Maatstaf. Jaargang 33
(1985)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |||||||||||
Jos Muyres
| |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
accuraat verrichtte.Ga naar eindnoot10. Boon heeft de juistheid van deze bewering meer dan eens bevestigd.Ga naar eindnoot11. Volgens Rosa Michaut, een collega van Boon, was hij al spoedig een ‘manusje van alles’, die naast het verzorgen van de kunsten cultuurpagina ingezet werd bij de nieuwsgaring over allerlei uiteenlopende activiteiten als meetings, stakingen, tentoonstellingen, processen tegen collaborateurs, etc.Ga naar eindnoot12. In dit artikel gaat het mij om de teksten van Boon, die in De roode vaan gepubliceerd zijn. Op zijn overige activiteiten bij het communistische dagblad zal ik hier dan ook nauwelijks verder ingaan. In beginsel behandel ik alleen ondertekende bijdragen. Nietondertekende teksten waarvan bekend is dat Boon ze geschreven heeft, zijn natuurlijk ook in dit artikel verwerkt. Alle andere teksten waarvan niet voor honderd procent vaststaat dat Boon de auteur is, zijn buiten beschouwing gelaten, - een streng, maar wel duidelijk selectiecriterium. Zo wordt de strip ‘Proleetje en Fantast Globetrotters’ hier niet besproken, omdat voor mij niet vaststaat dat Boon eraan meegewerkt heeft. Ook Willem M. Roggeman kent in dit geval zijn twijfels. In de inleiding bij de heruitgave van de strips ‘Proleetje en Fantast’ schrijft hij: ‘De toenmalige redactiesecretaris Maarten Thijs besliste dat het stripverhaal voortgezet zou worden door Maurice Roggeman. Deze moest nu ook voor de teksten zorgen, die door Rosa Michaut zouden worden nagelezen en verbeterd.’Ga naar eindnoot13. Met ‘het stripverhaal’ wordt hier een nieuwe serie bedoeld, die de titel ‘Proleetje en Fantast Globetrotters’ kreeg. Elders beweert Roggeman echter: ‘In “De roode vaan” schreef Boon ook de tekst voor twee stripverhalen “Proleetje en Fantast” bij tekeningen van mijn oom Maurice Roggeman.’Ga naar eindnoot14.
Deze twijfel over het wel of niet meewerken van Boon aan ‘Proleetje en Fantast Globetrotters’ is voor mij voldoende reden om deze strip hier buiten beschouwing te laten. Bovendien herinnert Maurice Roggeman zich dat hij de tweede strip alléén heeft gemaakt.
Tussen 8 oktober 1945 en 18/19 januari 1947 verschenen er in totaal ruim driehonderd bijdragen van Boon in De roode vaan.Ga naar eindnoot15. Deze bijdragen kunnen als volgt ingedeeld worden:
Uit een interview van Ronny de Schepper met Gerard van Moerkerke kan opgemaakt worden, dat Boon ook artikelen over maatschappelijke problemen in De roode vaan heeft geschreven.Ga naar eindnoot16. Ik heb deze niet kunnen vinden. Misschien zijn ze door Boon niet ondertekend. Hieronder zal ik de verschillende soorten bijdragen inhoudelijk typeren. Bij de bespreking van de vaste rubriek en het kunst- en literatuurkritisch proza zullen deels dezelfde onderwerpen aan de orde komen. Ik heb gemeend beide categorieën bijdragen gescheiden te moeten behandelen, omdat Boon in de vaste rubriek nog tal van andere onderwerpen behandelt. | |||||||||||
1. Vaste rubriekVan 8 oktober 1945 tot en met 20/21 juli 1946 had Boon een vaste rubriek op de voorpagina van De roode vaan.Ga naar eindnoot17. In totaal verschenen er honderdachttien afleveringen van deze rubriek. Deze voorlopers van de latere ‘Boontjes’ in het dagblad Vooruit vormen qua inhoud een duidelijk samenhangend geheel. Boons centrale doelstelling is het kweken van belangstelling voor kunst bij de lezers van De ronde vaan. Hierbij gaat hij ervan uit dat die lezers voornamelijk arbeiders zijn. Hij wil de kloof tussen arbeider en kunstenaar/kunst overbruggen. Een eerste poging hiertoe onderneemt Boon in het stukje ‘De arbeider en de kunstenaar’.Ga naar eindnoot18. De kloof tussen arbeider en kunstenaar is z.i. een gevolg van onwetendheid en onverschilligheid, waarvoor noch de arbeider noch de kunstenaar verantwoordelijk is. Er is sprake van een misverstand. Boon wil het onbegrip van de arbeider voor kunst en met name de abstracte kunst wegnemen. In de allereerste plaats zou kunst bereikbaar moeten worden voor het hele volk. Dit is echter niet voldoende. De arbeider moet naar kunst leren kijken en van kunst leren genieten. Hij zal een onderscheid moeten leren maken tussen ‘goede’ en ‘slechte’ kunst. Alleen dan kan ook abstracte kunst begrijpelijk worden voor het gewone volk. In een aantal reacties van lezers op Boons rubriek wordt de kunstenaar verantwoordelijk gesteld voor het ontstaan van de kloof | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
tussen arbeider en kunstenaar. De kunstenaar zou aan moeten sluiten bij het niveau van de gewone man en voor iedereen begrijpelijke kunst moeten maken. Boon verwerpt deze kritiek. Hij doet een beroep op de arbeider. In ‘Plannen’ wijst hij op de miserabele levensomstandigheden van veel kunstenaars, die hij ‘de grote groep miskenden, onbekenden, roemlozen en vergetenen’ noemt.Ga naar eindnoot19. De arbeiders zouden iets voor deze misdeelden kunnen doen. Arbeider en kunstenaar voeren immers een gemeenschappelijke strijd tegen onrecht en verdrukking. De kunstenaar vervult daarbij de rol van profeet, ziener en rechter.Ga naar eindnoot20. | |||||||||||
De bereikbaarheid van kunst voor het volkDe bereikbaarheid van kunst voor het volk vormt een probleem. Het volk bezit immers niet de middelen om zelf boeken te kopen en is dus aangewezen op bibliotheken. Het boekenbestand van de bibliotheken laat volgens Boon echter veel te wensen over. Werk van schrijvers als Timmermans, Conscience, Claes, Snieders en Ledeganck is in overvloed aanwezig. Zelden echter iets van Buysse, Elsschot en taalschap en vrijwel nooit werk van Zetternam.Ga naar eindnoot21. Maatschappijkritische literatuur is of onvindbaar of op een dusdanige manier bewerkt dat kinderboeken overbleven.Ga naar eindnoot22. Op deze manier wordt het volk dom gehouden. Een mogelijke oplossing ziet Boon in de instelling van een bibliotheekbus. De arbeiders zouden gezamenlijk via een kleine individuele bijdrage een goede boekenverzameling kunnen opbouwen. Deze verzameling kan in een bus ondergebracht worden, die op verschillende standplaatsen de arbeiders in de gelegenheid stelt tegen een geringe vergoeding goede boeken te lenen.Ga naar eindnoot23. Het lezen van goede boeken door arbeiders vindt Boon van groot belang. Zij dragen zijns inziens bij tot de verheffing en zelferkenning van het volk. Kunstenaars die uiting geven aan de gevoelens en strijd van het gewone volk verdienen de steun van dat volk. Het zal zich moeten inspannen om hun kunst te begrijpen, want goede kunst geeft volgens Boon niet alleen uiting aan de gevoelens en strijd van het volk, maar is ook in tech-nisch opzicht volmaakt.Ga naar eindnoot24. Het volk moet hogerop en de kunst mag niet genivelleerd worden naar het volk toe. Om kunst te leren begrijpen heeft de arbeider begeleiding nodig. Met zijn rubriek wil Boon de arbeider deze begeleiding geven. Hij tracht dit op twee manieren te bereiken. Allereerst door in zijn rubriek ruimte te bieden aan lezers om te reageren. In de tweede plaats door lezers aan te sporen zelf te gaan schrijven. | |||||||||||
