| |
| |
| |
Francis Bulhof
1936: de twijfel voorbij
Op zaterdag 8 februari 1936 noteert Thomas Mann in zijn dagboek: ‘In Het Vaderland artikel “Thomas Mann preekt”’ (Tagebücher 1935-1936, blz. 254). Het bij deze dagboeken gevoegde commentaar van Peter de Mendelssohn licht toe dat dit ‘Holländisch’ is en ‘Thomas Mann predigt’ betekent (blz. 572). En dat is natuurlijk op zichzelf niet onjuist. Maar ergens moet er met de transcriptie iets zijn misgelopen, want het op 6 februari verschenen, door Menno ter Braak geschreven stuk droeg als titel: ‘Thomas Mann spreekt: hij verklaart zich tegen Hitler-Duitsland’ (MtB: De artikelen over emigranten-literatuur, blz. 190-193).
In dit artikel gaf Ter Braak zijn vreugde te kennen over de stap die Mann had genomen om zich nu in het openbaar aan de zijde van de emigranten te scharen, een stap ‘die hem van de verdenking zuivert dat hij in behoedzame neutraliteit zijn positie in Duitsland zou willen handhaven. Dit is de verklaring waarnaar men uitzag, waarvan de morele werking stellig groot zal zijn, maar die, mag men vermoeden, ook wel ten gevolge zal hebben dat zijn werken binnenkort in Duitsland worden verboden. Men kan althans van de Duitse regering moeilijk verwachten dat zij op deze duidelijke taal niet met het enige haar ten dienste staande middel reageert’ (blz. 192-193).
Ter Braak was de enige niet die zich over Manns uiterlijke neutraliteit al geruime tijd zorgen maakte. Vrijwel alle emigranten, en zeker zijn oudste kinderen Erika en Klaus, hoopten op een duidelijke uitspraak. Sedert hij in februari 1933, twee weken na Hitlers ‘Machtübernahme’, Duitsland had verlaten voor een korte lezingentoernee die hem onder meer naar Nederland voerde, was Mann niet meer naar Duitsland teruggekeerd. Zijn antifascistische instelling had hij in de laatste jaren van de Weimar-Republiek geenszins verheeld, en als hij in het openbaar daarvan getuigde, zoals bijvoorbeeld in de op 17 oktober 1930 gehouden ‘Deutsche Ansprache’ kwam het tot intimidatiepogingen van sa-gespuis, dat hem noodzaakte de zaal via een achterdeur te verlaten. Omdat Mann door deze activiteiten tot een van de lijfelijke symbolen van de democratie in Duitsland was geworden, ontraadde men hem van verschillende zijden ten sterkste naar zijn woonplaats München terug te keren. Na de voordrachtsreis begaf Mann zich met zijn vrouw Katia daarom eerst naar het wintersportplaatsje Arosa, bracht daarna een deel van het voorjaar door in Lenzerheide en Lugano, en belandde ten slotte in de zomer van 1933 in het tussen Marseille en Toulon gelegen Sanary. Pas in de herfst vond hij weer een vaste woonplaats, in Küssnacht bij Zürich, waar hij vijf jaar zou blijven wonen. In de eerste weken was zijn ontreddering groot, tot schrijven kwam hij niet dan met de grootste moeite. Zijn dagboeken spreken daarover duidelijke taal.
Geëmigreerd in de eigenlijke zin van het woord was Thomas Mann niet. Weliswaar had een nazi-instantie zijn huis gekraakt, reden sa-lieden met zijn auto's door München, was er bij de bank beslag op zijn vermogen gelegd, en probeerde hij ook vergeefs zijn Duits paspoort bij het consulaat in Zwitserland verlengd te krijgen, maar zijn boeken werden niet verbrand of verboden. Zelfs bleef nieuw werk van zijn hand in Duitsland verschijnen, als vanouds bij de Berlijnse S. Fischer Verlag: Die Geschichten Jaakobs kwam op 5 oktober 1933 uit, met een tweede druk in 1934, tezamen 25.000 exemplaren; Der junge Joseph volgde in 1934 in een oplage van 10.000 exemplaren, en Leiden und Größe der Meister verscheen in 1935 (8.000 exemplaren).
Menno ter Braak beschreef in zijn recensie van deze laatste essaybundel (in Het Vaderland van 28 april 1935) het dilemma van Thomas Mann als een paradox: ‘Wat heeft een Thomas Mann te zoeken onder machthebbers, die zijn levenshouding als gevaarlijk gif beschouwen en onder lezers, die zijn
| |
| |
boeken slechts officieus ter hand mogen nemen? Is deze auteur het vlees geworden compromis, heeft hij geen trots meer? Of meent hij ondanks alles beter werk in dienst der cultuur te kunnen doen door tot iedere prijs een Duits schrijver voor Duitsers te blijven? In het laatste geval is het te hopen, dat men hem nog lang “door de vingers ziet”’ (vw 5, blz. 496).
