Maatstaf. Jaargang 33
(1985)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Léon Hanssen
| |
[pagina 144]
| |
ideale Burger’, die - in tegenstelling tot de pur sang-kunstenaar Stefan George - geen ‘grootsche tragiek’ kent en als burger ‘tegen revolutie, pacifisme, democratie’ preekt.Ga naar eindnoot16. Een jaar na het verschijnen van Rosts artikel kon Thomas Mann het misverstand hier, tijdens zijn tweedeGa naar eindnoot17. bezoek aan Nederland, persoonlijk komen rechtzetten. In Amsterdam hield hij begin mei 1922 als gast van de ‘Letterkundige kring’ een tafelredeGa naar eindnoot18. over het grote belang van de ‘demokratischen Lebensidee’. Na eerst gewezen te hebben op de diepe verwantschap tussen de koopmanssteden Lübeck en Amsterdam,Ga naar eindnoot19. ‘das nordische Venedig’, doet hij hier voor de eerste keer expliciet kond van zijn bewondering voor een roemwaardig facet van de Nederlandse geschiedenis, gekristalliseerd in de nobele oude stad Amsterdam, die hem als ‘Hanseat’ een ‘voorbeeld’ is: ‘Aristokratisch wurzelnd in den tiefen der Jahrhunderte, erhebt sie ihr Haupt in die Freiheitssphäre des modernen, des lebensfreundlich-, lebenswillig-demokratischen Gedankens.’ Van nu af aan was Nico Rost gunstiger gezind jegens Thomas Mann. In zijn recensie van de TooverbergGa naar eindnoot20. constateerde hij dat de vermaledijde burger tot ‘een Wijze - een Ziener’ was uitgegroeid: de criticus ‘heeft thans reden zich te verheugen’. Rost kon echter niet nalaten een kritische noot te plaatsen: ‘Hij [= Thomas Mann] gaf wat hij geven kon. Dit was veel - al was het niet genoeg’.Ga naar eindnoot21. Over Der Zauberberg verscheen in 1928 in De Stem ook een lovende bespreking van J. Slauerhoff,Ga naar eindnoot22. die zich vooral onder de indruk toonde van het feit dat een roman zowel ‘langdradig’ alsook ‘betooverend’ kan zijn.Ga naar eindnoot23. Eén protagonist moest volgens Slauerhoff speciaal gereleveerd, omdat die ‘een der grootste is: een Hollander, de Indischman Peeperkorn. Ook al omdat hierdoor de nationale trots, gekwetst door Kaiserlings boek over Hollands leelijkheid,Ga naar eindnoot24. weer wordt gestreeld’. Bij nadere overweging moest de ‘woningloze’ Slauerhoff zijn aangewakkerd chauvinisme echter weer temperen, en er breekt iets van zijn eigen ambivalente houding tegenover Nederland door waar hij over Mynheer Peeperkorn oordeelt: ‘eigenlijk een uit de grenzen gegroeide, omgekeerde Hollander; arme nationale trots, die zich een ogenblik door het buitenland gevleid waande!’ Idem over Peeperkorns zelfmoord: ‘Peeperkorn sterft, romantisch-onhollandsch [cursivering van mij, lh] door een gouden werktuigje, dat vernuftig een slang nabootst en indisch vergif in zijn aderen brengt’.Ga naar eindnoot25. ‘Hij is de bezadigde, - maar meedoogenloze en moedige chroniqueur van het jongste verleden’ schreef het Algemeen Handelsblad over Thomas Mann toen hem in november 1929 de Nobelprijs voor literatuur werd toegekend.Ga naar eindnoot26. Die bezadigdheid zou hem in de eerste helft van de jaren dertig in antifascistische kringen worden verweten, terwijl zijn onmeedogendheid en moed danig op de proef werden gesteld. Thomas Manns vierde reis naar Nederland in februari 1933 - het