Een vingeroefeningVanaf het begin geeft Boon zijn lezers de gelegenheid te reageren op wat hij schrijft. Hij treedt met hen in discussie, bespreekt hun brieven en gaat in op hun denkbeelden en vragen, die steeds betrekking hebben op kunst, literatuur en de verhouding arbeider-kunstenaar. Lezers vragen hem om raad ten aanzien van hun eigen werk en eisen aandacht op voor bepaalde kunstenaars. Op 20 december 1945 introduceert Boon in het stukje ‘Harde brief’ de briefschrijver Jeroem Dhonderkob (J.D.) Dit is de eerste van een aantal fictieve briefschrijvers (afsplitsingen van Boon), die in de rubriek aan het woord komt. Achtereenvolgens voert hij nog Carlos Wijnigteit, Treezeken Peerlamoer en Medardus Rhonkendwoordt ten tonele. Deze ‘briefschrijvers’ gaan actief deelnemen aan een discussie met als uitgangspunt de rubriek van Boon. Hij laat ze met elkaar debatteren, reageert op hun meningen en speelt hun opinies tegen elkaar uit. Ook laat Boon hen boeken recenseren en werk van lezers bespreken. De echte lezers van De roode vaan nemen ook nu weer deel aan de discussie. Een vergelijking met De Kapellekensbaan dringt zich op. Immers, in deze roman leveren de deels fictieve personages uit het actuele romangedeelte commentaar op de ‘Ondine-roman’. Deze staat niet alleen voortdurend ter discussie, maar vormt ook het uitgangspunt voor verdere bespiegelingen. In De roode vaan is de naamgeving van de fictieve briefschrijvers illustratief voor een bepaalde karaktertrek of eigenschap. Hetzelfde is het geval met de naamgeving van veel personages in de actuele roman van De Kapellekensbaan. De personages in De roode vaan en in De Kapellekensbaan worden op vergelijkbare wijze gepresenteerd en vervullen overeenkomstige functies. Eind 1945 begin 1946 past Boon in De roode vaan dus een procédé toe, dat hij op grotere schaal en verder uitgewerkt heeft toegepast in de romans De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren. | |||||||||||
Creatief werk van lezersIn het stukje ‘Andere plannen’ plaatst Boon een oproep aan de | |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
lezers eigen werk op te sturen naar De roode vaan. Hij zal het dan in zijn rubriek bespreken.Ga naar eindnoot25. De reactie op zijn oproep is groot. Boon ontvangt dagboeken, gedichten, romans, verhalen en ver uitgewerkte schetsen voor het schrijven van romans en historische werken. In zijn rubriek bespreekt hij het ingezonden materiaal, waarvan een gedeelte op de cultuurpagina gepubliceerd wordt. Boon levert kritiek, geeft aan wat er aan het werk schort en wat er verbeterd kan worden. In sommige gevallen is zijn oordeel hard, maar hij probeert, naar eigen zeggen, steeds rechtvaardig te blijven.Ga naar eindnoot26. Het merendeel van de ingezonden manuscripten is van miserabele kwaliteit. Ze staan bol van de clichés, zijn te uitgebreid en de inhoud is al te vaak ondergeschikt aan de vorm. Ondanks zijn kritische benadering blijft Boon de lezers aanmoedigen door tegaan met schrijven en het opsturen van manuscripten. Een goed kunstwerk moet volgens Boon ‘waarachtig’ zijn. Het moet een spiegelbeeld zijn van het leven in al zijn facetten. Boon is op zoek naar het authentieke kunstwerk. Hij denkt dit te vinden bij het gewone volk. Vandaar zijn beroep op de creativiteit van de lezers van De roode vaan. In een literairkritisch artikel gaat Boon zelfs zo ver, dat hij de lezers voorstelt gezamenlijk een boek te schrijven over de oorlog, en ook samen een literatuurgeschiedenis te schrijven.Ga naar eindnoot27. Het is een poging te komen tot een gemeenschapskunst, een kunst van en voor het volk. Tussen alle manuscripten die hij ontvangt treft Boon echter geen ‘waarachtig’ literair werk aan. Zijn pogingen authentiek werk te vinden leveren niets op. Uiteindelijk stopt hij dan ook met het bespreken van door lezers ingezonden werk. | |||||||||||
Goede kunstHet kweken van belangstelling voor kunst bij de lezers van De roode vaan vindt Boon niet voldoende. Hij probeert hen ook criteria aan te reiken op grond waarvan zij een oordeel kunnen vellen over kunst en met name literatuur. Hij doet dit door regelmatig werk van gevestigde kunstenaars ter sprake te brengen en zijn visie daarop te geven.Ga naar eindnoot28. En verder door een zo eerlijk mogelijke bespreking van het ingezonden werk van lezers. Boon beroept zich op Jean Fréville als hij stelt, dat het kunstwerk en de literatuur een produkt van hun tijd zijn, dat beinvloed wordt door allerlei ideologische stromingen. Op hun beurt hebben het kunstwerk en de literatuur weer invloed op de samenleving.Ga naar eindnoot29. Het kunstwerk moet een spiegel zijn van de tijd waarin het ontstaat. Het moet aandacht besteden aan alle aspecten van de samenleving: sociale noden, politiek, godsdienst, liefde, haat, dood, lafheid etc. etc.Ga naar eindnoot30. De kunstenaar moet deze dingen waarnemen en op zijn eigen manier weergeven. Gevoelloos registreren is niet voldoende. Hij moet als mens zijn eigen visie geven. Het kunstwerk moet doorleefd en doordacht zijn, met andere woorden de kunstenaar moet weergeven wat hij gezien, gevoeld en gedacht heeft.Ga naar eindnoot31. Boon zet zich af tegen het bekrompen nationalistische denken over literatuur. Een schrijver moet zich internationaal oriënteren. Wat hij schrijft moet voor iedereen, waar ook ter wereld, interessant zijn. Bij de beoordeling van een roman mag er daarom geen verschil gemaakt worden tussen binnenlandse en buitenlandse literatuur.Ga naar eindnoot32. Niet alleen de inhoud van een roman vindt Boon van belang, ook qua techniek moet de schrijver naar volmaaktheid streven. Kortom: vorm en inhoud moeten samengaan. In een aantal bijdragen gaat Boon op zoek naar de volmaakte romanvorm. Hij concludeert dat er niet één volmaakte vorm is. De vorm is voortdurend aan verandering onderhevig. Hij is afhankelijk van de aard en behoefte van de schrijver. Bovendien ontstaan er door combinatie van bestaande romanvormen steeds nieuwe romanvormen.Ga naar eindnoot33. | |||||||||||
De ideale romanUiteindelijk vat Boon in een aantal bijdragen samen waar op gelet moet worden bij het schrijven van een meesterwerk:Ga naar eindnoot34.