Klaus Mann zag het dilemma van zijn vader aanvankelijk minder als een paradox dan wel als een ‘Leiden an Deutschland’. In een brief aan Eva Hermann, die hij bijna op de dag af twee jaar vóór Ter Braaks recensie, op 27 april 1933, schreef, zag hij het zo: ‘Er kann nicht umhin, sich irgendwie verantwortlich für Deutschland zu fühlen, und eigentlich kann er ja auch ohne Deutschland nicht leben’ (Klaus Mann, Briefe, blz. 87). Thomas Mann kon het Duitse lezerspubliek dat in de loop van dertig jaar meer dan een miljoen exemplaren van zijn Buddenbrooks had gekocht (980.000 exemplaren tussen oktober 1929 en eind 1932!), niet voetstoots in de steek laten.
Binnenskamers veroordeelde Thomas Mann het Hitler-regime van het begin af in de scherpste bewoordingen. In een brief aan Ernst Bertram, die de weg naar het nationaal-socialisme was opgegaan, maar die lange jaren tot zijn engste vriendenkring had behoord, drukte hij zich ondubbelzinnig uit: ‘Ich weiß, daß Ihre seelische Spannkraft nie weit gereicht hat. Sie reicht jetzt soweit, daß Sie das mir von Grund aus abscheuliche bejahen und verherrlichen und mich zugleich herzlich einladen, ebenfalls gemeine Sache damit zu machen’ (Briefe an Ernst Bertram). In het openbaar onthield hij zich sedert zijn vertrek uit Duitsland echter zorgvuldig van kritiek op het ‘Derde Rijk’ en wanneer hem desondanks afwijzing van het naziregime in de mond werd gelegd, was hij er snel bij om het betreffende persbericht te dementeren.
Bij het verschijnen van het eerste nummer van Die Sammlung bleek Manns gespletenheid allerpijnlijkst. Dit emigrantentijdschrift werd door Klaus Mann bij Querido in Amsterdam uitgegeven, onder het patronaat van André Gide, Aldous Huxley en Heinrich Mann. Het kon niemand ontgaan dat Thomas Manns naam ontbrak bij die van deze illustere beschermheren. Hij stond slechts als ‘medewerker’ op de lijst en daarenboven heeft hij nooit iets bijgedragen. Du Perron aan Ter Braak op 14 september 1933: ‘Nu je stuk over Die Sammlung: Ik ben het natuurlijk met je over Wassermann eens, maar vind je werkelijk dat dit het moment is om tegen die mensen te schrijven?’ (bw 2, blz. 152)
Wanneer het eerste nummer van Die Sammlung Thomas Mann op 2 september 1933 in Zuid-Frankrijk bereikt (tb 33, blz. 166), blijkt uit geen enkele opmerking in zijn dagboek dat de inhoud hem niet zint. Groot is daarentegen de commotie bij zijn Berlijnse uitgever, Gottfried Bermann Fischer, die hemel en aarde beweegt om Thomas Mann er toe te brengen zich in het openbaar van dit tijdschrift te distantiëren. En Mann laat zich ompraten. Op 6 september verzendt hij een eerste telegram naar Berlijn, ‘mit dem ich mir nichts vergebe’, maar dat verloren is gegaan. Klaarblijkelijk was het Bermann niet voldoende, want op 12 september verstuurt Mann een tweede telegram, ‘mit dem ich mir schon viel vergebe’. In enigszins gewijzigde vorm wordt dit telegram door Bermann gebruikt om in het Börsenblatt für den deutschen Buchhandel van 14 oktober 1933 een opkomende hetze tegen het juist een week tevoren verschenen Die Geschichten Jaakobs de wind uit de zeilen te nemen: ‘ Kann nur bestätigen daß Charakter erster Nummer Sammlung ihrem ursprünglichen Programm nicht entspringt’ (Schröter, blz. 208). Het is duidelijk: in de eerste herfst van zijn ballingschap wenst Thomas Mann de publikatie van de Josephromans niet in gevaar te brengen, al moet hij daarvoor de activiteiten van zijn zoon Klaus desavoueren.
