| |
| |
| |
Kees Revier
Ter nagedachtenis van F.T. Marinetti
Op zijn graf staat simpelweg, dat hij ‘dichter’ was. Het graf, een kopie van dat van zijn ouders, verderop, is zeer bescheiden van afmetingen en vorm, en dat niet alleen naar de maatstaven van de dodenstad waar het zich bevindt, de Monumentale Begraafplaats te Milaan.
Elders in Milaan, in een noordoostelijke buitenwijk, bevindt zich een nieuwerwets achterafstraatje, dat zijn naam draagt: de Via privata F.T. Marinetti. Op het naambordje staat hij onverschillig als ‘schrijver 1876-1944’ vermeld. Het viel me niettemin mee, dat de omstreden Milanees hier nog op deze wijze werd geëerd. Maar zijn graf - zijn teraardebestelling was een van de laatste ceremoniële aangelegenheden van Mussolini's kortstondige Reppublica di Salò - stelde me teleur. Ik had toch iets anders verwacht... ja, iets futuristisch. Marinetti was immers, van 1909 tot zijn dood, aan het hoofd gegaan van aanvankelijk een voorhoede van futuristische kunstenaars in diverse disciplines, later van een stoet zich Futurist noemende epigonen. Was hij niet de peetvader geweest van menige echte of zogenaamde vernieuwing op het gebied van schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, muziek, kookkunst? Had hij niet zelf, op het gebied van de futuristische dichtkunst, per manifest de invrijheidstelling der woorden geëist, door de destructie der syntaxis, de op school geleerde spelling en de normale typografie? Niet lang voordat men zijn graf kon delven, bevrijdde Marinetti nog, in een futuristisch manifest, de letters van de woordvorming waartoe ze sinds de uitvinding van het schrift waren gedwongen.
Marinetti wás uiteraard ook dichter en schrijver. Hij schreef, aanvankelijk in het Frans, maar naderhand alleen nog in het Italiaans, een omvangrijk leesbaar oeuvre bij elkaar, waarvan nauwelijks iets in het Nederlands vertaald is - ten onrechte. Het Franstalige publiek is beter af. Het behoeft niet de antiquariaten af om Marinetti's oorspronkelijk Franse werk te bemachtigen, sinds men in Italië aan de heruitgave der Scritti francesi is begonnen (reeds één deel verschenen, Mondadori, Milaan, 1983). In Frankrijk verschenen vorig jaar een heruitgave van de zedenschennende roman (aldus de Italiaanse justitie, anno 1910) Mafarka le futuriste en de vertaling van het autobiografische Il fascino dell'Egitto (1933). En recentelijk bracht het Centre Georges Pompidou, in de serie ‘Cahiers pour un temps’, de bundel F.T. Marinetti uit, onder redactie van G.-G. Lemaire. Deze uitgave bevat een tweetal vertalingen van proza van Marinetti, ‘Autoportrait’ (oorspronkelijk uit 1927) en ‘Les amours futuristes’ (oorspronkelijk uit 1922), die gevolgd worden door enkele getuigenissen van tijdgenoten over de schrijver alsmede een aantal korte studies.
Beide teksten van Marinetti in deze nieuwe uitgave van het Centre Pompidou moeten bijdragen aan ‘een nieuw, synthetisch portret van een schrijver’, aldus Lemaire in zijn inleiding. Immers, ‘de kampioen van het Futurisme, de propagandist en de strateeg hebben tenslotte de schrijver geheel aan het oog onttrokken (...)’. Dit is opnieuw Lemaire, in de aanhef van zijn essay over Marinetti; hij vat hier zijn inleiding bondig samen. Luciano De Maria constateert, in zijn bijdrage, dat, bij alle aandacht voor het Futurisme, Marinetti en zijn werk maar heel weinig bestudeerd worden. En wanneer dat wel eens het geval is,
| |
| |
heeft men vooral aandacht voor de theoreticus, de ideoloog en schrijver der futuristische manifesten, ‘maar men vergeet in het algemeen de schrijver’. Volgens Lemaire - zie opnieuw diens inleiding - is dat ook wel aan Marinetti zelf te wijten, omdat deze ‘het nageslacht het beeld heeft nagelaten van een man van het spektakel, extravert, een onvermoeibaar pleitbezorger van ideeën en doctrines die moesten leiden tot de “futuristische reconstructie van het universum”’. Het is een beeld van Marinetti dat ik koester, maar waarachter de bundel van het Centre Pompidou kennelijk op zoek is naar de ware Marinetti.