Boon zou een voorbeeld willen geven van een ideale roman, | |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
maar deze bestaat niet. Wel geeft hij voorbeelden van twee uitzonderlijk goede werken. Het ‘verhaal’ Goudkoorts van Chaplin en de roman in lino's De zon van Masereel. Op dit laatste werk gaat hij uitgebreid in. Maar liefst zestien hoekjes besteedt hij aan zijn interpretatie van deze ‘roman in beelden’.Ga naar eindnoot35. Deze interpretatie is later, in gewijzigde en uitgebreide vorm, opgenomen in Boontje's reservaat.Ga naar eindnoot36. Na de bespreking van Masereels De zon verschijnen er nog negen afleveringen met de titel ‘Uit de boeken’ in Boons rubriek.Ga naar eindnoot37. Binnen de rubriek nemen deze bijdragen een aparte plaats in, mede omdat zij ondertekend zijn met de schuilnaam ‘Boeckenspieghel’.Ga naar eindnoot38. De grote lijn, die door de overige honderdnegen afleveringen van de rubriek loopt, kan hier niet worden getrokken. Deze stukjes staan op zichzelf en sluiten niet aan bij de vorige. Ook qua ‘toon’ nemen ze een aparte plaats in, wat wellicht te wijten is aan het feit dat Boon ze ‘naar de goesting van de hoofdredacteur’ geschreven heeft.Ga naar eindnoot39. In ‘Uit de boeken’ bespreekt Boon afleveringen van de tijdschriften De faun en Debat, en gaat hij in op het werk en de persoon van de schrijvers Jack London, Karl Kraus en Sinclair Lewis. Ook besteedt hij aandacht aan een brochure over het werk van Magritte. Met ‘Uit de boeken’ eindigt de vaste rubriek van Boon in De roode vaan (20/21 juli 1946). | |||||||||||
2. Kunst- en literatuurkritisch prozaOp de cultuurpagina van De ronde vaan, onder de kop: ‘Kunst en letteren’, publiceert Boon, behoudens enkele reportages, in totaal achtendertig artikelen over literatuur en beeldende kunst.Ga naar eindnoot40. Boon was belast met het redacteurschap van de pagina ‘Kunst en letteren’. Het is dan ook waarschijnlijk dat een groot aantal van de niet ondertekende bijdragen van zijn hand is. Met name de begeleidende teksten bij het op deze pagina gepubliceerde creatief werk van lezers zullen wel van Boon zijn, maar honderd procent zeker ben ik hieromtrent niet. Dus blijven ook deze teksten hier buiten beschouwing. Van de wel door Boon ondertekende artikelen zijn er achttien gewijd aan literatuur en zestien aan beeldende kunsten. Twee artikelen besteedt Boon aan de evaluatie van de pagina ‘Kunst en letteren’ en zijn aandeel eraan.Ga naar eindnoot41. In ‘No pasaran’ besteedt hij aandacht aan de verhouding tussen arbeiders en kunstenaars tijdens de Spaanse Burgeroorlog.Ga naar eindnoot42. Tot slot is er nog een oproep om bij de verkiezingen van 17 februari 1946 op de Belgische Kommunistische Partij te stemmen.Ga naar eindnoot43. | |||||||||||
Literatuurkritische artikelenBij de bespreking van literair werk vraagt Boon zich steeds af of het werk in kwestie ‘waarachtig’ is. Het moet een afspiegeling zijn van het ‘echte’ leven. De schrijver zal zich in zijn werk volkomen moeten uitstorten. Van groot belang is, dat hij het Beschrevene aan den lijve ondervonden heeft. Desnoods moet een auteur voor het schrijven van een boek op ontdekkingsreis gaan. Boon vindt bovendien dat een schrijver oog moet hebben voor alle aspecten van het leven, en zeker voor sociale toestanden. Hij stelt de werkwijze van Dostojewski, Wasserman en Zola als voorbeeld.Ga naar eindnoot44. In de Vlaamse literatuur ziet hij weinig van deze eisen verwezenlijkt. Evenals in zijn rubriek op pagina i constateert hij dat de Vlaamse literatuur vele tekorten heeft. De Vlaamse auteurs zouden meer oog moeten hebben voor de ‘waarachtige’ dingen van het leven. Ook hekelt Boon hier opnieuw het gebrek aan internationalisme in de Vlaamse literatuur.Ga naar eindnoot45. De literaire kritiek wordt door hem verantwoordelijk gesteld voor het falen van de Vlaamse auteurs. De critici zijn te snel tevreden en ‘leuteren’ te veel over de mooie bladzijden in de Vlaamse letterkunde. Dit terwijl van een goed boek meer verwacht mag worden dan alleen enkele mooie bladzijden.Ga naar eindnoot46. De kritiek zou hogere eisen moeten stellen, wat een stimulerende werking op de schrijvers zou kunnen hebben. Boon is bovendien van mening, dat de critici al te vaak de confrontatie mijden. Hij verwijt hen gebrek aan durf. In ‘Een staatsprijs voor proza of “officiëele onbevoegdheid”’ keurt Boon de toekenning van de staatsprijs aan Richard Minne voor een ‘matig’ boek (Wolfijzers en schietgeweren) af. Hij vraagt zich af, waarom deze prijs niet aan een der jongeren gegeven werd. Dit zou een enorme stimulans voor veel jonge schrijvers zijn geweest.Ga naar eindnoot47. Juist bij deze jonge generatie is enige vooruitgang bespeurbaar. Boon is dan ook niet geheel en al negatief in zijn oordeel over de Vlaamse letterkunde. Op de toekenning van de staatsprijs voor proza komt Boon terug in het artikel ‘Leven in de | |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
brouwerij’.Ga naar eindnoot48. Wat hij geschreven had in ‘Staatsprijs voor proza of “officiëele onbevoegdheid”’ bleek bij een aantal literatoren in het verkeerde keelgat te zijn geschoten. Op de reacties, waaronder die van twee juryleden: Toussaint van Boelaere en Herreman, gaat Boon uitvoerig in. Hij weerlegt de kritiek op zijn artikel en verdedigt opnieuw zijn standpunt, waarbij hij gebruik maakt van de door de critici onthulde gegevens betreffende de gang van zaken rond de keuze van het te bekronen werk. In zijn besprekingen wijdt Boon overwegend aandacht aan Vlaamse auteurs. Positief beoor-deelt hij Inge's doortocht (B. Verhoeyen), Hélène Defraye (H. Lampo), De trap van steen en wolken (J. Daisne), De duivel vaart in ons (P. van Aken) en zijn eigen Abel Gholaerts, hoewel aan deze boeken nog wel het een en ander schort. Enthousiast is Boon over Elsschots Dwaallicht, Van Snicks Reportage Europa 1930 - 1946 en drie werken van buitenlanders, nl. Die Unbesiegbaren (F.C. Weiskopf), Voor wien de klok luidt (E. Hemingway) en Mon village à l'heure Allemande (J.L. Bory).Ga naar eindnoot49. Ook over het oeuvre van Eugène Zetternam spreekt Boon met lof. Met een onvoldoende kwalificeert hij daarentegen Vermeylens ‘Twee vrienden’ en voor het werk van Hendrik Conscience heeft hij zelfs geen goed woord over.Ga naar eindnoot50. Opvallend is