Du Perron aan Ter Braak op 16 november 1933 ‘Bep zou graag willen weten waarom Anth. Donker uit Die Sammlung is gestapt “om principiële redenen”. Is hij Hitleriaan geworden?’ (bw 2, blz. 223)
Klaus en Erika hadden van meet af aan al het vermoeden dat Bermann de kwade genius was die hun vader tot deze ambivalente houding had gebracht. Bermann, die het initiatief had genomen voor het fabelachtige succes van Buddenbrooks in 1929, probeerde zijn firma door de kwade tijden heen te loodsen, waarbij het de buitenwacht toescheen alsof hij aan het regime ontoelaatbare concessies deed. Er verscheen zelfs een boek in zijn
| |
| |
fonds dat aan Hermann Göring was opgedragen. Men moet bij een beoordeling van zijn handelwijze niet uit het oog verliezen dat velen in de eerste jaren van het nationaal-socialistische bewind nog durfden hopen dat het slechts een kort leven beschoren zou zijn. Bijna drie jaar heeft Bermann getracht de illusie in stand te houden dat er voor een als ‘joods’ beschouwd uitgeversbedrijf, dat door een slagvaardig ondernemer werd geleid, nog plaats zou zijn in het ‘Derde Rijk’. Toen werd ook hem de grond te heet onder de voeten. Eind 1935 ging hij eerst bij Heinemann in Londen en later in Zwitserland onderhandelen over een mogelijk samengaan buiten Duitsland. Deze pogingen slaagden niet, zodat Bermann vervolgens eerst naar Wenen uitweek, van daar naar Stockholm, om ten slotte in New York te belanden. Toen in emigrantenkringen bekend werd dat Bermann in het buitenland aan het onderhandelen was, kwam een met grote scherpte tegen hem gerichte campagne van de grond, waarbij Thomas Mann zich aan zijn kant schaarde. Hij is Bermann tot aan zijn dood trouw gebleven, ook al was hun relatie niet altijd even probleemloos. Maar gaandeweg werd Mann er toch van doordrongen, dat hij zich ook in het openbaar niet langer van de emigratie afzijdig kon houden. Dit inzicht, dat ook voor Bermann grote consequenties had, culmineerde in Manns open brief in de Neue Zürcher Zeitung, die in Nederland met zoveel opluchting door Menno ter Braak werd geregistreerd. Over de omstandigheden en de familieverwikkelingen die tot deze belangrijke stap leidden gaat het volgende.
Op 13 januari 1936 begaven Thomas Mann en zijn vrouw Katia zich per trein vanuit hun woonplaats Küssnacht naar Arosa voor een - destijds nog helemaal niet zo gewone - wintervakantie. De reis ging eerst naar Chur, waar ze moesten overstappen op de smalspoorbaan met het amechtige locomotiefje dat hen de ‘heilig-phantasmagorisch sich türmende Gipfelwelt’ in voerde. Van het stationnetje van Arosa reden ze met een arreslee naar het Neue Waldhotel, waar ze werden verwelkomd door de eigenaar, Dr. Richter. Het was lang niet zo druk als bij voorgaande gelegenheden. De meeste Duitse toeristen hadden het vanwege de deviezenbeperkingen moeten laten afweten. Vroeger was het soms moeilijk geweest om in de vertrouwde tearoom Old India een plekje bij het raam te veroveren. Nu slaagden ze daar zonder moeite bijna dagelijks in.
Van rust was in deze vakantieperiode geen sprake. Thomas Mann had de drukproeven van de eerste hoofdstukken van Joseph in Ägypten bij zich, terwijl hij ook verder wilde werken aan het slot van het zesde en het begin van het zevende hoofdstuk van deze derde roman van de Joseph-serie. Voorts moet een omvangrijke correspondentie worden voortgezet. Bovendien kwamen goede vrienden de Manns in het hotel gezelschap houden: Ferdinand Lion, de Kahiers, de Brentano's. Aan wintersport deed Mann niet: terwijl Katia iedere dag de piste opging beperkte hij zich tot wandeltochtjes door het sneeuwlandschap, om het meertje, naar het dorp Arosa of naar het iets verderop gelegen plaatsje Maran.
In dit drukke programma eist dan opeens Bermann de aandacht. Al op 14 januari wordt Thomas Mann vanuit Londen door hem opgebeld. Bermann is woedend over een artikel in Das Neue Tage-Buch, het in Parijs verschijnende emigrantenweekblad, waarin de hoofdredacteur Leopold Schwarzschild hem scherp had aangevallen. Diens betoog kan als volgt worden samengevat: terwijl de nazi's vanaf de ‘Machtübernahme’ op alle mogelijke manieren het joodse element in de Duitse cultuur hebben gefnuikt, hebben ze Bermann, als een soort ‘Schutzjude’, nog steeds met rust gelaten. De schrijvers die bij Fischer Verlag worden uitgegeven - van hen is Thomas Mann onbetwist de belangrijkste - krijgen regelmatig de volle laag in de nazimedia, maar nu krijgt Bermann klaarblijkelijk een kans om zijn uitgeverij naar het buitenland over te brengen. Daarvoor moet hij wel de heimelijke goedkeuring van Goebbels hebben gekregen. Schwarzschild verdenkt diens Propagandaministerium van een stille ‘Teilhaberschaft’ in Bermanns onderneming (Schröter, blz. 259-260).
