maak. De onderwerpen die ik gebruik zijn beelden die op één of andere manier verbeelden wat ik voel of beleef, het zijn geen illustraties bij mijn leven.
Komrij heeft eens geschreven: ‘Het ging er niet om de natuur zo volledig mogelijk te vangen, het ging er om door de rangschikking van woorden, een eigen geïsoleerde natuur te scheppen, het ging er om de impressie te vermoorden, dat leverde een eigen veel sterker impressie op, het ging om parallellen, of om het tegenovergestelde.’
Van tevoren weet ik nooit wat ik wil zeggen. Wel weet ik heel duidelijk wat ik wil maken, het gaat ongeveer zo: je hebt met jezelf afgesproken dat je een serie houtsneden gaat maken. Je koopt het materiaal, je zoekt planken uit. Je kiest er een, bekijkt hem, voelt er met je vingers overheen, zet hem weg, pakt een andere, stalt ze voor je uit... Meestal heb ik wel een gevoel wat ik met zo'n plank wil doen, er is alleen geen beeld, ik weet wel of het licht, donker of contrastrijk moet worden, heftig of rustig, weids of besloten. Ik begin dan te zoeken in mijn dummies, die dienst doen als schetsboeken, ik streef er naar om er elke dag in te tekenen, soms gebeurt dat helaas alleen in de vakanties en op reizen.
Ik geloof dat de onderwerpen die je kiest om een krabbel van te maken in een schetsboek altijd een inhoud hebben, of het nu het silhouet van een bergrug, een gezicht, de kont van een geit of een mens, de welvingen, plooien en richtingen in een landschap of een lichaam zijn, het heeft altijd te maken met het herkennen van iets van jezelf, in iets buiten jezelf, iets waar je nog niet aan toe bent, iets wat je niet weet.
Van de schetsen die me aanspreken maak ik fotokopieën en ik hang ze naast elkaar op. In een schetsboek moet je steeds heen en weer bladeren, en ik wil alles tegelijkertijd zien. Uit zo'n schets, soms niet meer dan een krabbel waar niet veel aan te zien is, komt dan een idee, soms uit combinaties van meerdere schetsen. Daarna komen ontwerptekeningen op klein en groot formaat. Vaak gaat het als vanzelf.
Ik vind het belangrijk dat de beelden die ik gebruik duidelijk zijn.
Ik weet niet altijd wat ik wil zeggen, maar ik weet wel heel goed wat ik niet wil.
Als ik een vorm nodig heb maak ik aparte studies, om vrij met die vorm om te kunnen gaan. Een vormoplossing kan onbruikbaar zijn, doordat hij stereotiep wordt, of omdat hij te veel aandacht vraagt door deformatie uit onkunde, of omdat de moeite er aan af te zien is. Heel vaak is een vormoplossing door studie naar de waarneming op zich niet bruikbaar, maar geeft de weg aan, naar hoe het wel moet.
Op eengegeven moment heb je een lijntekening op de maat van de plank. Die tekening wordt met carbon papier op de plank doorgedrukt.
En dan begint het opnieuw of eigenlijk pas echt, want de plank is ‘zwart’ en alles wat je doet een verrassing.
Eigenlijk maak ik geen plan de campagne, ik begin te snijden aan een plek die ik lekker vind: een groot contrast, een beweging, blanke huid die afsteekt. Daarna komt van het een het ander. Het is heel opwindend, ik kan niet schaken, maar zoiets, of met een rotgang over de boulevard périphérique. Ik probeer het zolang mogelijk vol te hou-