derde bezoek vond plaats in september 1930 -Ga naar eindnoot27. luidde een nieuwe, cruciale fase in zijn bestaan in: het exil. In het Concertgebouw sprak hij op 13 februari over ‘Leiden und Grösse Richard Wagners’ en de pianist Géza Frid meent zich te herinneren dat Thomas Mann toen, in zijn bijzijn, ‘omringd door enkele intieme vrienden, op deze voor hem gedenkwaardige dag moest beslissen, of hij al dan niet naar zijn woonplaats München zou terugkeren’.Ga naar eindnoot28. Dit probleem was voor Mann op dat moment echter nog niet aan de orde en deze beslissing - veeleer een besluit om in het buitenland te blijven dan om niet terug te keren -, viel pas weken later, in Arosa, Zwitserland.Ga naar eindnoot29. Zien we in de kringen der emigranten een heftig touwtrekken om de afwachtende Thomas Mann,Ga naar eindnoot30. in de Nederlandse kritiek was zijn positie veel minder omstreden. Hier vond men zijn nieuwe rol als ‘humanistisch verdediger van de cultuur’Ga naar eindnoot31. al bijzonder prijzenswaardig. Dirk Coster beschreef Thomas Manns ‘bekeering’ tot de sociaal-democratie in 1931 als een ‘daad van moed die bewondering afdwingt in dit hedendaagsche Duitsland’, te meer daar men Mann ‘levenslang koelheid en reserve verweet’.Ga naar eindnoot32. Voor een ‘groen van haat ziend boek’ als Der Hass, de fel antifascistische essaybundel van Heinrich Mann uit 1933, had de fatsoenlijke Anthonie DonkerGa naar eindnoot33. (pseudoniem voor prof. dr. N.A. Donkersloot) geen goed woord over; Donker verwachtte van de uitgewekenen uit Duitsland de vorming van ‘een centrum van onafhankelijken, vrijen geest..., dat zich critisch en waarachtig op den staat van zaken te bezinnen had’.Ga naar eindnoot34. Deze eigenschappen herkende hij in Thomas Mann, en wat hem vooral in de auteur van Die Geschichten Jaakobs aansprak was dat hij de literatuur niet misbruikte als een hectisch middel tot een politiek doel; vandaar ook Donkers loftuiting over ‘de onverstoorbare rust zijner perioden’.Ga naar eindnoot35. | |
[pagina 145]
| |
Vanuit religieuze hoek kon men minder waardering opbrengen voor Manns bijbelroman. Een uiterst curieus artikel van Frans van Oldenburg Ermke in Boekenschouw, Geïllustreerd Letterkundig Maandschrift, sluit bij voorbeeld als volgt af: ‘De onverschillige Thomas (Mann) gelooft aan geloof noch overtuiging en wreekt zijn onverschilligheid op het eenige, dat de oninteressante wereld interesse verleenen kan, op God en godsdienst, door het Boek Genesis te vervangen door een roman in drie deelen. En eerst daarna nam de staat zijn vermogen en zijn goede naam in beslag. Eerst daarna...’Ga naar eindnoot36. Even opmerkelijk als vrijmoedig is een analyse van Hendrik Marsman van ‘Thomas Mann's methode’ uit 1935,Ga naar eindnoot37. waarin hij de ‘meesterlijkheid van Mann's werk’ herleidt tot ‘de tastende zekerheid van zijn psychologie’: ‘Als nederlandsch criticus heeft het zeker zijn bezwaren iets van deze methode te leeren, want voor wie schrijft men? Voor ezels. Maar ten slotte schrijft men als Duitser ook nog voor varkens. Troost u er mee, en denk niet te veel aan den lezer, ook niet aan den allervoortreffelijkste. Trouwens, als de drang groot is, is de aandacht dáárvoor gering’.
