Maatstaf. Jaargang 33
(1985)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Kees Joosse
| |
[pagina 70]
| |
1915, schreef hij voor dezelfde vereniging Open brief aan hen, die anders zijn dan de anderen. In deze anonieme brochure probeert François het zelfrespect van de homosexueel, dat zo sterk te lijden heeft onder de vijandige reacties van de maatschappij, te versterken. Hij wijst hem niet alleen op het recht dat hij heeft anders te zijn dan anderen, hij houdt hem ook voor dat de homosexueel een intenser en kleurrijker liefdeleven heeft dan ‘in de meeste normale gevallen’.Ga naar eindnoot8. Een zeer progressief geluid in een tijd waarin men gewoonlijk slechts ruimte vraagt voor platonische homosexuele verhoudingen, omdat zij niet strijdig zijn met de heersende gedachte dat sexualiteit in dienst moet staan van de voortplanting. Na het verschijnen van Anders treedt J.H. François toe tot het bestuur van het Nederlandsch Wetenschappelijk-Humanitair Komitee. Zijn naam, dat wil zeggen zijn pseudoniem, blijft onder de jaarverslagen van het Komitee staan tot 1939. Wat maakte Anders zo aantrekkelijk voor het Nederlandsch Wetenschappelijk-Humanitair Komitee? Evenals Levensleed probeert deze roman de wetenschappelijke inzichten inzake homosexualiteit: uranisme is geen perversiteit, geen degeneratieverschijnsel, maar een variëteit, te populariseren. De verspreiding van deze biologische visie op homosexualiteit door middel van romans ging niet onopgemerkt voorbij aan de ‘buitenwacht’. Goudsmit en Ter Kuile schrijven in hun handboek over sexualiteit: ‘Maar de propagandistische oproepingen, mededeelingen en verhandelingen der homosexuelen zijn heel wat gevaarlijker dan de moeilijk toegankelijke geleerde werken’.Ga naar eindnoot9. Tot de eerste groep rekenen de schrijvers ook de ‘homosexuele romans’, die zij nog schadelijker voor de volksgezondheid achten dan de ‘pornografische drukwerken’ oftewel de heterosexuele pornografie; tot de ‘geleerde werken’ rekenen ze de geschriften van A. Aletrino en L.S.A.M. von Römer, twee mannen die het biologische denken inzake homosexualiteit in Nederland en de Duitse literatuur op dit gebied enorm gestimuleerd hebben. Deze reactie geeft niet alleen aan dat het Komitee met deze romans haar doelgroep bereikte, maar ze geeft tevens aan dat het beoogde doel niet altijd bereikt werd. Ook ‘ontsexualiseerde’ romans als Levensleed en Anders vermochten het publiek nog niet altijd tot andere, meer verlichte denkbeelden te brengen. Voor we wat dieper ingaan op de reacties van lezers, zullen we de roman Anders nader bezien. Anders wordt ingeleid door J.L. Walch, iemand die een autoriteit op het gebied van de letterkunde en het toneel genoemd mag worden, maar die beslist geen affiniteit met homosexualiteit had. Dat blijkt ook uit zijn voorwoord. Enerzijds stelt hij dat hetgeen in Anders beschreven wordt zijn tegenzin opwekt, anderzijds vindt hij dat de roman ‘ons, die niet “anders” zijn’ in aanraking brengt met een andere wereld. Aangezien deze wereld beschreven is vanuit de smartelijke ervaringen van een eerlijk mens, verdient deze roman volgens Walch onze literaire waardering. Het is opmerkelijk dat Anders, in tegenstelling tot Levensleed, ingeleid wordt door een literator en niet door een sexuoloog. Exlers roman werd van een voorwoord voorzien door Magnus Hirschfeld, de voorzitter van het Wissenschaftlich-Humanitäres KomiteeGa naar eindnoot10., een autoriteit op het gebied van uranisme. Hij wijst er in zijn ‘Vorwort’ op dat Levensleed de natuurgetrouwe weergave van de levensgeschiedenis van een ‘Edeluranier’ is en beschouwd mag worden als de literaire pendant van het wetenschappelijke werk van Exlers landgenoten A. Aletrino en L.S.A.M. von Römer. Het feit dat Anders ingeleid wordt door een literator en niet door een deskundige op het gebied van uranisme, is symbolisch voor de literaire waarde van deze roman. Blijft Levensleed steken in de sfeer van het propagandageschrift, Anders is een tendensroman waarin literatuur en wetenschappelijke visie redelijk harmonieus samengaan. De roman Anders beschrijft het leven van Eddy de Laet, een jongeman die bij zijn tante (Dora de Laet) en oom (mr. Alfred de Coster) inwoont, doordat zijn ouders in Indië verblijven. Zij komen met verlof naar Nederland en moeten concluderen dat ze vervreemd zijn van hun zoon. Daar komt nog bij dat Eddy's vader, Henk de Laet, totaal andere interesses heeft dan zijn zoon: Henk de Laet is een echte rokkenjager, terwijl Eddy geen belangstelling voor vrouwen heeft. Eddy's moeder doet nog wel pogingen om door te dringen tot de leefwereld van haar zoon - ze leest bijvoorbeeld de door Eddy zo bewonderde roman De kleine Johannes - maar ze blijft ‘een vreemde’ voor Eddy. De kloof tussen ouders en | |
