se luisteraars duidelijk dat hun oorlog hopeloos is: ‘England will win some day; this is certain... But to end the war before it has lost once and for all
for Germany, you alone can do that. Go out on the streets, listeners, and tell that to the people...’ Sinds 1943 is Erika Mann geaccrediteerd als oorlogsverslaggeefster bij de Ninth us-Army en in die hoedanigheid bericht ze uit Egypte (‘Waiting for the General’, 1943); in juni 1944 komt ze als een van de eerste ‘women correspondents’ naar Europa en maakt ze de geallieerde opmars mee door heel Frankrijk, België, Nederland en ten slotte tot in Duitsland. Ze schrijft, ‘somewhere in England’, over D-Day vliegers die uit Frankrijk zijn geëvacueerd en over Duitse krijgsgevangenen (‘Back from Battle’, 1944); daar interviewt ze ook de Tsjechische president-in-ballingschap Edward Beneš (‘The future - as Benes sees it’, 1944); voor Liberty schrijft ze ‘Paris now’ (1944), een lang artikel over het bevrijde Frankrijk.
Tussen 1945 en 1950 reist Erika Mann als correspondente door het oude continent en 's winters werkt ze haar lezingentournees in de vs af. Europa blijft het thema van haar ‘lectures’, een onderwerp, schrijft ze in 1947 in het Zwitserse tijdschrift Sie und Er, ‘dat de mensen daar aan de overkant niet moe mogen worden...’; want ‘zelfs de nietigste bijdrage tot wederzijdse toenadering is uiteindelijk een bijdrage tot universele toenadering...’ Hoogtepunten in haar journalistieke werk bereikt ze met haar berichtgeving over de processen tegen oorlogsmisdadigers in Nürnberg en over haar bezoek aan de hoofdbeklaagden in de hotelgevangenis te Mondorf. Hermann Goering is een van hen. ‘Interrogators found Goering startled about my visit: had he been in charge of the “Mann”-case, he would have handled it differently; surely, a German of the stature of Thomas Mann could have been adapted to the 3rd Reich.’ Ook de achtergronden van Rudolf Hess' vlucht naar Engeland houden haar intensief bezig. Algemene thema's van haar Duitsland-reportages zijn onder andere de problematische betrekkingen tussen de bezettende mogendheden en de overwonnenen, de grootmoedige behandeling van deze laatsten door de geallieerden, en het wantrouwen dat de nogal tot zelfmedelijden neigende bevolking jegens hen koestert; verder het geestelijke en morele klimaat, en de voedselvoorziening in enkele grote steden, waaronder München en Berlijn. Met groeiende bezorgdheid volgt ze al in de eerste maanden na de capitulatie de ontwikkelingen op de boekenmarkt, waar de produkten van de vertegenwoordigers van de zogenaamde ‘innere Emigration’ de meeste weerklank vinden, terwijl zelfs geëmigreerde auteurs en uitgeverijen van internationale reputatie nog als indringers worden gezien (‘Citizen Werwolf’, 1945; ‘Occupation-Trial or error-Ansprache’,
1948; ‘Werner Bergengruen und die Innere Emigration’, 1946; ‘German Books’, 1946). Steeds weer geeft ze blijk van skepsis ten opzichte van de bereidheid van veel Duitsers om de fouten van de recente geschiedenis te erkennen. Haar compromisloze houding blijft ze ook na de totstandkoming van de Bondsrepubliek en het daarop volgende tijdperk-Adenauer nog trouw. Ook sommige omstreden commentaren op de politieke gebeurtenissen in Oost-Europa, waar ze in 1946/1947 als correspondente van de New York Herald Tribune verblijft, en op de situatie in Berlijn tijdens de blokkade, stuiten op afkeuring. Haar analyses van de spanningen tussen Oost en West tijdens de zich toespitsende ‘Koude Oorlog’ en haar felle, onconventionele wijze van argumenteren baren opzien. Evenals Klaus wordt ze als ‘communistische agente’ gebrandmerkt en vanaf 1950 heeft ze in het land van senator McCarthy niet meer de mogelijkheid invloed uit te oefenen op de publieke opinie. Op 1 december 1950 houdt ze haar laatste grote politieke redevoering voor een Amerikaans publiek in de ‘First Unitarian Church of Los Angeles’: ‘Does Europe deem war inevitable?’ Enige dagen later schrijft ze aan Hermann Hesse: ‘Onlangs heb ik een voordracht gehouden, de enige van dit seizoen. De grote kerk was 15 minuten voor de aanvang overvol, en je vraagt je tevergeefs af waar die vele, voortreffelijk reagerende mensen zich op andere momenten ophouden, wat ze doen en waarom je van hun bestaan zo helemaal geen lucht krijgt. Als je niet zo door schade en schande wijs geworden was, en als je dus niet wist dat zo'n “succes” helemaal niets te betekenen heeft, zou je je om de tuin kunnen laten leiden.’
Na de verhuizing van de familie Mann naar Zwitserland in 1952 richt Erika haar aandacht helemaal op haar vader. Ze is zijn naaste medewerkster, zijn secretaresse en ‘public relations officer’; na zijn dood beheert ze met groot elan zijn literaire nalatenschap en houdt ze zich in publikaties, artikelen, radio- en televisie-uitzendingen met zijn