L. De Maria weet dan ook te melden dat Marinetti eigenlijk een aardige vent - een teder echtgenoot en goed vader - was, en dat zijn agressieve praatjesmakerij en losse vuisten alsmede zijn zin voor schandaal (ik noem hier nog wat facetten van 's mans imago) gewild en berekend waren.
Tevens hebben De Maria en naast hem Arrigo Lora Totino, in diens bijdrage ‘Marinetti ingénieur de la parole’, oog voor de democraat achter de fascist, die Marinetti voor het oog van de wereld was. Marinetti zou immers, rond 1918, in geschrifte een aantal instellingen bepleit hebben, die ook tot onze samenleving behoren, van het algemeen kiesrecht, ook voor vrouwen, tot de acht-uren dag, het recht van staking en de collectieve arbeidsovereenkomst. Hij had zich overigens al eerder, in 1911, ten gunste van het kiesrecht voor vrouwen uitgesproken - het effect waarop hij hoopte, was de ‘totale verdierlijking van de politiek’. De het kiesrecht uitoefenende vrouwen gunde hij van harte de ‘nobele rol om het Parlementarisme definitief te doden’ (Le Futurisme, Sansot, Parijs, 1911, pagina 64).
Marinetti's betrokkenheid bij het opkomend fascisme geeft echter weinig voedsel aan het vermoeden van zijn democratische gezindheid. In 1919 nam hij deel aan een Milanees straatgevecht dat eindigde met de aangestoken brand van de kantoren van het socialistische dagblad Avanti! (een ‘overwinning’ waarop hij later met voor die tijd gepaste trots terugkeek), en stond hij als tweede op de door Mussolini aangevoerde kieslijst der fascisten. De mannen leden een electorale nederlaag, waarover de voormalige lijsttrekker zich weinig zorgen meer zal hebben gemaakt, toen hij naderhand de macht greep. Daar had hij het kiesrecht voor vrouwen niet bij nodig, noch Marinetti - die overigens de Fasci di Combattimento tijdens hun congres van 1920 verlaten had, ze uitmakend voor reactionair en passé-istisch. In 1923, na Mussolini's machtsovername, werd hij weer lid. De toevoeging ‘en politicus’ is op zijn grafzerk terecht achterwege gebleven.
In de Enciclopedia Italiana, deel xvi, uitgegeven in 1932, staat als eerste karakteristiek van het trefwoord ‘Futurismo’: ‘vernieuwende artistiek-politieke beweging’. Het naslagwerk heeft echter weinig politieke wapenfeiten te noemen: behalve Marinetti's irredentistische en anti-Oostenrijkse redevoeringen van 1910-1911, de interventionistische campagne die hij en andere Futuristen voerden en hun verheerlijking van en deelname aan de oorlog, des dichters geringe bijdrage aan het opkomend fascisme. Ten slotte staat er, dat ‘veel Futuristen’ deelnamen aan D'Annunzio's gewapende verovering van de stad Rijeka en aan de ‘Mars op Rome’, maar daar was Marinetti niet bij. In dit door hemzelf geschreven lemma laat Marinetti de oprichting van een futuristische politieke partij in 1918 ongenoemd, evenals het programma daarvan. Mogelijk omdat - het ligt voor de hand dat te vermoeden - hij ook zelf wel zag, dat wat het regime van zijn huidige partij er in Anno Xo van de eigen jaartelling van gemaakt had, bepaald niet strookte met de inhoud van het futuristisch partijprogramma.