[pagina 71]
| |
zoon wordt nog vergroot als Eddy's vader vermoedt dat de vriend van Eddy, de broer van zijn oom Alfred de Coster, homosexueel is. Hij laat de gangen van deze man, Paul de Coster, nagaan door een detective en verkrijgt met diens hulp het bewijs dat Paul inderdaad ‘anders’ is. Henk de Laet verbiedt zijn zoon vervolgens de omgang met Paul. ‘Want als Eddy ouder werd, zou Paul hem misschien over deze dingen spreken en den jongen daardoor in die richting brengen.’Ga naar eindnoot11. Paul, die nooit iets van zijn geaardheid aan Eddy heeft laten blijken, is diep geschokt door dit verbod en vertrekt naar Italië. De roman eindigt echter zeer positief: Eddy ontdekt, na enkele psychische inzinkingen, zijn geaardheid. Paul keert terug naar Den Haag en gaat na Eddy's meerderjarigheid met hem samenwonen. Eddy, inmiddels student in de rechten, wil zich na zijn studie in dienst stellen van hen die ‘anders’ zijn. Zo eindigt Anders met twee impliciete verwijzingen naar artikel 248 bis (‘De meerderjarige die met een minderjarige van hetzelfde geslacht, wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, ontucht pleegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar’), dat de gemoederen, in het bijzonder de homosexuele, nog geruime tijd zal bezighouden.Ga naar eindnoot12. Waarom is Anders een evenwichtiger roman dan Levensleed? Daarvoor zijn een aantal argumenten aan te voeren: a. de roman bevat diverse visies, zodat de boodschap inzake homosexualiteit in een gedifferentieerd kader geplaatst wordt; b. het standpunt van de verlichte wetenschap over homosexualiteit wordt niet expliciet weergegeven, waardoor de romanpersonages niet verworden tot spreekbuizen van de auteur; c. de psychologische spanning wordt lang vastgehouden. We zullen deze argumenten nader toelichten. Anders geeft niet alleen een visie op de homosexueel en zijn problemen, maar ook op de huwelijksmoraal van sommige heterosexuele mannen. Henk de Laet wordt direct bij zijn aankomst in Den Haag al gecharmeerd door het ‘blanke, blonde’ van de dienstmeisjes. De verteller geeft hier een verklaring voor: ‘Maar gedurende al die jaren, was er, achter in zijn denken, te-midden van ook het meestweelderige lichaamsgenot, altijd geweest een heimwehig smachten naar het blanke vrouwenschoon, waarvan hij, op jongen leeftijd al, had geplukt de eerste lokkende vruchten...’Ga naar eindnoot13. In de ogen van Henk zijn getrouwde mannen die niet af en toe een vrouw versieren onmanlijk, duf, burgerlijk en het duurt dan ook maar enkele dagen voordat Henk zijn manlijkheid bewijst. Van zijn echtgenote verwacht Henk echter een andere moraal. Wanneer ze haar nood klaagt over de avonden die ze alleen door moet brengen, zegt ze ‘plagerig lachend’ een amant te zullen nemen. Henk denkt dan: ‘Verbee-je, zijn mooie vrouwtje in de armen van een ander!’ De verteller voegt er direct aan toe: ‘Dat hij vaak elders liefkoozing vond, was heel wat anders, vond hij. Zij wist dat bovendien niet.’Ga naar eindnoot14. De visie die de verteller op Henk heeft, staat natuurlijk niet helemaal los van zijn oordeel over Eddy en Paul. Hun vriendschappelijke omgang, gespeend van ‘lage’, zinnelijke lusten en gevoed door hun gemeenschappelijke belangstelling voor het schone in het leven, met name de muziek, wint aan waarde door Henks animale kijk op het leven. ■
Mien de Laet, de zuster van Henk, vertegenwoordigt in Anders de geëmancipeerde, ruimdenkende vrouw. Ze heeft een mislukt engagement achter de rug en zoekt haar heil in haar werk en de theosofie. Hoewel beide bezigheden de nodige vulling aan haar leven geven, is ze toch niet helemaal gelukkig. Ze wordt herhaaldelijk geconfronteerd met het feit dat haar roeping elders ligt: in het moederschap. Aan het eind van de roman gaat Mien de huishouding van Eddy verzorgen, wat betekent dat ze de gebruikelijke vooroordelen over homosexualiteit trotseert en een verzorgende taak, die overeenkomsten vertoont met het moederschap, op zich neemt. Het slot van Anders krijgt door deze wending een ‘eind goed, al goed’ sfeer die de roman beslist niet ten goede komt en die hedendaagse feministen de haren te berge doen rijzen. Eddy de Laet en ook zijn moeder worden door de Nederlandse samenleving gediscrimineerd op grond van hun huidskleur. ‘Mevrouw [de moeder van Henk de Laet] had eigenlijk nooit geheel kunnen goedkeuren Henk's huwelijk met zo'n Indische. Want, al schreef zij altijd hartelijk en in correct Hollandsch, mevrouw zou toch liever een pur-sang Hollandsche als Henk's vrouw hebben begroet.’Ga naar eindnoot15. Eddy's moeder, | |