In de jaren dertig en veertig - met uitzondering natuurlijk van de oorlogstijd - vertoefden Thomas Manns oudste dochter en zoon regelmatig in Nederland. Zij hebben beiden stellig een bemiddelende rol gespeeld - zowel praktisch als geestelijktussen hun vader en Nederland. Klaus Mann gaf van september 1933 tot augustus 1935 bij Querido Verlag in Amsterdam, die geleid werd door zijn vriend Fritz Landshoff, het emigranten-maandblad Die Sammlung uit. Door zijn toedoen verscheen in april 1934 een ‘special’ van het tijdschrift over het thema Holland als eerbetoon aan de Nederlandse ‘Gastfreundlichkeit und... liberalen Tradition’;Ga naar eindnoot38. zelf schreef hij voor een eerder nummer een ode aan Amsterdam.Ga naar eindnoot39. Erika Mann maakte met het kritische cabaret Die Pfeffermühle in de jaren 1934-1936 drie toernees door ons land, die alle drie dank zij jubelende recensies van met name Menno ter Braak en Henrik Scholte uiterst succesvol waren. Ter Braak bewonderde Erika Mann niet alleen als artieste, maar ook als persoon, ‘hij was werkelijk dol op haar’.Ga naar eindnoot40. Iets van zijn fascinatie komt tot uitdrukking in de volgende, cryptische passage uit zijn ‘Gesprek met Erika Mann’ (mei 1934): ‘Men weet als men haar aan ziet komen, op het eerste gezicht... neen, lezer niet wat gij thans meent... maar dat het interview een werkelijk gesprek zal kunnen zijn. Een lange, slanke gestalte, met donkere, intelligente oogen, kort geknipt haar; dat is Erika Mann, de dochter van Thomas Mann, wat het uiterlijk betreft.’Ga naar eindnoot41. Ter Braak wijdde in Het Vaderland zeker zeven artikelen aan Erika Mann en Die Pfeffermühle, waarvan er vier noch in het Verzameld Werk noch in de door Francis Bulhof bijeengebrachte De artikelen over emigrantenliteratuur 1933-1940 ('s-Gravenhage, 1980) zijn opgenomen.Ga naar eindnoot42. In 1936 werd Die Pfeffermühle de arbeidsvergunning voor een vierde toernee geweigerd ‘wegens de uitgesproken politieke strekking van de voordrachten van dat cabaret’, aldus een verklaring van de minister van Sociale Zaken, Slingenberg.Ga naar eindnoot43. Klaus Mann was te optimistisch geweest... Maar ook ons nationale zelfportret van een gastvrij en tolerant land blijkt goeddeels fictie, als we de mondelinge explicatie lezen van de katholieke minister J.R.H. van Schaik (van justitie) in de onde havige zaak: ‘Nu weet ik wel... dat het buitenland, althans vele landen, in dezen zooveel vrijgeviger zijn. Wij moeten ons in dezen niet spiegelen aan het buitenland. Ik meen te mogen constateeren, dat het beleid, dat ik gevoerd heb ten opzichte van de vreemdelingen in het algemeen, heeft geleerd, dat wij daar veel meer bereikt hebben.’Ga naar eindnoot44. Fritz Landshoff heeft eens gesuggereerd dat men de waardering van Menno ter Braak voor Thomas Mann misschien moet begrijpen in het licht van zijn verering voor Erika Mann.Ga naar eindnoot45. Hoe dit ook zij - het lijkt me mogelijk, maar toch niet waarschijnlijk -, men kán een verschuiving in zijn waardering voor Thomas Mann bemerken. Stelde hij Mann aanvankelijk op één lijn met J. Huizinga (en J. Ortega y Gasset) als elitaire traditionalisten in hart en nieren,Ga naar eindnoot46. na zijn vakantiebezoek bij Mann in Küssnacht op 3 augustus 1937 schreef hij aan Du Perron: ‘Ik bezocht tijdens onze vakantie Thomas Mann. Een bijzonder sympathieke man, die tien Huizinga's waard is.’Ga naar eindnoot47. In Het Vaderland van 22 december 1938 vond ik een uiterst kritische en interessante bespreking van de brochure Dieser Friede,Ga naar eindnoot48. die Thomas Mann schreef als verontwaardigde reactie op het Akkoord van München. Op grond van enkele inhou- | |
[pagina 146]
| |
Het Vaderland, donderdag 22 dec. 1938