Thomas Mann kende Schwarzschilds artikel al. Hij had het enkele dagen vóór zijn vakantie gelezen, namelijk op vrijdag 10 januari in de trein naar Bazel op weg naar een voordracht uit eigen werk. In zijn dagboek had hij genoteerd: ‘Unterwegs Lektüre im Tage-Buch. Boshafter Artikel gegen Bermann’ (tb 36, blz. 237). Hij was kennelijk verstoord door Schwarzschilds aanval, maar uit geen enkele opmerking blijkt dat hij van zins is voor Bermann in het krijt te treden. In eerste instantie is zijn reactie even lauw als bij de Sammlung-kwestie.
| |
| |
Maar nadat een opgewonden Bermann uit Londen, waar hij midden in de onderhandeling met Heinemann zit, heeft getelefoneerd, besluit Mann in het geweer te komen. Hij belt zijn vriend Hermann Hesse op en hij schrijft Annette Kolb. Gedrieën komen ze tot een verklaring waarin Bermann wordt gesteund en die op 18 januari in de Neue Zürcher Zeitung wordt gepubliceerd. In dit door Mann georkestreerde, door alle drie ondertekende ‘Protest’ wordt de aanval op Bermann een ‘sehr bösartige Kritik’ genoemd die ongerechtvaardigd is en de betrokkene ‘schweres Unrecht zufügt’ (gw 11, blz. 787).
Daarmee lijkt voor Thomas Mann de kwestie althans voorlopig afgehandeld. Hij kijkt drukproeven na, hij behandelt zijn correspondentie, hij wandelt met Katia naar Maran en hij drinkt thee in Old India. Met geen woord verwijst hij in zijn dagboek naar het ‘Protest’.
Op 20 januari 1936 sterft de koning van Engeland, die wordt opgevolgd door Eduard viii.
Maar dan gaat Mann op 21 januari boodschappen doen in Arosa en als hij thuiskomt zijn de poppen aan het dansen. De post heeft namelijk een ‘onbezonnen’ brief van Erika gebracht, ‘der mich sehr schmerzte’ (tb 36, blz. 245). Vanuit Biel, waar ze met haar cabaret ‘Die Pfeffermühle’ optreedt, schrijft Erika ontsteld dat ze het ‘Protest’ zo treurig en zo erg vindt, dat ze haar vader in de nabije toekomst eigenlijk liever niet wil ontmoeten. Ze plaatst zichzelf volledig aan de kant van Schwarzschild en aarzelt niet haar vader naïef te noemen. Ze verwijt hem dat hij nog nooit zijn mond heeft opengedaan als er in Duitsland het schrijnendste onrecht werd begaan, maar dat hij de eerste de beste keer dat een emigrant zich tegen een als gevaarlijk beschouwde stap van een niet-geëmigreerde uitgever verzet, daarentegen wel tot een geharnast protest komt. Erika ziet het ‘Protest’ als een dolkstoot in de rug van de emigratie. Ze neemt aan dat haar brief wel zal kwetsen, maar daar is ze op voorbereid. Hij heeft, zegt ze schamper, al zoveel offers op het Bermann-altaar moeten brengen: ‘Falls es ein Opfer für dich bedeutet, daß ich Dir, mählich, abersicher, abhanden komme, -: leg es zu dem übrigen. Für mich ist es traurig und schrecklich. Ich bin Dein Kind E’ (Blätter, blz. 6).
21 Januari 1936: ‘Mit K. um den See gegangen und Tee im Old India genommen.’
Waarover Erika's ouders op hun wandeling en bij de thee hebben gesproken, daarover zwijgt het dagboek in alle talen. Maar het is Katia die als eerste op Erika's geëmotioneerde brief reageert. Diezelfde dag nog, de eenentwintigste, schrijft ze haar dat zij zelf zich tegen het ‘Protest’ had verzet: ‘Daß der Zauberer [= Thomas Mann] wußte, was er tat und mit der unvermeidlichen Konsequenz rechnete, ist natürlich ganz und gar nicht der Fall: Mit dieser Konsequenz hat er im geringsten nicht gerechnet.’ Dat Erika haar vader nu dreigt af te schrijven is heel hard bij hem aangekomen: ‘Du bist außer mir und Medi, der einzige Mensch, an dem Z.'s Herz ganz wirklich hängt [...]. Daß er viel Ärger und Unannehmlichkeiten von diesem Schritt haben werde, habe ich ihm vorausgesagt.’ Ga nu niet zo ver, raadt ze haar dochter, dat je met hem breekt: ‘Es segnet und umarmt Dich Dein Mielein.’ (Erika Mann, Briefe, blz. 77).
22 Januari 1936: ‘Im dicken Schnee zum Bahnhof, wo K. von einem Ski-Ausflug wieder eintraf. Ins Old India.’
Het antwoord kost Thomas Mann heel wat meer moeite. Twee dagen lang besteedt hij veel tijd aan zijn verdediging. Hoewel hij in zijn dagboek aantekent dat deze brief ook ‘für die Nachwelt’ bestemd is (tb 36, blz. 246), is het pas in 1983 in de Schweizer Monatshefte tot publicatie ervan gekomen (nu ook in boekvorm in Erika Manns brievenbundel). Maar in de twintig jaar tevoren door Erika bezorgde uitgave van Thomas Manns Briefe ontbreekt dit toch wel zeer belangrijke document. Ze moet het toen nog als te persoonlijk ervaren hebben. Maar ook in het commentaar bij de Tagebücher, in 1978 door Peter de Mendelssohn bezorgd, wordt nog niet meer medegedeeld dan dat het een ‘lebhafte Verteidigung’ bevat van Manns standpunt, dat op acht dichtbeschreven foliovellen is geschreven, en niet zoals het dagboek vermeldt op twaalf. De persoonlijke betrokkenheid van Erika Mann (en van Peter de Mendelssohn) wordt door deze publicatiegeschiedenis wel naar voren gebracht. Even dreigde er een definitieve breuk in een relatie die als zeldzaam hecht bekend stond.
