ven moeten ze, eventueel aan de haren, naar de viriliteit gesléépt worden.
We moeten aan allen, vrouwen en mannen, beiden even zwak, een nieuwe energieleer opleggen, om een periode van hoogstaand mensdom te bereiken.
Iedere vrouw moet niet alleen vrouwelijke deugden bezitten maar ook mannelijke kwaliteiten, anders blijft het een verwijfd wezentje. En de man die alleen beschikt over de kracht van de mannetjesputter blijft bij gemis aan intuïtie, alleen maar een bruut.
Evenwel, in het tijdperk van vrouwelijkheid waarin we leven, is alleen een overdrijven in tegenovergestelde richting heilzaam en moet men zich de bruut ten voorbeeld stellen.
Géén vrouwen meer wier ‘armen, in volle bloesem, zich vastklampen aan hun knieën, op de ochtend van het vertrek’ die de soldaten moeten vrezen, ziekelijke vrouwen die zwakte en ouderdomskwaaltjes in stand houden, terwijl ze hun mannen domesticeren voor hun eigen plezier of materiële verzorging. Géén vrouwen meer die alleen voor zichzelf kinderen maken en ze behoeden voor ieder gevaar, voor ieder avontuur, dit wil zeggen voor iedere vreugde, en die het recht van hun dochter op liefde en van hun zoon op oorlog betwisten! Géén vrouwen meer die als poliepen op hun haardsteden zitten en met hun tentakels al het bloed van hun mannen uitzuigen en hun kinderen bloedarm maken maar: vrouwen die beestachtig liefhebben en juist in hun begeerte hun vernieuwende kracht doen opgaan.
Vrouwen zijn Erinyen, Amazones, Semiramiden, Jeanne d'Arcs, Jeanne Hachettes; Judiths en Carolines (sic) Corday, Cleopatra's en Messalina's, strijdsters die heviger van zich afslaan dan mannen, die opzwepend liefhebben, vernietigsters die, de breekbaarsten smorend, in een overwinningsroes of wanhopend met een wanhoop ‘die het hart geheel uitput’, bijdragen tot de natuurlijke selektie.
Brachten volgende oorlogen maar heldinnen als zo'n schitterende Caterina Sforza tot leven die, terwijl ze de verdediging van haar belegerde stad leidde, en vanaf de muren zag dat de vijand het leven van haar zoon bedreigde teneinde haar te verplichten zich over te geven, heldhaftig haar geslachtsdeel liet zien en schreeuwde: ‘Doodt hem maar! Ik heb nog altijd m'n kut om nieuwe te maken!’
Ja, ‘de wereld is zwanger van wijsheid’, maar de vrouw is uit instinct niet wijs, niet vredelievend en niet goed.
Omdat haar ieder gevoel voor maat ontbreekt, wordt ze in een slaperige periode van het mensdom té wijs, té vredelievend, té goed.
Haar intuïtie, haar verbeelding zijn tegelijkertijd haar kracht en haar zwakheid.
Ze is een massamens: ze maakt haar opwachting voor helden, maar, als die er niet zijn geeft ze haar steun aan imbecielen.
Volgens de apostel, opwekker van de geest, offert de vrouw, verwekster van het vlees, of heelt, laat het bloed vloeien of stelpt het, is strijdster of verpleegster.
Eenzelfde vrouw, die op de rails gaat liggen om te verhinderen dat de soldaten ten oorlog trekken, werpt zich in een andere periode, al naar gelang de ideeën die in zwang zijn, wat weer afhankelijk is van