delijke argumenten veronderstelde ik op het eerste gezicht dat het een artikel van Ter Braak betrof,Ga naar eindnoot49. dat om de een of andere reden geen plaats in zijn Verzameld Werk had gekregen. Twee dagen na het verschijnen van de genoemde bespreking drukte dezelfde krant een ingezonden brief af van Arthur van Rantwijk, waarin deze protesteerde tegen de fascistische (!) tendens van het artikel. De redactie repliceerde vervolgens met een stukje dat misschien nog meer de pen van Ter Braak lijkt te verraden.Ga naar eindnoot50. Van wiens hand deze artikelen ook mogen zijn, ze maken op exemplaire wijze duidelijk dat de discussie omtrent Thomas Mann niet louter een ivoren-torenaangelegenheid was, maar evenzeer betrekking had op zeer fundamentele politieke en culturele kwesties. Vandaar ook dat wij ze in het portfolio van dit nummer integraal reproduceren. Mevrouw A. ter Braak-Faber opperde in een vriendelijke en gedegen brief van 29 mei jl. de mogelijkheid van dr. Hendrik Krekel,Ga naar eindnoot51. de met het nationaal-socialisme sympathiserende buitenland-redacteur van Het Vaderland. In dat geval zou het misleidende van de beide artikelen moeten schuilen in de liberale pose van Krekel - bij
Het Vaderland, zaterdag 24 dec. 1938
voorbeeld de welwillende opmerking over de ‘overigens zoo sympathieke zaak der Duitsche emigranten’ en de impliciete kritiek op de ‘totalitaire staten’ en ‘den Duitschen dictator’ Hitler -, een pose die veel lezers van Het Vaderland destijds zand in de ogen heeft gestrooid. Taalkundig lijken deze stukken mij echter geenszins te stroken met het stapelwolken-proza van Hendrik Krekel. Daarnaast mag Krekel de Engelse conservatieven en in het bijzonder Chamberlain wel hebben gewaardeerd in zoverre zij tijdens het Pact van München verregaande concessies deden aan Hitler, hij beoordeelde die concessies nochtans op een wijze die zeker niet overeenstemt met de teneur van de artikelen uit Het Vaderland. In een van zijn Verzamelde opstellen concludeert hij namelijk: ‘Wat er gebeurde, was niet meer of minder dan de breuk met een bepaalde traditie van staatsbeleid. Immer had de wet gegolden, dat een staat en deszelfs vertegenwoordigers een zekere hoogheid hadden te bewaren, dat er een punt van eer was, hetwelk men niet kon gedoogen, dat de anderen aantastten.... Deze ijzeren wet te doorbreken was de eenvoudige daad van den “man met de paraplu”.’Ga naar eindnoot52. Arthur van Rantwijk, de hoofdgetuige die ge- | |
[pagina 147]
| |
lukkig nog in het land der levenden is, moest ten slotte uitsluitsel geven. Vlák voor de inleveringsdatum van de kopij kreeg ik hem te spreken.Ga naar eindnoot53. Maar helaas, hij wist zich niets meer van de destijds ingezonden brief te herinneren. Ook op de vraag of er, zoals mevrouw Ter Braak-Faber suggereerde, sprake is geweest van een klein komplot waarbij Ter Braak hem zou hebben ingeschakeld om een ingezonden brief te schrijven tegen het vermaledijde artikel, moest hij mij het antwoord schuldig blijven. Wel meende hij op grond van stilistische argumenten te kunnen beoordelen dat de stukken niet van Ter Braak stammen. Dus toch een ‘listig’ stuk van een der buitenland-redacteuren van Het Vaderland, zoals Arthur van Rantwijk vermoedt? Op dit moment moet ik me bij die - voorlopige, voorzichtige en dus onbevredigende - conclusie neerleggen, waarbij ik de mogelijkheid van Ter Braak toch nog wil openlaten. Ook Hendrik Marsman had zich verdiept in Thomas Manns analyse van de wereldcrisis en vroeg zich in Critisch Bulletin (1938) af of de oplossing die Mann aandroeg voor Europa - ‘de volkomen verburgerlijking van het socialisme’ - wel enig toekomstperspectief bood; daarbij kwam dat Mann het fascisme in zijn beeld van de problematiek te zwart had afgeschilderd. In zijn poging het beeld te corrigeren, geeft Marsman zich tegelijk rekenschap van zijn eigen verhouding tot het fascisme: ‘De verfoeilijkheid van het fascisme ligt... niet allereerst in de kern van zijn ideologie, die in haar oudste vormen wel degelijk scheppende en aristocratische elementen heeft bevat, maar in de vervalsching die deze elementen, voor zoover waardevol, in de practijk ondergingen.’Ga naar eindnoot54. Van 16 juni tot 5 augustus 1939 verbleef Thomas Mann - natuurlijk met zijn echtgenote Katia - in Noordwijk aan Zee, de eerste van drie vakanties in deze badplaats, als men in verband met Thomas Mann al van vakantie kan spreken. Het langzamerhand welhaast legendarischeGa naar eindnoot55. thema ‘Thomas Mann en Noordwijk’ kent een aardige, nog onbekende voorgeschiedenis die teruggaat tot 1924. Op 5 juli van dat jaar schreef Katia Mann aan de heer Frans Mijnssen,Ga naar eindnoot56. Beurspassage 8, Amsterdam: ‘Wir hatten eigentlich die Absicht, diesen Sommer mit unseren Kindern an die Ostsee zu gehen. Da aber nun die Grenzen für uns wieder offen sind und da die deutschen Seebäder ausserordentlich teuer sind, ist uns der Gedanke gekommen, ob wir nicht besser daran täten, nach Holland zu fahren.’ Zij vraagt dan om raad: ‘In Frage käme wohl keiner von den ganz grossen Badeorten, wir hatten an Noordwijk gedacht. Es müsste ein konfortables, aber nicht allzu anspruchsvolles Hotel sein, möglichst am Strand gelegen.’Ga naar eindnoot57. Tien dagen later verontschuldigde zij zich ‘soviel Mühe verursacht zu haben’; vanwege de korte tijdsruimte was toch gekozen voor de Ostsee, namelijk Hiddensee, waar Thomas Mann in het ‘Haus am Meer’ twee weken onder één dak zou wonen met Gerhart Hauptmann, zoals bekend het prototype van Mynheer Peeperkorn uit Der Zauberberg. Niettemin: ‘wir wollen für nächstes Jahr am holländischen Plan festhalten.’Ga naar eindnoot58. Het zou nog vijftien jaar duren... Hoewel Noordwijk in 1939 aanvankelijk slechts als ‘Wartestation vor der Schweiz’Ga naar eindnoot59. op de terugweg uit de Verenigde Staten bedoeld was - de aanwezigheid van Thomas Mann in Zwitserland kon het uitreisvisum van zijn schoonouders in München in gevaar brengen -, vatte hij onmiddellijk een innige liefde op voor de kleine badplaats en voor de Noordzee. Een liefde ‘voll von Kindheitsaroma’:Ga naar eindnoot60. Noordwijk herinnerde hem aan Travemünde, het paradijs aan de Lübecker Bucht waar hij als kind elk jaar vakantie vierde. Deze liefde is de derde pijler waarop Thomas Manns bewondering voor Nederland berust: Nederland als het burgerlijke land der steden, een ideaal soort Duitsland waarin hij Lübeck terugherkende; onze liberale democratie; de Noordzee en de reminiscentie aan Travemünde in Noordwijk. Voor het tweede bezoek van de Tovenaar moest Noordwijk acht jaar wachten, tot 1947, toen hij van 18 tot 28 augustus weer in Huis ter Duin logeerde. Op 14 augustus 1947 sprak hij in het Koloniaal of Indisch Instituut - thans vertaald in Tropeninstituut - voor de Stichting '40-'45 en de Stichting Herstellingsoorden voor oud-illegale werkers over ‘Nietzsche in the light of our experience’, in het Engels omdat de toehoorders geen Duits konden horen. Twee dagen eerder was hij in het Vondelparkpaviljoen te Amsterdam ontvangen en gehuldigd door de Nederlandse pen-club, ter welker gelegenheid prof. N.A. Donkersloot een in het Duits gesproken welkomstrede hield, waarop Thomas Mann ook in het Duits dankend antwoordde. | |
[pagina 148]
| |
Er werd met gemengde gevoelens naar Manns Nietzsche-lezing geluisterd. Sjoerd Leiker verweet Thomas Mann in Podium dat hij het kind - ‘een onuitroeibaar Duits verleden’ - met het badwater - het fascisme - had weggegooid. ‘Het licht van Mann's ervaring is wel schel. Nietzsche hangt in dat licht gespijkerd aan het hakenkruis en vertoont gelijkenis met Jezus, die eens zei dat hij gekomen was om het zwaard te brengen in plaats van vrede (Matth. 10: 34).’Ga naar eindnoot61. Sommige leden van de pen-club wilden helemaal niet naar de beroemde Thomas Mann luisteren en bleven ostentatief weg, zoals Annie Romein-Verschoor. In De Vrije Katheder - platform van communisten en niet-communisten - verklaarde zij op een voor haar karakteristieke wijze waarom: ‘Er zijn namelijk een aantal Nederlanders, die in de oorlogsjaren niet in eerbiedige devotie over hun radioluik hingen, wanneer hun ergens als een dierbaar geheim was toegefluisterd, dat Thomas Mann tot Europa zou spreken, er waren er, die zich, àls ze luisterden, altijd een beetje ergerden aan die zo door en door Duitse plechtige profetenstem, omdat zij wisten, dat de man achter die stem, o zeker een groot schrijver was, maar ook een van die strijders tegen het fascisme, die dat vermoedelijk nooit geworden zouden zijn, wanneer ze niet eerst persoonlijk slachtoffer van het fascisme waren geworden.’ Annie Romein zei heus wel te begrijpen dat Thomas Mann - ‘naar de aard van bejaarde mensen’ - liever in Amerika bij zijn kinderen en kleinkinderen bleef wonen, dan in het duistere Duitsland. ‘Maar wanneer wij hem dan weer in dat onnavolgbare Duits horen verzekeren, dat hij niettemin Duitsland trouw gebleven is door... Duits te schrijven (goed Engels is niet makkelijk!) en hem rondreizen-met-huldiging langs de Europese Pencentra zien maken in een wijde boog om Duitsland heen, dan worden we weer net zo kriebelig van binnen als eertijds in de kille tocht boven het radioluik.’Ga naar eindnoot62.