| |
| |
Behalve de verdediging van Bermann bevat Thomas Manns brief ook een poging, de woede van zijn dochter als de ‘Objektivierung meiner eigenen Skrupel und Zweifel’ (Wysling, blz. 620) te duiden. Dat hij zich werkelijk afzijdig zou hebben gehouden, acht Mann een absurde beschuldiging, integendeel, bij voorbeeld tijdens zijn bezoek aan President Roosevelt in het Witte Huis (30 juni 1935) heeft hij van de gelegenheid gebruik gemaakt zijn mening over Nazi-Duitsland, gedeeltelijk vertolkt door Katia, wier Engels minder houterig was dan het zijne, kenbaar te maken: ‘Die ganze Welt weiß, daß ich in zurückhaltendem, aber radikalem Protest gegen das Dritte Reich, zu Hause beraubt, beschimpft und verpönten Namens, im Ausland lebe. Genützt hat es den Berliner Schurken nicht. Was ich, teils durch Mielein, teils direkt, dem amerikanischen Präsidenten über sie gesagt habe, hat ihnen auch nicht genützt. Überhaupt bringe ich es ja garnicht fertig, ganz inaktiv zu bleiben.’
En Mann vervolgt: ‘Der Tag mag kommen, möge kommen, wo ich, ungehemmt von Vollständigkeitswahn, die Welt und die Deutschen selbst aufsuche und sage: Es ist genug, macht Schluß, fort mit dem Gesindel. Vielleicht durfte das nicht zu früh geschehen - vor allem der Deutschen wegen nicht, die erst durch Erfahrung reif dafür gemacht sein und von sich aus danach verlangen müssen. Es nützt wenig, die Welt gegen den Greuel anzurufen, solange die Deutschen selbst nicht innerlich und gründlich mit ihm fertig sind. - und wenn nicht alles täuscht, sind sie nicht mehr weit davon’ (Wysling, blz. 620-621).
Tekenend voor het zelfbedrog waarin de emigranten leefden is de laatste toevoeging. De verwachting dat het duizendjarige rijk niet veel meer dan duizend dagen halen zou en dan door de Duitsers zelf ten val zou worden gebracht is een constante in de gedachtenwereld van de emigratie.
Net heeft Thomas Mann zijn antwoord aan Erika klaar of er arriveert, op 24 januari, een brief van Klaus uit Amsterdam. Klaus blijkt ‘ganz Eri's Meinung’ te zijn (tb 36, blz. 246). Bij de uitgave van Thomas Manns dagboeken in 1978 bericht Peter de Mendelssohn nog dat deze brief onvindbaar is (tb 36, blz. 567), maar die mededeling is achterhaald: het origineel bevindt zich in het Thomas-Mann-archief in Zürich. Het kan natuurlijk ook zijn dat een aantal krasse opmerkingen in de tekst De Mendelssohn ertoe bracht de brief onvindbaar te verklaren, uit piëteit tegenover Klaus Mann, meer nog tegenover Gottfried Bermann Fischer, wiens uitgevers-imago hij in de jaren zeventig in enkele publicaties had helpen vormen. In overeenstemming met de wens van Golo Mann, de mandataris van het familie-erfgoed, om niet tot publicatie over te gaan zolang de betrokkenen nog in leven zijn, volstaan wij hier met te vermelden dat de toon van Klaus, in contrast met die van Erika, tegenover zijn vader merkwaardig zachtmoedig blijft: ‘Und laßt euch nur die Erholung nicht verderben,’ spoort hij zijn ouders aan.
Erika laat niet los: op deze zelfde dag komt er weer een brief van haar, nu gericht aan haar moeder en geschreven vanuit Solothurn, waarheen ‘Die Pfeffermühle’ haar activiteiten heeft verlegd. Erika meent dat haar vader uit valse bescheidenheid ‘die Wichtigkeit unterschätzt, die jedem seiner Worte in der Öffentlichkeit zukommt’ (em, blz. 79). Naar haar oordeel kan hij niet langer ‘Über den Wassern schweben’.