Het is op grond hiervan, dat Lora Totino de democraat in Marinetti ziet, ook al bepaalt deze, dat het parlement dat het volk kiest, uit industriëlen, landbouwers, ingenieurs en zakenlieden zal bestaan, de te kiezen Assemblée uit 20 jongeren onder de dertig en de regering uit 20 technici. Bovendien was Marinetti in dit programma niet zo fel nationalistisch als hij gewoon was te zijn. Deze eisen bevatte het bijvoorbeeld niet: ‘Alle vrijheden, behalve die om laf, pacifistisch, anti-Italiaans te zijn (...) een volk dat trots is Italiaans te zijn, voor de oorlog, enige hygië- | |
| |
ne van de wereld, en voor de grootheid van een Italië dat op intensieve wijze agrarisch, industrieel en commercieel is. Economische bescherming en patriottische opvoeding van het proletariaat. Een cynische, sluwe en agressieve buitenlandse politiek - Koloniale expansie - Vrijhandel. Irredentisme - Panitalianisme - Primaat van Italië’ (dit komt uit een politiek pamflet uit 1913). Deze eisen laten zich niet verenigen met een zinvol gebruik van vrijheid van meningsuiting en kiesrecht, dat spreekt. Moet men Marinetti op zijn woord geloven, wanneer hij de democratie predikt?
In Al di là del Comunismo (‘Het communisme voorbij’, 1920) schetst Marinetti het beeld van een maatschappelijke ordening die nog veel verder afstaat van de fascistische werkelijkheid dan het futuristisch partijprogramma. Dit politieke programma is Futurisme voor de stompe menigte; de kunst is deze vér vooruit. Immers, de menigte heeft geen begrip voor de ‘verbijsterende ontdekkingen’, de ‘brutaliteit’ van de ‘polemische expressies’ en de ‘vermetele opwellingen van de intuïtie’ van het artistieke Futurisme. Het politieke Futurisme verleent een stem aan ‘het bewustzijn van het gehele ras in zijn hygiënische, revolutionaire impuls’. In Al di là del Comunismo vloeien kunst en politiek weer samen in het brein van de schrijver, als deze de kunst en de revolutionaire kunstenaars de macht verleent. Het resultaat van deze heerschappij zal gratis theater voor iedereen zijn, in elke stad een Paleis van het Genie voor Vrije tentoonstellingen van het creatief vernuft, gratis bioscopen, bibliotheken en dagbladen, alsmede orkesten op elke straathoek, ‘om het harde, donkere, afgezaagde en krampachtige ritme van het dagelijks leven kleur te geven, te veredelen, te sterken en op te frissen’. Het probleem van het welzijn zal een artistieke oplossing krijgen. De voorhoede der Futuristen zal bij het Italiaanse volk, een typisch, bijna geheel uit kunstenaars bestaand ras, het vermogen om te dromen vergroten. ‘Dank zij ons zal de tijd komen, waarin het leven niet langer alleen maar een leven van brood en arbeid zal zijn, noch een leven van ledigheid, maar waarin het leven zal zijn een levenskunstwerk.’ ‘Wij zullen geen aards paradijs hebben, maar de economische hel zal opgevrolijkt en aanvaardbaar gemaakt worden door ontelbare feesten der kunst.’
Het fascistisch regime slokte Marinetti echter meer op dan dat deze er vorm aan kon geven. In 1929 aanvaardde hij het lidmaatschap van de Koninklijke Academie van Italië. Een vreemde manoeuvre (van dwang en tegensputteren is mij niets bekend), gezien zijn notoire hekel aan dit soort passé-istische instituties. Marinetti verdedigde zich in het blad Les nouvelles littéraires (Parijs, 7 december 1929) met de mededeling dat de door Mussolini gestichte academie er was om de geestdrift, de diepzinnigheid en het prestige van het scheppende genie van het ‘Italiaanse ras’ te verhonderdvoudigen. Er gold slechts één strenge wet op de academie, in overeenstemming met het plan van de stichter, die van de nationale trots. Marinetti wil niet alle vrijheden opnoemen die men in het fascistische Italië wel geniet. Slechts dit: ‘(...) Benito Mussolini voelde op een gegeven moment de absolute noodzaak om de antipatriottische stompzinnigheid van het parlementarisme en het communisme uit te schakelen. Hij moest zijn vijanden de mond snoeren en het recht van satire, dat zijn medewerkers bij hun arbeid bedreigde, schrappen.’ Hij voegt daaraan toe, zelf reeds in 1911 gezegd te hebben: ‘Het woord Italië moet het woord vrijheid overheersen.’