Op 23 augustus 1947 las Thomas Mann in Den Haag voor uit Doktor Faustus, de ‘hachelijke parabel’Ga naar eindnoot63. waarmee de Nederlandse kritiek destijds weinig raad wist, en zes dagen later vertrok hij in onverwacht gezelschap van Quappi en Max BeckmannGa naar eindnoot64. op de Westerdam vanuit Rotterdam weer naar Amerika. Dit pendelen en zwenken van Thomas Mann tussen tweè continenten wekte verwarring, niet alleen bij het publiek hier en ginder, maar ook bij Mann zelf, althans naar de mening van W.F. Hermans. In een even korte als intrigerende bespreking uit 1951 van Meine Zeit legde hij Mann een lichtzinnige beoordeling van de wereldsituatie ten laste. Thomas Mann, van huis uit ‘een burgerlijk aristocraat die zich eigenlijk nooit heeft neergelegd bij het verval dat in 1914 is ingetreden’, was na zijn ontworteling uit de ‘goede oude tijd’ van lieverlede ‘aan de universele cultuur en aan de mensheid’ gaan geloven, ‘zodat het voor hem waarschijnlijk geen verschil maakt Amerikaan te zijn of Duitser en hij ook geen reden ziet voor oorlog tussen Rusland en Amerika’. Voor Thomas Mann lijken Rusland en Amerika ‘eigenlijk als twee druppels water op elkaar. Daarin heeft hij gelijk. Hij vindt er iets bemoedigende in. Ik vind het eerder beklemmend.’ De ‘absolute opperheerschappij’ van een van beide naties zou ons aller ondergang betekenen.Ga naar eindnoot65. Ook Harry Mulisch heeft zich, meermalen zelfs, over Thomas Mann uitgelaten. Van bijzonder belang is zijn eminente bespreking van Die Betrogene uit 1953 (Litterair Paspoort), waarin Mulisch aan de hand van de ontwikkeling van Thomas Mann, zijn eigen opdracht als auteur ontvouwt. Die ontwikkeling liep van het burgerlijk-psychologische stadium (‘waarin de meeste schrijvers zich nog bevinden’) naar de ‘mythologie’. De romanpersonages ‘leven’ niet, maar ‘betekenen’, ‘zij zijn demonstraties van het element natuur dat zij vertegenwoordigen, ofwel het element onnatuur’. De psychologie heeft zich tegen zich zelf gekeerd, de kunst balanceert op de rand van haar eigen ontkenning. ‘Nog even en zij is weg.’ Dit avondrood van de kunst is het ochtendgloren van de filosofie, Thomas Mann bewijst het: ‘in ieder geval is zijn oog rustiger dan dat van wie ook;... een rust die uit lijfsbehoud met onmenselijke inspanning is afgedwongen op een gekweldheid, die haars gelijke niet vindt, of het moest zijn in Nietzsche, die er aan te gronde ging.’ Aeschulos en Sofokles doen hun herintrede. ‘Het wordt steeds duidelijker: de slechts-kunstenaars worden steeds zinlozer, de slechts-filosofen zijn ten dode opgeschreven, en alleen bij de (“mythologische”) alliantie tussen die twee liggen de kansen.’Ga naar eindnoot66. | |
[pagina 149]
| |
In 1955 viel het laatste grote bezoek van Thomas Mann aan ons land. Het werd ingeluid met een persconferentie op 1 juli in het dierbare Amstel Hotel; diezelfde avond hield hij in de aula van de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam zijn rede ‘Versuch über Schiller’, naar aanleiding waarvan hem door minister dr. J.W. Beyen van Buitenlandse Zaken ‘met een in Nederlandse regeringskringen ongekende zwier’Ga naar eindnoot67. het Commandeurskruis van de Orde van Oranje Nassau werd omgehangen. Prof. Donkersloot verwelkomde de tachtigjarige Thomas Mann met de woorden: ‘Uw