natuurlijk de bespreking van Abel Gholaerts. Boon behandelt dit werk met een opmerkelijke distantie. Uit de inhoud van het artikel is niet af te leiden, dat de auteur hier zijn eigen werk bespreekt. Die distantie is echter schijn. Er zitten nogal wat addertjes onder het gras. Met name in deze recensie verwerkt Boon de kritiek van anderen op zijn werk. Zo merkt hij over zichzelf onder andere op, dat hij te veel schilder is, te veel ellende beschrijft en dat Abel Gholaerts een chaos zonder lijn is. Ondanks deze gefingeerde zelfkritiek durft Boon te stellen, dat Abel Gholaerts voor Vlaamse begrippen toe te juichen valt, waarmee hij niet alleen zijn critici op hun nummer zet, maar het hele Vlaamse literaire wereldje aftroeft.Ga naar eindnoot51. In ‘Plastische elementen in de literatuur’ houdt Boon juist een pleidooi voor een meer schilderachtige benadering van de literatuur.Ga naar eindnoot52. Hij is ervan overtuigd dat een auteur tevens als schilder zijn werk moet benaderen. Door rekening te houden met plastische elementen kan het beeld, dat opgeroepen wordt in een roman, scherper en vollediger worden, waardoor het geheel aan effect wint.Ga naar eindnoot53. Niet minder opvallend is achteraf gezien zijn bespreking van het boek Mon village à l'heure Allemande. Hierin uit Boon zijn bewondering voor de door Jean-Louis Bory toegepaste ‘eigenaardige techniek’, die bestaat uit ‘dat eenzelfde gebeurtenis twee drie keer verteld wordt, maar bekeken doorheen de oogen en gedachten van verschillende personnages.’Ga naar eindnoot54. Hij merkt op dat hij deze techniek ook aangetroffen heeft bij William Saroyan in diens roman Sterren en strepen. Later heeft Boon ditzelfde procédé toegepast in zijn roman Menuet. Hij moet deze techniek echter ook zijn tegengekomen bij de Amerikaanse schrijver John Dos Passos, die er in zijn trilogie usa veelvuldig gebruik van maakt. Conscience versus Zetternam Zoals al opgemerkt haalt Boon vernietigend uit naar Conscience, die de ogen sloot voor de dagelijkse realiteit en geen aandacht besteedde aan maatschappelijke wantoestanden. Conscience leerde zijn volk weliswaar lezen, maar predikte tevens eerbied en onderdanigheid ten aanzien van de machthebbers. Hij schiep reactionaire en minderwaardige literatuur.Ga naar eindnoot55. Lijnrecht tegenover Conscience plaatst Boon Zetternam, die in zijn romans de harde, droeve werkelijkheid, die hij zelf aan den lijve ondervond, beschreef. Hij introduceerde in de Vlaamse literatuur de sociale aanklacht. Boon roemt in hem de eerlijke kunstenaar: ‘een zich volkomen uitsprekend hart, geest en gemoed, als het moet tegen alle wetten en maatschappelijke ordening in’.Ga naar eindnoot56. Voor deze eerlijkheid moest Zetternam wel een hoge tol betalen. Vanwege zijn maatschappij-kritische werken werd hij verguisd en leefde hij, als zoveel miskende kunstenaars, in grote armoede.Ga naar eindnoot57. Miskenning en armoede mogen voor een schrijver volgens Boon nooit een reden vormen af te zien van een maatschappijkritische houding in zijn werk. Om het lot van Zetternam c.s. niet te hoeven delen, zou er een ‘syndikaat van schrijvers’ moeten worden opgericht. Zo'n schrijversvakbond zou de auteur in staat stellen zich vrij en naar eigen inzicht in zijn werk uit te spreken.Ga naar eindnoot58. | |||||||||||
Beeldende kunstkritiekenBoon gaat in de kunstrubriek in op het leven en werk van ne- | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
gen kunstenaars, voor het merendeel schilders, wier werk en levenshouding revolutionair te noemen is. Het betreft hier kunstenaars die juist vanwege het revolutionaire karakter van hun werk door het volk miskend en vaak niet begrepen worden. In De roode vaan probeert Boon de aandacht van de lezers op deze kunstenaars te vestigen. Besproken worden het leven en werk van Paul Cezanne, Marc Chagall, Francesco Goya, Paul van Heesvelde, Janchelevici, Robert van Kerckhove, Rene Magritte, Frans Masereel en Kurt Pelser. Daarnaast besteedt Boon aandacht aan het surrealisme, een volgens hem veelal niet begrepen kunststroming. Een kort artikel handelt over het werk van Rembrandt, dat Boon in het Rijksmuseum te Amsterdam zag.Ga naar eindnoot59. Vijf artikelen zijn gewijd aan tentoonstellingen. Ook hier gaat Boon uitvoerig in op het werk en de kunstvisie van de kunstenaars. Bijna alle besprekingen zijn positief. Alleen over de moderne Engelse schilderkunst is Boon niet zo te spreken.Ga naar eindnoot60. Grote bewondering daarentegen koestert hij voor Vincent van Gogh. Met name in ‘Van Gogh te Luik’ houdt hij een warm en vurig pleidooi voor het werk van deze schilder.Ga naar eindnoot61. | |||||||||||
Nogmaals de arbeider en de kunstenaarOok in zijn kunstkritische artikelen gaat Boon geregeld in op de verhouding tussen arbeider en kunstenaar. Het feit dat het werk van veel revolutionaire kunstenaars miskend wordt en op onbegrip bij de werkende klasse stuit, wijst er volgens Boon op, dat er aan deze verhouding iets schort. De arbeider draagt hiervoor in de eerste plaats de verantwoording. Het merendeel der arbeiders heeft immers een totaal verkeerd beeld van kunst.Ga naar eindnoot62. Met name veel nieuwe kunstuitingen worden door het volk niet begrepen, vooral als ze schokkend zijn.Ga naar eindnoot63. Boon constateert, tot zijn eigen ontsteltenis, dat het publiek over het algemeen het ‘natuurgetrouwe’ boven het ‘waarachtige’ verkiest.Ga naar eindnoot64. Een vervormde weergave van de werkelijkheid wordt vaak bij voorbaat afgewezen, avant-gardistische kunstuitingen krijgen op deze manier geen kans.Ga naar eindnoot65. De oorzaak voor deze afwijzende houding ligt volgens Boon in het bestaan van een schijn-kunst, die aan de arbeiders onthouden wordt en waarnaar de arbeiders juist verlangen omdát deze hen onthouden wordt.Ga naar eindnoot66. De revolutionaire kunst, gegroeid uit het volk en handelend over dat volk, wordt volgens hem daarom niet geaccepteerd. Een en ander leidt ertoe dat de revolutionaire kunstenaars in een isolement terechtkomen. Boon besteedt aandacht aan deze miskenden. Sommigen werden pas na hun dood beroemd en geëerd (Van Gogh en Cézanne), anderen bléven onbekend (Van Heesvelde en Van Kerckhove). Over een toenadering tussen arbeider en kunstenaar is Boon vrij sceptisch, maar hij sluit haar niet uit. Hij baseert dit laatste op de verbroedering tussen arbeiders en kunstenaars tijdens de Spaanse Burgeroorlog. In Spanje kwam destijds een unieke samenwerking tot stand, waarbij kunst en strijd innig verbonden waren.Ga naar eindnoot67. Bij het overbruggen van de kloof tussen arbeider en kunstenaar is een belangrijke taak weggelegd voor de kunst- en cultuurpagina. Deze ziet Boon als een ‘bemiddelaarster’. Zij moet informatie verstrekken en de weg tussen de ‘levenservaringen van de kunstenaar en van de strijdende massa’ effenen.Ga naar eindnoot68. | |||||||||||