Marinetti kan veel aangewreven worden. Wie dat wil doen, raad ik zijn boekje Le Futurisme (Sansot, Parijs, 1911; herverschenen bij L'Age d'Homme, Lausanne, 1980) aan. Dit behandelt een aantal algemeen maatschappelijke vraagstukken als de liefde, de vrouw, de man, de parlementaire democratie, oorlog en vrede, de dood. Marinetti's opvattingen over de vrouw zouden hem thans duur komen te staan. De vrouw loopt de man voornamelijk in de weg, dit ‘werktuig der wellust’, dit ‘vergif’, en ook de Liefde die de vrouw belichaamt is een obstakel op 's mans marsroute. Wat betreft de inferioriteit der vrouw meent Marinetti, dat, indien de vrouw generaties
| |
| |
Het derde graf van links is dat van Marinetti: het simpelste van een aantal simpele graven-ineen-rijtje, aan de voet van grafhuizen van kolossale afmetingen, Marinetti was een groot praatjesmaker tijdens zijn leven; anderen proberen hier na hun dood indruk te maken.
lang dezelfde opvoeding van lichaam en geest had gehad als de man, het redelijkerwijs mogelijk zou zijn te praten over de gelijkheid der geslachten. Dit klinkt genuanceerder dan het is; de man zou namelijk op het punt staan zich mentaal en fysiek nog veel verder te ontwikkelen. En zoals het is, bevindt de vrouw zich in een staat van ‘intellectuele en erotische slavernij’, alsmede in ‘een toestand van absolute inferioriteit wat betreft karakter en intelligentie’.
Neen, dan de man! Marinetti voorziet een nieuwe, ‘verveelvoudigde’ man ‘van een onmenselijk type’, ‘in wie de morele smart, de goedheid, de tederheid en de liefde zullen zijn afgeschaft, die alleen maar bijtende vergiften voor de onuitputtelijke, vitale energie zijn, alleen maar onze krachtige fysiologische elektriciteit onderbreken’. De nieuwe man zal van nature wreed, alwetend en strijdlustig zijn, en zal slechts de wellust kennen van het gevaar en van de dagelijkse heldhaftigheid. Marinetti is optimistisch over de mogelijkheden van de nieuwe man; uitgaande van Lamarcks theorie van de snelle, doelgerichte biologische mutatie, voorziet hij dat deze man bijvoorbeeld vleugels zal ontwikkelen. Ook het zelfstandig, louter door wilskracht baren (van zonen, natuurlijk) behoort tot de mogelijkheden.
In afwachting van de nieuwe man geven die lieden het goede voorbeeld, die haast zonder liefde door het leven gaan, ‘in een atmosfeer met de kleur van staal’. Zij houden er geen maîtresse op na, ‘maar zij houden ervan om elke morgen met een verliefde nauwgezetheid de perfecte inwerkingstelling van hun fabriek te constateren’. De geslachtsdaad, ten slotte, dient de man slechts te interesseren teneinde de soort in stand te houden.