En dan leest Thomas Mann op deze zelfde vierentwintigste januari in de loggia van zijn hotel het artikel van Schwarzschild, dat in Das Neue Tage-Buch van 25 januari verschijnt en dat een reactie op het ‘Protest’ van de drie Fischer-Verlag-auteurs vormt. ‘Durchaus anfechtbar, wenn auch gut gemeint’, beoordeelt Mann het stuk in zijn dagboek. De argumenten van Schwarzschild zijn niet wezenlijk veranderd: er is geen behoefte aan nog een emigrantenuitgever naast de drie voornaamste, Querido en Allert de Lange in Amsterdam en Oprecht in Zürich. Bermann kan niet onafhankelijk van de nazi's zijn, ze zouden hem anders nooit het land uit laten. Bermann zal zich op de Duitse binnenlandse markt gaan richten, dus min of meer getolereerde boeken publiceren, en het resultaat zal zijn niet alleen de materiële, maar ook de morele ondergang van de emigratie. Schwarzschild roept Thomas Mann in deze open brief op om deze consequenties niet te aanvaarden (Schröter, blz. 260-266).
‘In Maran zum Wermut; ungewohnter Spaziergang über das Parkhotel zum India.’
25 Januari 1936: korte rust op het brievenfront. 's Avonds leest Kahler in gezelschap van Brentano en Lion uit zijn nieuwste werk voor. ‘Etwas für
| |
| |
den Fischer-Heinemann Verlag’, noteert Thomas Mann bijna schalks in zijn dagboek.
Op zondag 26 janurari leest Mann in de Neue Zürcher Zeitung het artikel van de Zwitserse criticus Eduard Korrodi, die de bewering van Schwarzschild wil bestrijden, als zou de hele Duitse letterkunde in ballingschap zijn gegaan. Naar Korrodi's mening is alleen de joodse romanproduktie geemigreerd. Hij besluit zijn korte betoog met de opmerking: ‘daß es angesehene Schriftsteller in der Emigration gibt, die lieber nicht zu dieser deutschen Literatur gehören möchten, der der Haß lieber ist als das Streben nach Wahrheit und Gerechtigkeit’ (Schröter, blz. 267). Met dit zinnetje probeert hij afstand te scheppen tussen Thomas Mann, als wiens schildknaap hij wil fungeren, en de verwerpelijke, want tweederangs, romanproduktie van voornamelijk joodse vlugschrijvers. Niet langer gaat het om het gelijk of ongelijk van Schwarzschild, of om de economische haalbaarheid van Bermanns plannen, maar om Thomas Manns openlijke identificatie met een grote groep in nood verkerende emigrantenschrijvers.
Op deze zelfde zondag sturen Klaus en Fritz Landshoff, die de Duitse afdeling van Allert de Lange leidt, een wanhopig klinkend telegram: ‘bitten inständigst auf Korrodis verhängnisvollen Artikel wie und wo auch immer zu erwidern stop diesmal geht es wirklich um eine Lebensfrage für uns alle. Klaus und Landshoff.’ (km, blz. 243).
In Thomas Manns dagboek wordt met geen woord van de ontvangst van dit telegram melding gemaakt.
‘Noch einmal in Old India Tee getrunken.’
De vakantie - als men deze bewogen weken nog zo mag noemen - loopt ten einde. De volgende dag, 27 januari, keren Thomas en Katia Mann terug naar Küssnacht, waar Medi, zoals hun jongste dochter wordt genoemd, zich bij het koor der ontevredenen voegt. Ze is ongelukkig over een dreigend conflict met Erika, ‘die sie sehr scheut und ehrt’ (tb 36, blz. 248). Drie van zijn kinderen en zijn vrouw sterken Thomas Mann in het nemen van zijn beslissing. Er wordt afgesproken dat Katia een eerste ontwerp voor een antwoord aan Korrodi zal maken.
En dan gaat Mann zelf aan de slag. Vier dagen, van 28 tot en met 31 januari werkt hij aan zijn brief voor de Neue Zürcher Zeitung. De ongelukkige Korrodi, die nog steeds denkt aan de kant van Thomas Mann te staan, maar die intussen tot de katalysator van diens crisis was geworden, valt uit de tram en moet zich in een ziekenhuis onder behandeling laten stellen. Erika komt op 29 januari naar Küssnacht: ‘Erika zu Tische. Liebevoll. Gespräch mit ihr über die Dinge’ (tb, 36, blz. 249). In de trein terug naar St. Gallen, waarheen ‘Die Pfeffermühle’ intussen is verhuisd, schrijft ze nog die dag een kort briefje aan haar vader met mogelijke munitie voor zijn tegenaanval (‘und vergiß die alte Lasker-Schüler nicht, die sogar von der Korrodischen geschätzt wird’ - em, blz. 90).
Het slot van Manns indrukwekkende brief is politiek gezien verreweg het belangrijkste, omdat het zijn eerste openbare afwijzing van het Hitlerregime sinds de ‘Machtübernahme’ bevat: ‘Die tiefe, von tausend menschlichen, moralischen und ästhetischen Einzelbeobachtungen und -eindrücken täglich gestützte und genährte Überzeugung, daß aus der gegenwärtigen deutschen Herrschaft nichts Gutes kommen kann, für Deutschland nicht und für die Welt nicht, - diese Überzeugung hat mich das Land meiden lassen, in dessen geistiger Überlieferung ich tiefer wurzele als diejenigen, die seit drei Jahren schwanken, ob sie es wagen sollen, mir vor aller Welt mein Deutschtum abzusprechen.’
