Bourbon en de rue Tourlaque - adressen van Claude Lantier - zijn de straten die het meest genoemd worden. De tweede categorie (gebouwen enzovoorts) telt 124 verwijzingen naar in totaal vijfenveertig verschillende gebouwen, parken en andere objecten. De derde categorie (wijken en buurten) komt het minst frequent voor. Er zijn drieënveertig van dergelijke plaatsbepalingen, waarbij in totaal negen wijken of buurten worden genoemd. De verwijzingen naar het Ile de la Cité en Montmartre zijn met samen vijfentwintig goed voor meer dan de helft hiervan. Wanneer we alles optellen, zien we dat in totaal 165 verschillende plaatsaanduidingen voorkomen en dat 395 keer, op een of andere manier, een plaatsaanduiding wordt gegeven (dat is, op 350 bladzijden), meer dan één keer per bladzijde). Aan de hand van deze plaatsaanduidingen is het mogelijk vast te stellen, in welke delen van Parijs, in welke arrondissementen, het boek speelt en | |
[pagina 62]
| |
HET PARIJS VAN L'OEUVRE
Deze kaart toont de frequentie van topografische vermeldingen van Categorie 1 (straten, bruggen, pleinen e.d.) ingedeeld per arrondissement. Aantal vermeldingen zo de topografie van L'OEuvre per arrondissement te reconstrueren. Het grootste aantal verwijzingen heeft betrekking op het 4e (drieëntachtig), dan volgen het 1e (zevenenzestig), het 8e (negenenveertig), het 6e (vierenveertig) en het 18e (met eenenveertig). Omdat er op deze wijze veel dubbeltellingen voorkomen (‘het Café Baudequin, op de boulevard des Batignolles’ en dergelijke), is deze telling niet geheel nauwkeurig. We kunnen dit procédé enigszins preciseren door deze dubbeltellingen te elimineren en ons te beperken tot categorie 1, die der straatnamen dus, die zowel de meest exacte als de meest frequent voorkomende is. Het resultaat hiervan is afgebeeld op bijgevoegde kaart. We zien daar dat de eerste indruk wordt bevestigd. Het 1e en 4e springen er weer duidelijk uit, gevolgd door het 6e, 8e en 18e. Het Parijs van Zola is het Parijs van de rechteroever, het volgt de as Champs Elysées-rue de Rivoli. Het is met andere woorden het Parijs van de rijken. Het Parijs van de armen dat, zoals we hiervóór zagen, hier omheen ligt, speelt geen rol. Het 11e, 12e en 13e, en het 19e en 20e komen in L'OEuvre niet voor. | |
ConclusieL'OEuvre neemt in de Rougon-Macquart een aparte plaats in. Het is een roman met sterk autobiografische inslag, een roman ‘où mes souvenirs et mon coeur ont débordé’.Ga naar eindnoot26. De erfelijkheidstheorie van Zola komt naar voren in het lot van Claude Lantier: de zoon van Gervaise Macquart is gedoemd te falen. Maar verder is het een roman over kunstenaars, over artistieke idealen en creatieve problemen. Het is geen sociale roman en er is slechts in beperkte zin sprake van realisme. De sociale transformaties en politieke gebeurtenissen spelen geen rol. Het tijdsverloop is individueel en niet sociaal. De geschiedenis van Claude Lantier maakt het nodig een periode van vijftien jaar te behandelen. Het gevolg hiervan is dat het Second Empire verlaten wordt, maar dit gebeurt als het ware stiekem. De gebeurtenissen van 1870 worden verzwegen. Omdat het boek zich afspeelt in een geïsoleerde wereld van kunstenaars is dit niet erg opvallend. Parijs is in L'OEuvre op verschillende manieren aanwezig: als decor, maar ook als getuige, en medeplichtige, als object van bewondering en bron van artistieke inspiratie, als centrum van leven, ac- | |
[pagina 63]
| |
tie en carrière, maar ook als plaats van rusteloosheid, nervositeit en ondergang. Het Parijs van L'OEuvre is een Parijs van artiesten en, ondanks het aspect van de vie de Bohème, is het financieel een tamelijk zorgeloos en aisé Parijs. De problemen zijn de problemen van de geest en in zekere zin van de luxe. Het Parijs van L'OEuvre is het Parijs van de ‘betere buurten’, een nieuwe sociale werkelijkheid die ontstond onder het Second Empire dat in de Rougon-Macquart wordt beschreven. |
|