Heldhaftigheid is voor Marinetti een levensvervulling. Hij stelt daarom de introductie op school voor van een leergang fysieke risico's en gevaren, waarbij kinderen geconfronteerd worden met ‘een serie gevaren, waarvan steeds het één verschrikkelijker is dan het ander (...), zoals brand, verdrinking, instorting van plafonds en andere rampen’.
| |
| |
Hij is ook een groot voorstander van oorlog, i.c. die met Oostenrijk. In afwachting daarvan verheugt hij zich over het veelvuldig verongelukken van vliegeniers, onder het motto (van Blériot): ‘Er zijn nog heel wat lijken nodig voor de vooruitgang.’ ‘(...) wij hechten geen andere waarde aan het menselijk leven dan dat van de inzet die men riskeert in de louche goktent van de dood.’ Toen in 1915 de oorlog met Oostenrijk binnen bereik gekomen was, mede dank zij Marinetti's campagne daarvoor, kwam de Italiaanse editie van Le Futurisme uit, onder de titel Guerra sola igiene del mondo (‘Oorlog, enige hygiëne van de wereld’). In een interview (Comoedia, Parijs, 26 maart 1909) had Marinetti deze leus verklaard door een volk met een persoon te vergelijken. Zoals iemand baat kan hebben bij baden en aderlatingen, aldus de geïnterviewde, hebben volkeren behoefte aan ‘een constante hygiëne van heldhaftigheid’ en, van tijd tot tijd, ‘een roemrijke douche van bloed’. In een toevoeging, nieuw voor de Italiaanse editie, verwacht Marinetti de volgende heilzame effecten van de oorlog. ‘De oorlog zal zijn vijanden van hun gezag beroven: de diplomaten, professoren, filosofen, archeologen, critici, de obsessie van de cultuur, Grieks, Latijn, geschiedenis, seniliteit, musea, bibliotheken, toeristische industrie. De oorlog zal de gymnastiek ontwikkelen, de sport, de praktische scholen voor landbouw, handel en industrie. De oorlog zal Italië verjongen, haar verrijken met mannen van actie, haar dwingen om niet langer te leven van het verleden, van de ruïnes en van het zachte klimaat, maar van de eigen nationale krachten.’ De mentaliteitsverandering die de oorlog hier moet bewerkstelligen, was eerder in hetzelfde hoofdstuk doel geweest van zowel het ‘onmiddellijke’
als het ‘totale’ programma van het Futurisme.
Dat Futurisme deugt niet, dat lijkt me duidelijk.
Het is misschien de vraag of Marinetti dit allemaal serieus meende. De wedervraag zou dan luiden: hoe kán men zoiets serieus menen, bijvoorbeeld dat Marinetti, in het manifest waarmee hij in februari 1909 het Futuris-
| |
| |
me proclameerde, zichzelf en de zijnen tien jaar gaf om hun taak te volbrengen? Als die jaren om zijn, zo voorspelt Marinetti, zullen de Futuristen van het eerste uur, als zij geschaard zitten rond het schrale vuurtje dat zij nog van hun dichtbundels kunnen stoken, bij hun aftandse vliegtuigen, hun roemloos einde vinden onder de moordenaarshand van de nieuwe generatie Futuristen. Dat gebeurde niet, en 24 jaar later noemde Fortunato Depero, zelf een wat jonger lid van de eerste generatie, Marinetti uitdrukkelijk als capo van het Futurisme, en was hij zeer vereerd met het persoonlijk beschermheerschap van Zijne Excellentie het academielid voor het blad waarin hij dat schreef.
Al die manifesten, voornemens, blikken in de toekomst, programma's, het is natuurlijk maar literatuur, ze verwijzen niet naar de werkelijkheid. Marinetti gaf dat zelf reeds verbazend snel op bepaalde punten toe. Zowel in het interview met Comoedia in 1909, in een artikel getiteld Che cos'è il Futurismo? (‘Wat is het Futurisme?’) uit 1910, als in een interview met Le Temps, 14 maart 1911, stelt hij dat het in het oprichtingsmanifest bepleiten van brandschatting der bibliotheken en inundatie der musea slechts bij wijze van spreken was, ‘een gewelddadig beeld van de wil (...) om zich eindelijk aan de obsessie van het verleden te onttrekken...’ De futuristische ‘minachting der vrouw’ blijkt slechts de al dan niet fatale vrouw als overheersend thema in de toenmalige literatuur te gelden. ‘De vrouw is een tragische snuisterij die een te grote plaats inneemt in ons leven en in de kunst,’ vertelde hij aan Le Temps.