Na deze uitdaging aan de nazi-autoriteiten om hem, zoals met zijn beide oudste kinderen al was gebeurd, de Duitse nationaliteit te ontnemen, schaart hij zich openlijk bij de emigranten: ‘Und bis zum Grunde meines Wissens bin ich dessen sicher, daß ich vor Mit- und Nachwelt recht getan, mich zu denen zu stellen, für welche die Worte eines wahrhaft adeligen deutschen Dichters gelten:
Doch wer aus voller Seele haßt das Schlechte, Auch aus der Heimat wird es ihn verjagen, Wenn dort verehrt es wird vom Volk der Knechte. Weit klüger ist's, dem Vaterland entsagen, Als unter einem kindischen Geschlechte Das Joch des blinden Pöbelhasses tragen.’
(gw 11, blz. 793)
Op de laatste dag van het werk aan deze brief schrijft Thomas Mann in zijn dagboek: ‘Ich bin mir der Tragweite des heute getanen Schrittes be- | |
| |
wußt. Ich habe nach drei Jahren des Zögerns mein Gewissen und meine feste Überzeugung sprechen lassen. Mein Wort wird nicht ohne Eindruck bleiben’ (tb 36, blz. 250).
Hoe vast die overtuiging was blijkt uit het gebruik van het citaat (uit een sonnet van August von Platen). Mann had het immers al drie jaar eerder gebruikt, namelijk in de herfst van 1933 in zijn correspondentie met de nationaal-socialist geworden Ernst Bertram. Dat was in de periode van zijn grootste ambivalentie, toen hij zich in het openbaar van Die Sammlung distantieerde om Die Geschichten Jaakobs te redden, maar in privé Bertram op ondubbelzinnige wijze de vriendschap opzegde omdat hij naar de vijand was overgelopen.
De stap kost hem een heftige ‘Nervenreaktion’ (tb 36, blz. 251), maar hij houdt voet bij stuk en op maandag 3 februari staat de open brief aan Korrodi in de Neue Zürcher Zeitung. De reacties op dit artikel waren overweldigend. Erika zond hem een telegram uit Praag: ‘Dank, Glückwunsch, Segenswunsch. Kind E’ (em, blz. 90) en Klaus reageerde met een ‘angenehme’ brief (tb, blz. 254), waarin Korrodi een onbeduidende en laffe man wordt genoemd, ‘dem eigentlich nur die Macht imponiert und der eigentlich nur den Fortschritt haßt’ (km, blz. 248). Wel merkt Klaus op dat er nu een kloof dreigt te ontstaan tussen Hermann Hesse en de emigratie, omdat hij Thomas Mann bij het ‘Protest’ had gesecondeerd. Hij hoopt dat zijn vader zijn medewerking wil verlenen om die kloof weer te overbruggen.
Intussen had in het verre Den Haag op de dag dat het antwoord aan Korrodi uitkwam, Menno ter Braak in Het Vaderland de zich ontwikkelende controverse samengevat en als zijn mening uitgesproken dat Thomas Mann eindelijk kleur zou moeten bekennen: ‘zelfs al mocht hem dat zijn lezers in Duitsland kosten. Als deze duidelijke taal niet alleen de Reichskulturkammer, maar ook de emigranten onaangenaam in de oren zou klinken: het gebaar zou er slechts bij gewonnen hebben!’ (MtB, blz. 189) Het heeft geen zin om zich in speculaties te verliezen over wat Ter Braak met zijn laatste zin bedoeld kan hebben. Maar het ligt voor de hand dat hij zijn lezers opnieuw inlicht, zodra Thomas Mann heeft gesproken. Dat heeft hij inderdaad onmiddellijk gedaan in het al eerder aangehaalde artikel ‘Thomas Mann spreekt’ van 6 februari.
