niet te ontkennen dat hij helder licht op de tot dusver in het duister verkerende verwantschap tussen Mann en Jünger werpt.
Jüngers eerste roman Sturm verscheen in afleveringen gedurende de periode van 11 april tot 23 april 1923 in de Hannoversche Kurier en is sindsdien lange tijd vergeten geweest. Jünger heeft zich laten overhalen deze roman in de recente achttiendelige uitgave van zijn werk op te nemen. In de tiendelige uitgave van zijn werk uit de jaren zestig treft men de roman nog niet aan. Het is alsof Jünger Sturm liever in vergetelheid had laten wegzinken, maar het is mede deze roman waarop de verwantschap tussen Klaus Mann en Jünger gebaseerd is.
Evenals in de dagboekaantekeningen In Stahlgewittern, in Das Wäldchen 125 en in Feuer und Blut is het krijgsbedrijf uitgangspunt van de roman Sturm, maar anders dan in de genoemde drie werken zijn de het verhaal dragende personen nog niet geheel in de ban van de gedachte dat in de ‘Hochöfen des Krieges neue Werte gegossen werden’ die de ‘Söhne einer vom Stoff überzeugten Epoche’ zouden wegvagen. Zij zíjn nog individuen, niet aan enige idee gebonden en niet te rangschikken onder een ontologische categorie als de ‘Unbekannte Soldat’ of de ‘Arbeiter’. De drie met elkaar bevriende officieren in de roman ondergaan de onaangename gevolgen van de loopgravenoorlog op stoïcijnse wijze; zij houden zich, zo vaak als dat mogelijk is, bezig met de bonae litterae, met figuren als Baudelaire, Huysmans, Trakl en Wilde en zij doen dit met als enige binding die met de literatuur, de Kunst überhaupt. Zeker, zij beoefenen het handwerk van de oorlog kundig en beheerst, maar wel met de nodige afstand en niet als geëngageerde patriotten. De oorlog is voor hen een schouwspel dat in zekere zin de verveling, de Überdruss, weet te verdrijven, terwijl men daarbij beseft: ‘das Gefühl einer gänzlichen Zwecklosigkeit, eines Seins, das für kurze Zeit wie ein Feuerwerk über nächtlichen Gewässern stand’ te hebben. Leutnant Sturm, die sterk aan Jünger zelf doet denken, wordt door deze als volgt omschreven: ‘Im Kampf war er tapfer, nicht aus einem Übermass an Begeisterung oder Überzeugung, sondern aus einem Ehrgefühl, das die leiseste Anwandlung von Feigheit als etwas Unsauberes von sich wies.’ De gesprekken tussen de jonge officieren dienen tenslotte maar één doel: ‘die Flucht aus der
Zeit.’
Hier dringt zich de gedachte aan de Dandy op. Volgens O. Mann is deze iemand ‘der sich der Zeit überlegen weiss, ein Verwalter ästhetischer und kulturhafter Formen, Vertreter höherer prinzipien, an denen die banalisierte Zeit kaum noch teilhat’.
Dit is zeker van toepassing op de Jünger van Sturm, maar er is meer: de Dandy representeert het verzet tegen het sociale egalitarisme vanuit aristocratische geest. Hij figureert hoofdzakelijk in tijden van overgang en is dus niet typisch voor uitsluitend de laatste decennia van de negentiende eeuw. Baudelaire noemde Alkibiades, Catilina en Caesar al Dandy's. Barbey d'Aurevilly, een kenner bij uitnemendheid, noemt de ennui, verveling is misschien geen adequate vertaling, beter lijkt Überdruss, als een belangrijke oorzaak van het Dandyisme: ‘Le Dandysme est le produit d'une société qui s'ennuie.’
Jünger heeft zich altijd gespiegeld aan dichters als Baudelaire en Rimbaud, niet alleen in de jaren twintig en dertig maar ook later is hun invloed op hem groot. De lectuur van Rimbauds Le bateau îvre droeg ertoe bij dat hij in 1923 ontslag nam uit de Reichswehr. Wie een kenner is van Baudelaire en Rimbaud en bijvoorbeeld Das abenteuerliche Herz leest, zal even de neiging hebben Jünger een epigoon te noemen.
Wat Baudelaire over de Dandy schrijft is ten volle op Jünger van toepassing, zowel op de mens Jünger als op bepaalde figuren uit zijn romans. Men vergelijke: ‘... Dandysmus, in dem sich der feinere Geist inmitten eines uferlos demokratischen Zustands gerne gefällt’ (Über den Schmerz) met een uitspraak van Baudelaire: ‘Helaas, het opkomend moeras van de democratie dat alles overspoelt en egaliseert, doet elke dag weer deze laatste representant (sc. de Dandy) van menselijke trots ten onder gaan.’ Of Jüngers congenialiteit met de jonge gevechtsvliegers voor wie ‘die Partie auf Leben und Tod ein eleganter Sport und der Kampf Mittelpunkt einer besonderen Kultur sei mit dem unausbleiblichen Höhepunkt, oder besser eines Dandytums, das in seltsamem Gegensatz steht zu der furchtbaren Kraft, die es maskiert’ (Das Wäldchen 125) met Baudelaires stelling: ‘Het Dandyisme is het laatste oplichten van het heroïsme in de decadentie.’
Belangrijke indicaties voor Jüngers Dandyisme zijn te vinden in ‘Ortners Erzählung’, een frag-