De cultuurpagina doorgelichtTweeartikelen wijdt Boon aan een evaluatie van de cultuurpagina van De roode vaan. In ‘Gedachtenwisseling en critiek’ formuleert hij naar aanleiding van een aantal reacties van lezers de doelstelling van de cultuurpagina: ‘(...) meewerken aan de ontwikkeling van de arbeidende klasse. Plaats bieden aan revolutionaire kunst’.Ga naar eindnoot69. Als redacteur van de kunstrubriek ziet Boon het als zijn taak het volk te wijzen op de eigen grote kunstenaars en mee te werken aan het afbreken van de Ivoren torens.Ga naar eindnoot70. Hij wil de arbeiders via de cultuurpagina in contact brengen met revolutionaire kunst.Ga naar eindnoot71. Ook beschouwt hij het als zijn plicht voor arbeiders te vertalen wat Marx en Engels over kunst gezegd hebben.Ga naar eindnoot72. Het verschijnende werk wil hij aan hun uitspraken toetsen. In de artikelen van Boon is van dit laatste nauwelijks sprake. De belangrijkste eis die hij aan een kunst-werk stelt is en blijft die van de ‘waarachtigheid’. In ‘Gedachtenwisseling en critiek’ gaat Boon in op het verwijt, dat zijn artikelen te moeilijk zijn voor arbeiders. Hij verdedigt zich door er op te wijzen, dat hij streeft naar artikelen van verschillend niveau, omdat zijn lezers, de leden van de communistische partij, ook niet allemaal van hetzelfde intellectuele niveau zijn. Boon geeft in feite dus toe dat hij niet alleen voor de arbeidende klasse schrijft. Feit blijft dat het | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
grootste gedeelte van De roode vaan voor de massa bestemd is. Hij probeert dan ook zijn artikelen een voor iedereen geschikte vorm te geven.Ga naar eindnoot73. | |||||||||||
3. ReportagesVoor De roode vaan heeft Boon vier reportages gemaakt:
In zijn memoires schrijft Boon dat hij nog meer reportages gemaakt heeft. Onder andere over een Waals meisje dat tijdens de oorlog met de Duitsers omging.Ga naar eindnoot74. Deze reportage is naar mijn weten nooit gepubliceerd. | |||||||||||
Een bezoek aan het geteisterde NederlandDe reportage ‘Holland door de vóórruit van de autobus heen’ is Boons verslag van een excursie per autobus door het pas bevrijde Nederland. De reis werd door een twintigtal Belgische journalisten in het najaar van 1945 gemaakt op uitnodiging van de Nederlandse Voorlichtingsdienst. Onder begeleiding van een aantal ambtenaren van deze dienst worden een groot aantal plaatsen bezocht, onder andere Maastricht, Venlo, Nijmegen, Arnhem, Enschede, Amsterdam en Den Haag. De journalisten worden rondgeleid in fabrieken en langs industriële projecten. De voorlichtingsambtenaren verstrekken daarbij informatie over de economische gang van zaken. Boon hecht hier weinig waarde aan. Z.i. krijgen de journalisten maar één kant van de zaak te zien. Er is namelijk geen belangstelling voor de arbeiders en het gewone volk. De voorlichtingsambtenaren besteden alleen aandacht aan het belang van de fabrikanten. Bovendien wordt er een te rooskleurig beeld van de situatie in Nederland gegeven: ‘Achter de officiële woorden rijst het beeld op van een Holland dat door de Duitschers leeggeplunderd, de industrie lamgelegd, de havens verwoest, de gronden onder water, wanhopig worstelt om er weer bovenop te geraken.’Ga naar eindnoot75. In zijn verslagen toont Boon opmerkelijk veel interesse voor de levensomstandigheden van de plaatselijke bevolking en de arbeidsomstandigheden in de fabrieken. Hij voert gesprekken met bewoners en arbeiders. Ook besteedt Boon aandacht aan het landschap en de aard van de be-bouwing. Het door de oorlog getekende landschap maakt grote indruk op hem. Hij beschrijft de puinhopen en het verlammende gevoel, dat ervan uitgaat: ‘Ik voel de pijn om al die puinen te erg aan, ik heb misschien te geweldig medevoelen met al die menschen zonder huizen, met die huizen zèlf, om het nog langer aan te zien. Er is een grens. Zelfs aan medevoelen. Ik zie hoe ook de anderen lusteloos rondloopen en haast geen aanteekeningen meer maken.’Ga naar eindnoot76. Boons verslagen worden gekenmerkt door een grote persoonlijke en sociale betrokkenheid met het lot van het individu. Juist deze betrokkenheid mist hij bij zijn collegajournalisten. Met name bij monsieur Balzac, die alleen oog heeft voor cijfermateriaal. De afleveringen van ‘Holland door de vóórruit van de autobus heen’ zijn voorzien van tekeningen en foto's, die in enkele gevallen tot een soort collage zijn verwerkt. | |||||||||||
De grootstad in beeldDe reportage ‘Brussel een oerwoud’ is een gezamenlijk produkt van Maurice Roggeman en Louis Paul Boon. Roggeman maakte namelijk de tekeningen bij de teksten van Boon. Onderwerp van deze reportage is het keiharde leven in de stad Brussel, waar alles draait om geld. Een groot aantal facetten van het leven in deze stad komt aan de orde. Opnieuw is er sprake van een enorme persoonlijke en sociale betrokkenheid. Boon toont de lezer de alledaagse beslommeringen van mensen uit alle lagen van de bevolking. De reportage is gebaseerd op het contrast tussen armen en rijken. Beschrijft Boon in de ene aflevering het armoedige leven in de krotten van de voorstad, dan toont hij in een volgende aflevering de weelde en rijkdom in een elitewijk. Dit contrast komt steeds terug. Zo staat de beschrijving van de gang van zaken in een danszaal tegenover die in een nightclub, die in het arbeidsbureau tegenover die in de Beurs, etc. Boons aandacht gaat vooral uit naar de woonsituatie, het werk- | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