Als naspel van deze Bermann-Korrodi-crisis kan de ‘Ausbürgerung’ van Thomas Mann beschouwd worden. Al sedert hij in februari 1933 Duitsland had verlaten, werden er door sommige nazi-instanties plannen gesmeed om hem de Duitse nationaliteit te ontnemen. Door diplomaten werd er dan op gewezen dat de ‘Ausbürgerung’ van zo'n beroemde Duitser als de Nobelprijswinnaar Thomas Mann in het buitenland verkeerd zou kunnen worden begrepen, wat vooral in het jaar van de Olympische Spelen in Berlijn diende te worden vermeden. Nu Thomas Mann er in de open brief aan Korrodi als het ware om vroeg, verliezen ook degenen die hem tot nu toe de hand boven het hoofd hadden gehouden hun geduld. Op 6 mei 1936 bericht de Duitse gezant in Bern, Von Weizsäcker, de vader van de huidige bondspresident, aan zijn superieuren in Berlijn: ‘Es bestehen daher diesseits keine Bedenken, das Ausbürgerungsverfahren gegen ihn nunmehr in die Wege zu leiten’ (Hübinger, blz. 517). Op 2 december 1936 wordt de ‘Ausbürgerung’ van Thomas Mann bekendgemaakt. De wereld houdt in die dagen het oog niet op Zürich gericht, maar op Londen waar op 10 december Eduard viii afstand van de troon doet. Wel wordt de ‘Ausbürgerung’ in Bonn opgemerkt: de plaatselijke universiteit ontneemt Mann het eredoctoraat dat hem in 1919 was verleend, nu hij de Duitse nationaliteit niet meer heeft. Thomas Manns antwoord aan de decaan van de filosofische faculteit van de universiteit van Bonn (gw 12, blz. 785-792), in de laatste dagen van 1936 geschreven, veroordeelt het naziregime in scherpere bewoordingen dan de brief aan Korrodi in de Neue Zürcher Zeitung dat deed. Dit antwoord circuleerde in enkele clandestiene uitgaven in Hitler-Duitsland waar het op een enkeling grote indruk maakte.
Mann komt erin terug op zijn onverklaarbare en voor zijn kinderen onverteerbare zwijgen in de eerste jaren van zijn ballingschap: ‘ich meinte mir durch die Opfer, die ich gebracht, das Recht auf Schweigen verdient zu haben, das es mir ermöglichen würde, etwas mir herzlich Wichtiges, den Kontakt mit meinem innerdeutschen Publikum aufrechtzuerhalten’ (gw 12, blz. 787). Het hele complex van het verlenen en ontzeggen van het eredoctoraat is door Paul Egon Hübinger in een doorwrochte studie gedocumenteerd, die zich als
| |
| |
een roman laat lezen en die meer dan enig ander soortgelijk werk inzicht geeft in de crisis van de Duitse universiteiten, die tot op de huidige dag voortduurt.
Bij deze eredoctoraatskwestie was er geen druk van de familie meer nodig. Het onzinnige besluit van de Bonner decaan gaf Thomas Mann vrijwel onmiddellijk de juiste repliek in. Aan het begin van het bewogen jaar 1936 was meer nodig om hem zijn positie te doen bepalen tegenover Korrodi, ‘diese tückische kleine Madame’, zoals hij hem in een brief aan Hesse kenschetste (Hermann Hesse-Thomas Mann Briefwechsel, blz. 103, van 16 februari 1936): brieven en telegrammen vol emotie van Erika en Klaus, dagelijkse gesprekken met Katia, die zijn mening niet deelt, het verdriet van zijn jongste dochter Medi, kortom de formidabele druk van een ‘amazing family’.
| |
Geciteerde literatuur
Thomas Mann. Tagebücher 1933-1934. Ed. Peter de Mendelssohn. S. Fischer, Frankfort 1977 (tb 33). |
Thomas Mann. Tagebücher 1935-1936. Ed. Peter de Mendelssohn. S. Fischer, Frankfort 1978 (tb 36). |
Thomas Mann. Gesammelte Werke in 13 Bänden. S. Fischer, Frankfort 1974 (gw). |
Hans Wysling. Eine fast tötliche Bereitschaft. In: Schweizer Monatshefte 63, 1983 Heft 7/8, blz. 615-631 (Wysling). |
Die ersten Jahre des Exils. In: Blätter der Thomas Mann Gesellschaft, No. 15, 1975, 5ss (Blätter). Thomas Mann an Ernst Bertram. Briefe 1910-1955. Ed. Inge Jens. Neske, Pfullingen 1960. Hermann Hesse - Thomas Mann, Briefwechsel. Suhrkamp/S. Fischer, Frankfort 1975. Thomas Mann: Briefwechsel mit seinem Verleger Gottfried Bermann Fischer. Ed. Peter de Mendelssohn. S. Fischer, Frankfort 1973. |
Klaus Schröter. Thomas Mann im Urteil seiner Zeit. Rowohlt Hamburg 1969 (Schröter). |
Paul Egon Hübinger. Thomas Mann, die Universität Bonn und die Zeitsgeschichte. Oldenbourg Verlag, München/Wenen 1974 (Hübinger). |
Erika Mann. Briefe und Antworten, Band 1, 1922-1950. Ed. Anna Zanco Prestel. Spangenberg, München 1984 (em). |
Klaus Mann. Briefe und Antworten, Band 1, 1922-1937. Ed. Martin Gregor-Dellin. Spangenberg, München 1985 (km). |
Menno ter Braak. Verzameld werk, deel 5. Van Oorschot, Amsterdam 1949 (vw 5). |
Menno ter Braak. De artikelen over emigrantenliteratuur. bzztôh, Den Haag 1980 (mtb). |
Menno ter Braak - E. du Perron. Briefwisseling. Ed. H. van Galen Last. Deel 2. Van Oorschot, Amsterdam 1964 (bw 2). |
|
|