De realiteit en het literaire beeld van hoe deze eruit moet zien, lopen bij Marinetti door elkaar, dat is de indruk die je krijgt. Wat rest, zijn echter teksten, thans netjes gebundeld in bloemlezingen, je hoeft de vlugschriften niet van straat te rapen. Wat er tussen zat, is verdwenen. Hoe leefde de Futurist, wat ging er in hem om? Het door Marinetti afgekondigde Futurisme was in ieder geval wervend. Hoewel hijzelf invloed en aanhang zwaar overdreef, zijn er toch ettelijke tientallen actieve Futuristen, in alle, desnoods zelf verzonnen kunsten, bij name bekend. Die hebben zich toch niet aangesloten bij een schilder- of dichtstijl, een of ander maniërisme?
Maar ook vatte Marinetti de realiteit op als literatuur. ‘Het dynamische en agressieve Futurisme realiseert zich thans volkomen in de grote wereldoorlog die het - als enige - voorzag en verheerlijkte, voordat deze uitbrak,’ schreef hij in 1915. ‘De huidige oorlog is het mooiste futuristische gedicht dat tot op heden is verschenen (...). (...) Heden wonen wij een immense futuristische tentoonstelling van dynamische en agressieve schilderijen bij, waar we snel naar binnen willen gaan en ons aan bloot stellen.’ En hij nam vrijwillig dienst toen Italië later in dat jaar in de wereldoorlog intervenieerde; het krijgshaftig bestaan was voor hem niet alleen een metafoor van het intense, ten volle benutte levenplotseling afgebroken, misschien, door een vroege dood, maar wegkwijnen is erger. Marinetti was naderhand ook nog soldaat in Abessinië en in 1942 aan het Oostfront.
Ondanks zijn vrijwillige deelname, was de oorlog een realiteit die Marinetti overkwam; hij noemde deze futuristisch, zoals hij naderhand, in 1924, van de heerschappij van Mussolini zou zeggen, dat deze de realisatie was van het futuristisch minimumprogramma. Hij verstond de kunst ergens het mooie in te zien, in de oorlog, het fascisme, het tijdperk van overweldigende techniek en industrialisatie...
Wat rest, zijn de teksten. Zo ook Gli amori futuristi uit 1922, thans in een Franse vertaling beschikbaar, in de bundel van het Centre Pompidou. Het gaat hier om vijftien verhaaltjes die een gewelddadige sensatiezucht gemeen hebben, waarbij de protagonisten zichzelf niet sparen, maar nog minder de anderen die er in optreden. Zo haalt een dame, in een streek waar de blanken zulks niet op prijs stellen, een neger in haar bed, die kort daarna door een woedende menigte gelyncht wordt. Een andere dame wil het bloed van haar geliefde zien, onder diens afgestroopte huid. Een man legt het aan, na afloop van een soiree, met de mondaine gastvrouw, doch wordt geconfronteerd met haar half idiote zoon, die gewapend is. Een andere man bedriegt zijn
| |
| |
verloofde met een leeuwentemster, maar vindt een concurrent in Gaston, haar lievelingsleeuw. Iemand die zich tot dat doel hult in de vermomming van rooms-katholieke priester zet zijn beide maîtresses aan tot een verschrikkelijke onderlinge haat. Het gaat hier niet alleen om de sensatiezucht van de schrijver, die al dit sterks moet verzinnen, maar ook om die van de lezer. Deze wordt bijvoorbeeld genood tot deelname als passagier aan een locomotiefrace: twee locomotieven, ieder aan een kant van een brug, moeten deze als eerste zien te passeren. Op de brug ligt slechts een enkel spoor... Alle verhalen zijn zulke uitnodigingen, het beschrevene, veelvuldig met behulp van de toekomende tijd, wordt de lezer steeds aanbevolen als levensprogramma. Het ‘levensprogramma’ is een nieuw literair genre, aldus Marinetti in zijn inleiding, bedoeld om ‘de mannen te raden wat betreft de uitwerking van hun lot’.