klimaat, het uitgaansleven, etcetera. Hij beschrijft het leven in de sloppen, bij de fabrieken, in de arbeiderswijken en in de villaparken. Ook heeft hij oog voor de allerarmsten, die have noch goed bezitten en aangewezen zijn op instellingen als Het leger des heils, een organisatie waarvan Boon niet veel moet hebben. Boons sympathie ligt bij de allerarmsten en het gewone werkvolk, dat dag in dag uit zijn plicht vervult. De tegenstelling tussen arm en rijk die in deze reportage centraal staat, wordt in de laatste aflevering opgeheven. In ‘De meeting’ toont Boon de eenheid onder het volk; bij een massabijeenkomst zingen professoren verschoppeling zij aan zij de Internationale.Ga naar eindnoot77. | |||||||||||
Een dagje naar het strandIn de reportage ‘Aan de kust zonder naar zee te kijken’ geeft Boon een beeld van de activiteiten die aan de kust ontplooid worden met het oog op het komende zomerseizoen. Tijdens het bezoek aan de kuststreek in het voorjaar van 1946 voert hij gesprekken met hotelhouders, winkeliers, vissers, vishandelaren en allerlei personeel. De verwachtingen bij de middenstand zijn hooggespannen. Immers, in het korte zomerseizoen moet het geld voor het hele jaar verdiend worden. Buiten het seizoen ligt de streek er verlaten bij, terwijl in de zomer duizenden naar zee komen. Deze massa trekt veel handelaren van elders, die met allerlei attracties hun slag proberen te slaan. Voor de kleine pensionhouder wordt het steeds moeilijker het hoofd boven water te houden, mede doordat er steeds meer grote hotelketens komen. Boon neemt een kijkje in een aantal hotels en winkeltjes en brengt bovendien een bezoek aan de visveiling en het strand. Opmerkelijk vindt hij het feit, dat de hele dienstverlening afgestemd is op rijke en vooraanstaande Belgen. Voor de gewone man is een meerdaags verblijf aan de kust onbetaalbaar. Hiertegen protesteert Boon. Hij pleit er voor in ieder geval de jeugd in de gelegenheid te stellen een vakantie aan zee door te brengen. Scholen zouden voor hen als slaapgelegenheid kunnen worden ingericht. Hij vindt het opvallend dat de sporen van het oorlogsgeweld aan de kust zo veel mogelijk verborgen worden. Toch zijn de gevolgen van de oorlog duidelijk zichtbaar. In gesprekken met bewoners komen de oorlogsgebeurtenissen herhaaldelijk aan de orde. Evenals in zijn andere reportages verwerkt Boon ook hier persoonlijke herinneringen en ervaringen. Opnieuw blijkt zijn grote sociale betrokkenheid met het lot van de kleine man, die zich een vakantie aan zee niet kan permitteren. Deze betrokkenheid bestaat ook ten aanzien van de plaatselijke bevolking; hardwerkende vissers, die in armoede leven. Buiten het seizoen zijn de badplaatsen in feite arme vissersdorpjes. Al de in de zomer aanwezige rijkdom blijkt op schijn te berusten. | |||||||||||
Een genuanceerdere visieIn Mijn kleine oorlog wijst Boon het verschijnsel collaboratie onder alle omstandigheden af. Hij maakt wel een onderscheid tussen rijke en arme collaborateurs maar collaboratie blijft z.i. per definitie verwerpelijk. In de reportage ‘Hij was een zwarte’ probeert Boon daarentegen juist begrip op te brengen voor een bepaalde groep collaborateurs, namelijk de kleine man, die tijdens de oorlog noodgedwongen met de vijand heulde. Aan de hand van een concreet geval verklaart Boon een en ander. In de Ardennen ontmoet Boon, die een reportage wil maken over de wederopbouw en de smokkelhandel, een jongen die bij de nsjv was en nu als gedetineerde in de bossen werkt.Ga naar eindnoot78. Deze jongen vertelt hem zijn levensverhaal. Hij groeide op in een katholiek milieu en werd lid van de katholieke studentenbond, waar de ideeën van de nazi's geen weerstand ondervonden. Het materiaal van de vnv werd er ongehinderd verspreid en later sloot de bond zich aan bij de nsjv.Ga naar eindnoot79. Met kritische geluiden kwam de jongen niet in aanraking. Hij gaat naar het Oostfront en komt uiteindelijk, na de oorlog, als gevangene terecht in een kamp van de geallieerden. Tot zijn verbazing merkt hij dat de gifangel van het nationaal-socialisme hier door blijft werken. Van officiële zijde wordt niets ondernomen om hier verandering in aan te brengen. Langzaam begrijpt hij, dat hij misleid werd en vervolgens vat hij sympathie op voor het communisme. Boon toont veel begrip voor het lot van deze jongen. Hij maakt nu dan ook een onderscheid tussen collaborateurs die zich bewust ‘vergisten’ en zij die misleid werden. Boon haalt uit naar de katholieke scholen, waar voor de oorlog niets ondernomen werd om de jeugd te wijzen op | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
het gevaar van het fascisme en waar na de oorlog opnieuw Vlaams-nationalistische en ‘zwarte’ leraren in dienst genomen werden. Door dit laatste krijgt het fascisme weer een kans. Volgens Boon zou er een strengere controle moeten komen. De overheid vervult in dezen een belangrijke taak, zij had de collaborateurs moeten heropvoeden en een sociaal geweten moeten aanleren. Twee dingen vallen in deze reportage op. In de eerste plaats het feit, dat Boon de katholieken fel aanvalt en grotendeels verantwoordelijk stelt voor de collaboratie. In de tweede plaats de aanval op een aantal nationalistische schrijvers (Callewaert, Claes, Lehembre, Moens, De Pauw, De Pillecijn, Timmermans en Verschaeve), die, op zijn minst, nalieten gas te geven tegen de ideeën van de nazi's. De schrijver heeft volgens Boon dus een opvoedende taak. ‘Hij was een zwarte’ is gemaakt tijdens een bezoek dat Boon met familie en vrienden bracht aan de schrijver Nico Rost, die in het plaatsje Amonines woonde.Ga naar eindnoot80. Over dit bezoek heeft hij het verhaal ‘Te oud voor kamperen?’ geschreven, dat voor het eerst verscheen in het weekblad Parool (acht afleveringen in de periode van 29 juni tot en met 24 augustus 1947).Ga naar eindnoot81. | |||||||||||