komst bevestigt ons, dat Gij een waarlijk persoonlijke verhouding tot ons land hebt. Wij geloven dat deze verhouding in geestelijke zin verwant is met die, welke u reeds zo lang met Zwitserland verbindt, al wijst uw stamboom dan geen hollandse voorouders aan zoals hij het zwitserse doet.’Ga naar eindnoot68. In zijn dankwoord tot de minister verklaarde Mann: ‘Ich habe Holland geliebt und bewundert von jung auf, nicht nur seine Kultur, seine Literatur und Kunst, nicht nur seine trauliche Landschaft, sondern auch seine rein menschlichen, moralischen Eigenschaften...’ In dit verband wees hij expliciet naar het heroïsche, onbuigzame verzet van het Hollandse volk tegen de Duitse bezetter in de oorlogsjaren.Ga naar eindnoot69. Harry Mulisch was bij deze laatste lezing van Thomas Mann aanwezig en zag de dood van de Tovenaar aangekondigd, ‘toen bij de woorden “In den Bäumen, im Dachwerk der nahen Friedhofskirche rauschte und rasselte der Wind” plotseling het lampje op zijn katheder uitging’...Ga naar eindnoot70. Op 11 juli mochten Thomas en Katia Mann koningin Juliana persoonlijk bedanken voor de ‘wunderbar schönen Orden’, ‘das hübscheste Spielzeug für grosse Kinder’.Ga naar eindnoot71. Het werd een uitgesproken anticeremonieel bezoek dank zij de gastvrije en informele opstelling van onze voormalige vorstin.Ga naar eindnoot72. Volgens Fritz Landshoff is Thomas Mann in die dagen ‘met zekerheid’ ook door Wilhelmina ontvangen (‘Er heeft een prinses Wilhelmina gebeld,’ had Mann hem op een zekere dag gevraagd, ‘wie is dat?’),Ga naar eindnoot73. maar ik kon dit verhaal in eerste instantie niet verifiëren. Golo Mann heeft mij echter, tijdens mijn visite bij hem in zijn ouderlijk huis te Kilchberg, uitsluitsel kunnen geven. Prinses Wilhelmina blijkt zijn vader en moeder in juli 1955 een telegrafische uitnodiging te hebben gestuurd. Niet wetende wie Wilhelmina was, hebben Thomas en Katia Mann deze invitatie afgeslagen. Toen zij kort nadien vernamen dat Wilhelmina de achtenswaardige oude koningin van Nederland was, gevoelden zij grote spijt van hun afwijzing, maar toen was het helaas al te laat. Het misverstand is vermoedelijk ontstaan doordat Wilhelmina niet met Königinmutter ondertekend heeft, zoals men wellicht zou verwachten. Van 5 tot 23 juli verbleef Thomas Mann weer in Noordwijk, ‘het prachtigste strand, dat ik ken’,Ga naar eindnoot74. en ook deze keer logeerde hij in het geliefde Huis ter Duin, ‘het mooiste badhotel van de wereld’.Ga naar eindnoot75. De twintigste moest hij op dwingend advies van een geconsulteerde arts het bed houden; wat door hem zelf voor reumatiek was gehouden, ontpopte zich als een gevaarlijke trombose in zijn linkerbeen. Die dag heeft Paul Citroen aan zijn bed het laatste portret van Thomas Mann getekend, naar oordeel van Erika Mann ‘waarschijnlijk het beste, dat wij van hem bezitten’.Ga naar eindnoot76.
Op aanraden van prof. Mulder uit Leiden werd Thomas Mann drie dagen later naar het kantonale ziekenhuis te Zürich overgevlogen, alwaar hij op 12 augustus overleed. Tegenover Fritz Landshoff, die in de ambulance van Noordwijk naar Schiphol trouw aan zijn zijde was gebleven, had hij in het vliegtuig, liggend op de brancard, nog stellig verzekerd: ‘Volgend jaar kom ik beslist weer terug naar Nederland.’Ga naar eindnoot77. |
|