Door ze als te volgen ‘levensprogramma's’ te presenteren, verleent Marinetti deze vijftien verhaaltjes een kleur en een samenhang, die er anders aan zou ontbreken. Ze passen op deze wijze ook in het Futurisme, dat, zoals ik het hier naar voren gebracht heb, ook veel van een ‘levensprogramma’ heeft. En zou het vertellen van deze gewelddadige, dikwijls onsmakelijke verhalen, en het opdissen ervan als ‘levensprogramma’ aanvaardbaar zijn, indien dit niet futuristisch was?
De Futuristen willen ‘dat een meesterwerk verbrand wordt met het lijk van zijn maker’, aldus Marinetti in Le Futurisme. Hij ligt thans zelf in zijn graf, maar zijn werk geniet nu al weer enige tijd ruime belangstelling. In de bundel van het Centre Pompidou brengen de geleerden, i.c. Arrigo Lora Totino en Giovanni Lista, een periodisering aan in zijn romans, dicht- en toneelwerken. ‘Tegenover de conceptie van het onvergankelijke en het sterfelijke stellen wij, in de kunst, die van de wording, van het vergankelijke, van het voorbijgaande en van het efemere.’ Niettemin schreef Marinetti allerlei werk, dat, zodra het voltooid en gedrukt was, geen kunstwerk in wording meer was. Het meest vluchtige vlugschrift van zijn hand is wel bewaard gebleven en vaak ook nog heruitgegeven in een stevig gebonden bloemlezing.
Niettemin wil ik hier, ten slotte, als roekeloze mening ventileren, dat Marinetti wel degelijk een efemeer kunstwerk geschapen heeft, een kunstwerk dat steeds in wording was, totdat hij stierf. Dat was het Futurisme, de futuristische Beweging, waarvan hij de ‘directie’ was: een moeilijk, zo niet onmogelijk te overzien geheel samengesteld uit activiteiten in de bekende kunstdisciplines en expanderend naar de minder bekende. Deze activiteiten hebben met elkaar gemeen dat zij de vrucht zijn van eenzelfde, oprechte of geaffecteerde, vernieuwingsdrang, die zich periodiek uitte in manifesten die de betreffende vernieuwing afkondigen, bekrachtigen of evalueren, dit alles onder de noemer ‘futuristisch’. Meer dan de produkten der betreffende vernieuwing binnen enige discipline zijn het de manifesten, dikwijls met de ondertekening van Marinetti, maar in ieder geval doortrokken van zijn geest, die het futuristische karakter ervan moeten suggereren. En daarmee het verband moet leggen met andere activiteiten - zodat zij te zamen thans, door de Nachwelt, begrepen kunnen worden als ‘futuristische reconstructie van het universum’. Zo luidde dan ook de titel, overgenomen van een verder niet zo beduidend manifest van de schilders Giacomo Balla en Fortunato Depero uit 1915, van de meest uitgebreide, het ‘gehele’ Futurisme (dus ook de ‘futuristische kunstbloemen’) omvattende tentoonstelling ooit gehouden, in 1980 te Turijn. Als ik nu de zeer omvangrijke catalogus daarvan doorblader, kan ik me niet aan de indruk onttrekken, dat, nu Marinetti en alle aanhangers van het Futurisme dood of bejaard zijn, zo'n tentoonstelling slechts sporen van het Futurisme biedt, niet meer dan luttele sporen.
| |
Literatuur
F.T. Marinetti, Centre Georges Pompidou, Cahiers pour un temps, Parijs, 1984 |
F.T. Marinetti, Le Futurisme, L'Age d'Homme, Collection Avant-Gardes, Lausanne, 1980 |
F.T. Marinetti e il Futurismo, a cura di Luciano De Maria, A. Mondadori, Milaan, 1981 |
|
|