4. Verhalend prozaDrie verhalen schreef Boon in De roode vaan. Twee ervan, ‘Twee vrienden’ en ‘Donkere tijd van den Vos Reinaerde’, zijn eigenlijk niet meer dan verhaalschetsen. ‘Twee vrienden’, gepubliceerd in de krant van 1/2 januari 1946, gaat over de vriendschap tussen twee mannen met totaal verschillende karakters. Gemakshalve noemt Boon ze nr. 1 en nr. 2. De eerste is spontaan, onberekenbaar en leeft zoals de wind waait. Nr. 2 daarentegen is een beschouwende geest. Tijdens de oorlog leven zij samen illegaal op een zolderkamer. Nr. 2 wordt uiteindelijk door de Duitsers opgepakt en komt in een concentratiekamp terecht. Na de oorlog ligt nr. 2 enige tijd in een ziekenhuis, waar nr. 1 hem komt opzoeken. De vriendschap van tijdens de oorlog blijkt niet voortgezet te kunnen worden. De verschrikkingen van het kamp hebben een te grote indruk op nr. 2 gemaakt. Hij kan er niet over praten met nr. 1. Later hebben ze het te druk. De twee voormalige vrienden gaan elk hun eigen weg. Wellicht ligt aan dit verhaal een persoonlijke ervaring van Boon ten grondslag. Hij merkt van nr, 1 immers op, dat hij een boek geschreven heeft ‘met de naar mijn meening vreemden naam “Dit zijn de gebeden en de vloeken van den kleinen man tegenover den grooten oorlog. Dit zijn zangen. Dit is de bijbel van den oorlog,(...)”.’Ga naar eindnoot82. Wordt met dit boek gerefereerd aan Mijn kleine oorlog en staat Boon zelf model voor nr, 1? Afgezien hiervan zijn de gebeurtenissen in het verhaal ‘Twee vrienden’ typerend voor de situatie tijdens en na de oorlog; tijdens de oorlog vochten arbeiders, intellectuelen en mensen met verschillende inzichten en overtuigingen gezamenlijk tegen de vijand. Na de oorlog herstelde de oude verhoudingen zich. De vriendschap van tijdens de oorlog bleek in vredestijd niet mogelijk. In deze richting zou een mogelijke interpretatie van dit verhaal gezocht kunnen worden. | |||||||||||
Een gewaagd plan?‘Donkere tijd van den Vos Reinaerde’ verscheen op een speciale pagina van De roode vaan, die gewijd was aan de herdenking van de Guldensporenslag.Ga naar eindnoot83. ‘Donkere tijd’ is de allereerste publikatie van Boons bewerking van het middeleeuwse dierenepos Van den Vos Reinaerde, dat uiteindelijk definitief gestalte kreeg in zijn boek Wapenbroeders.Ga naar eindnoot84. ‘Donkere tijd’ is de inleidende tekst bij Boons versie. Het is een algemene schets van de situatie in de Middeleeuwen, waarbij kritisch uitgehaald wordt naar de adel en geestelijkheid, die het kleine volk uitbuitten en misleidden. Afgaande op het feit dat Boon deze inleiding in De roode vaan publiceerde, zou je mogen aannemen dat hij van plan is geweest de héle bewerking van de Vos Reinaerde in dit dagblad te publiceren. Waarom heeft hij dit dan niet gedaan? Durfde Boon het niet aan de teksten, waarin kritiek op De roode vaan en de communistische partij uitgeoefend wordt, ter publikatie aan te bieden in het hol van de leeuw? Nauwelijks zes weken na het verschijnen van ‘Donkere tijd’ in De roode vaan start de publikatie van de héle Boonbewerking in het weekblad Front.Ga naar eindnoot85. Afgezien van de strip Proleetje en Fantast schrijft Boon op dat moment nog maar zelden in De roode vaan. Aan het eind van dit artikel kom ik hierop terug. ‘Donkere tijd’ is niet alleen terug te vinden in het weekblad Front, maar ook in de literaire tijdschriften Tijd en mens en Po- | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
dium en in Boons romans De Kapellekensbaan en Wapenbroeders.Ga naar eindnoot86. Het stuk heeft bij de verschillende publikaties wel steeds nogal wat wijzigingen ondergaan. Opmerkelijk is het verschil tussen de Roode vaan-versie en de Front-versie, - immers, tussen de publikatiedata ligt slechts zes weken. De Front-versie is gezet in de nieuwe spelling en bevat een juiste interpunctie. Daarnaast zijn er wijzigingen in woordgebruik en enkele summiere toevoegingen en weglatingen. Fundamentele gevolgen voor de betekenis van de tekst hebben deze echter niet. | |||||||||||
Madame OdileHet verhaal ‘Het meisje en haar heilige’ is een verhaal zonder een duidelijk begin en einde. Het vormt ook geen afgerond geheel. Begrijpelijk, want het is volgens een naschrift een fragment uit de onuitgegeven roman ‘Madame Odile’, zoals de werktitel van De Kapellekensbaan luidde. ‘Het meisje en haar heilige’ gaat over de opgroeiende Odile. Zij treitert haar geesteszieke moeder en volgt nauwlettend de verrichtingen van haar vader, die aan een uitvinding werkt en door de buurtbewoners voor gek versleten wordt. Met haar lichamelijk en geestelijk gehandicapte broertje Valère speelt Odile vaak in een kapelletje. Op een dag ontdekt zij dat Valère kan lopen. Zij beschouwt dit als een wonder, dat zij voor iedereen verborgen probeert te houden. In Odile's ogen is Valère een heilige. Dit element betrekt zij in haar spel. Valère wordt opgetuigd en Odile zinkt voor hem op de knieën en bidt. Dit fragment is in gewijzigde vorm terug te vinden in De Kapellekensbaan in de stukjes met de titels ‘Ondine en haar zotte moeder’, ‘Een wonder is geschied’ en ‘De heilige Valeer’.Ga naar eindnoot87. Het verhaal in De roode vaan is veel uitgebreider en bevat meer gegevens dan de romanversie. | |||||||||||
5. StripLouis Paul Boon en Maurice Roggeman maakten gezamenlijk de strip ‘De wonderlijke avonturen van Proleetje en Fantast’, waarbij zij geïnspireerd werden door de Bommelstrips van Maarten Toonder. Boon verzon het verhaal en schreef de teksten bij deze uit honderdzeven afleveringen bestaande strip, terwijl Roggeman de tekeningen verzorgde. ‘De wonderlijke avonturen van Proleetje en Fantast’ verscheen in De roode vaan van 1/2 mei tot en met 28/29 september 1946 op pagina 2. De strip gaat over twee jongens, die verandering willen aanbrengen in de miserabele omstandigheden waarin zij en hun landgenoten leven. Het gewone volk leeft in barakken, terwijl de meeste mannen als slaaf te werk gesteld zijn in de fabrieken van koning Trust, die het land op dictatoriale wijze regeert en uitbuit. Koning Trust, die zelf in grote weelde leeft, weet zijn regime te handhaven dank zij een groot en machtig leger, dat bestaat uit ‘de vleiers’, ‘de dommerikken’ en ‘de bedriegers’. Proleetje en Fantast komen in verzet, met als verzetssymbool de hamer en de sikkel, en dringen het kasteel van de koning binnen. Zij weten de slaven te bevrijden en samen met hen leveren zij een aantal veldslagen met het leger van koning Trust. De uiteindelijke overwinnaars zijn natuurlijk Proleetje en Fantast. Met de bevrijde arbeiders keren zij terug naar de vrouwen en kinderen in de barakken. Zij beginnen met de opbouw van een nieuwe, rechtvaardige maatschappij: ‘Het volk is baas over zijn eigen en heeft zich een wereld gebouwd zonder krotten, waar de zon bij elkeen binnen kan en de een geen stro in de andere zijn weg legt.’Ga naar eindnoot88. Deze strip toont de onderdrukking van de arbeider door het kapitalistische systeem, waarvan koning Trust (= Kapitaal) hier de verpersoonlijking is. Dit kapitalistische systeem handhaaft zich met vleierij, domheid en bedrog. Het spiegelt de gewone man allerlei dingen voor, die het nooit kan waar maken. In de strip is dit element terug te vinden in de spiegel die koning Trust aan Fantast laat zien. De jongen ziet zichzelf weerspiegeld als rijk geklede en goed verzorgde jongeman. Op dat moment is de verleiding groot koning Trust te volgen.Ga naar eindnoot89. Dit gebeurt echter niet. Het gewone volk komt in de personen van Proleetje en Fantast in opstand. Na een harde strijd en veel bloedvergieten vestigt het volk de communistische heilstaat. In deze zin geeft de strip ons de communistische visie op het ten gronde gaan van het kapitalistische systeem. ‘De wonderlijke avonturen van Proleetje en Fantast’ beantwoordt dan ook aan de ideeën en opvattingen, die De roode vaan als dagblad van de communistische partij had uit te dragen. De strip bevat tal van verrassende en amusante gebeurtenissen. Boon en Roggeman hebben veelvuldig een beroep gedaan op | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
hun fantasie. De namen van de hoofdpersonen, Proleetje en Fantast, wijzen ook in deze richting: een fantasievolle verbeelding van de bevrijding van de proletariër. In zijn inleiding bij de uitgave van Proleetje en Fantast heeft Willem Roggeman al gewezen op de verwijzingen naar actuele gebeurtenissen en de typische humor in de teksten van Boon bij deze strip. Roggeman noemt de koningskwestie. Daarnaast zijn er verwijzingen naar de moderne oorlogswapens, naar de oorlog, de vernietigingskampen, etcetera. De volgens Willem Roggeman in deze strip aanwezige kritiek op de communistische partij ontgaat mij echter geheel. Wellicht is deze alleen herkenbaar voor ingewijden. | |||||||||||
Enkele slotopmerkingenNa beëindiging van de vaste rubriek van Boon in De roode vaan op 20/21 juli 1946 verschijnen er, afgezien van de strip ‘Proleetje en Fantast’, in ruim een halfjaar nog maar zes bijdragen van Boon. Voordien publiceerde hij vrijwel dagelijks in De roode vaan. Ziekte zou de oorzaak zijn voor het vrijwel stilvallen van Boons medewerking. Ik acht dit hoogst onwaarschijnlijk, omdat Boon met ingang van 4 augustus 1946 gaat meewerken aan het weekblad Front. Zijn bijdrage aan dit, uit het verzet voortgekomen, weekblad is van meet af aan zeer omvangrijk. Zijn ziekte leverde dus in dít geval géén belemmeringen op voor een actieve en omvangrijke medewerking. Het komt me dan ook voor dat de feitelijke breuk tussen Boon en De roode vaan in juli 1946 moet hebben plaatsgevonden. De definitieve scheiding moet zich, overeenkomstig de destijds bij De roode vaan geldende opzegtermijn van drie maanden, begin oktober 1946, na beëindiging van de publikatie van ‘De wonderlijke avonturen van Proleetje en Fantast’, hebben voltrokken. De reden voor Boons ontslag is in een combinatie van factoren te zoeken. Enerzijds moest er bij De roode vaan bezuinigd worden en anderzijds was Boon geen overtuigd en dogmatisch communist. Dit laatste is een aannemelijke verklaring voor het feit, dat hij als een der eersten werd ontslagen bij het doorvoeren van de noodzakelijke bezuinigingen:
‘Er waren ook mensen die vonden dat het niet helemaal in het partijkader paste, en dat ik geen Stalinist was zoals het hoorde. (...) en de man die het minst van allen in het gareel paste, ging het eerst aan de deur.’Ga naar eindnoot90. ‘Het was natuurlijk wel zo dat eerst diegenen ontslagen werden die het minst partijdiscipline hadden en daar was ik natuurlijk ook bij.’Ga naar eindnoot91. ‘Het was uitsluitend een zaak van bezuinigingen. Louis was een eerlijk communist, maar hij was geen politiek beest. Hij had zijn eigen visie ook, en hij was daardoor niet zo bemind door de toenmalige stalinisten.’Ga naar eindnoot92.
Boon was geen dogmatisch communist en ook geen stalinist. Maar ook qua levenshouding stond hij volgens Rosa Michaut apart: ‘Lowie's politieke kijk op de dingen kon ons niet altijd bekoren. Gelijk bijvoorbeeld zijn overtuiging dat de mensen niet te veranderen zijn en enkel in staat hun verdrukkers in te wisselen voor verdrukkers van een andere kleur. Wij kregen er lange gezichten van. Het leek ons zoveel als: lieve jongens, kuis de spade maar af en ga naar huis met de duiven spelen.’Ga naar eindnoot93. Sporen van de bezuinigingen bij De roode vaan zijn in de krant terug te vinden. In het najaar van 1946 wordt de cultuurpagina ‘Kunst en letteren’ omgedoopt in: ‘Kunst en wetenschap’, waarmee minder ruimte beschikbaar wordt gesteld voor kunst en cultuur. De ver uitgewerkte schetsen voor de uitgave van een communistisch tijdschrift, die gepubliceerd werden in het eerste jaarboek van het Louis Paul Boon-Genootschap, geven inzicht in de journalistieke ideeën, die Boon in januari 1945 had.Ga naar eindnoot94. Dit tijdschrift, dat De roode aarde had moeten gaan heten, moest volgens Boon openstaan voor allerlei overtuigingen en opvattingen. Het mocht niet dogmatisch zijn en moest niet alleen gelegenheid tot publikatie bieden aan vrijdenkende en linksgeoriënteerde intellectuelen, maar ook aan andersdenkenden. De roode aarde zou zich gaan richten tot alle progressieve intellectuelen in een poging hen nader tot het communisme te brengen. Vergelijking van deze plannen met de activiteiten van Boon bij De roode vaan leidt tot de conclusie, dat hij qua onderwerpskeuze nogal wat water bij de wijn gedaan heeft. In De roode vaan richt hij zich tot de arbeiders en houdt zich vrijwel continu bezig met de verhouding arbeider en kunstenaar. Bemiddeling tussen beiden ziet hij zelfs als belangrijkste taak van de kunstrubriek. Ook doet hij in zijn zoektocht naar authentiek literair werk een beroep op | |||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||
de creativiteit van de werkende klasse. Dit is echter maar één kant van de zaak. Deels gaat Boon zijn eigen weg, zeker omdat zijn beroep op de arbeiders weinig ‘waarachtigs’ opleverde. Hij besteedt in zijn artikelen voornamelijk aandacht aan experimentele kunstenaars, die door het doorsnee-publiek, en zeker de arbeiders, niet begrepen worden. Boon past er voor de kunst naar het volk toe te nivelleren. Hij besteedt geen aandacht aan volkscultuur. De kunst die hij bespreekt, is de kunst van een intellectuele bovenlaag. |
|