[pagina 72]
| |
Toet de Laet, voelt dit aan en probeert in de gunst van Henks moeder te komen. Wanneer zij ziek wordt, verzorgt Toet haar op zo voorbeeldige wijze, dat de nurksheid in het gedrag van mevrouw De Laet plaats maakt voor sympathie. Overigens is deze daad van naastenliefde niet alleen te danken aan Toets verlangen om door haar schoonmoeder als schoondochter geaccepteerd te worden, ze wordt ook ingegeven door Toets eenzaamheid. De verpleging geeft haar een doel in het eenzame, saaie Haagse bestaan. Eddy heeft het op de middelbare school af en toe zwaar te verduren. Hij wordt door één van zijn medeleerlingen uitgescholden voor ‘nonnie’. Primair is Anders echter een tendensroman die laat zien hoe Eddy de Laet zijn homosexuele geaardheid ontdekt en hoe de homosexuele kunstenaar Paul de Coster het leven zuur gemaakt wordt. De laatste fungeert als een zorgzame vader voor Eddy, maar wanneer hij door Henk aan de schandpaal der homosexualiteit genageld wordt, komt hier een eind aan. Henk verbiedt Eddy de omgang met Paul en Alfred verbreekt de banden met zijn broer. Zowel Eddy als Paul worden getypeerd als vrouwelijke mannen. Paul heeft een ‘fijn-besneden’, bleek gelaat en zijn donkere ogen stralen een buitengewone zachtheid uit. Zijn kamer is een toon-beeld van verfijnde smaak. Eddy wordt door zijn klasgenoten uitgescholden voor ‘jonge juffrouw’ of ‘meisje’. Wanneer hij studeert, richt hij zijn kamer zeer smaakvol in. Kennissen spreken over een meisjesachtige inrichting. Charley van Heezen typeert de homosexuelen door deze twee hoofdfiguren niet alleen als vrouwelijke, artistiek begaafde personen, maar ook als nobele mensen die zich niet laten leiden door hun passie. Paul geeft niet toe aan zijn gevoelens voor Eddy: ‘Hij had een groot verlangen hem nu tegen zich aan te drukken en te kussen op zijn jongen mond. Maar hij beheerschte zich. Hij had zich immers beloofd nooit te uiten de groote, hartstochtelijke liefde, die er voor Eddy leefde in zijn hart.’Ga naar eindnoot16., omdat hij ervan uitgaat dat Eddy heterosexueel is. De vrienden die Paul onder homosexuelen heeft, zijn ‘praatvrienden’. Evenals Exler beschrijft Van Heezen hier een ‘edeluraniër’ die het gebruikelijke vooroordeel dat homosexuelen een liederlijk, gedegenereerd leven leiden, moet wegnemen. De gewetensnood waarin Eddy de Laet komt, wanneer hij op doktersadvies een dame van lichte zeden bezoekt, past in dit beeld. Door de homosexuele relatie te ‘ontsexualiseren’ maakt Van Heezen haar acceptabel voor zijn lezers en hoopt hij hen een positieve kijk op homosexualiteit te geven. Sexualiteit is rond de eeuwwisseling nog zo sterk gekoppeld aan voortplanting, dat de gedachte aan een sexuele relatie tussen twee mannen al bij voorbaat het stigma van Sodom en Gomorra krijgt. Charley van Heezen heeft het standpunt van de verlichte wetenschap uit zijn tijd inzake homosexualiteit niet zo expliciet weergegeven als Exler dat deed in Levensleed. In het achtste hoofdstuk van deze roman laat Exler twee studenten in de medicijnen discussiëren over de vraag of uranisme een vorm van perversiteit of een variëteit is. In deze discussie komen onder andere de ideeën van A. Aletrino en L.S.A.M. von Römer, twee Nederlandse wetenschappers die zich sterk maakten voor de theorie dat uranisme een variëteit is, uitgebreid aan de orde. De lezer heeft af en toe het idee in een collegezaal terechtgekomen te zijn. Met andere woorden: de romanpersonages verworden in dit hoofdstuk tot vertolkers van wetenschappelijke inzichten. De romanpersonages in Anders lijden niet aan dit euvel. Charley van Heezen laat zijn visie op natuurlijke wijze voortvloeien uit de beschreven situaties. Een voorbeeld moge dit illustreren. Van Loo, een bijfiguur uit de roman, zoekt steun bij Paul Coster. Aan het eind van het gesprek vraagt Van Loo of Paul iets voor hem op de piano wil spelen. Tijdens de Pathétique van Tsjaikovskij verzucht hij: ‘God, wat 'n spel! Nee, iemand, die zóó speelde, kòn niet ongelukkig zijn, door wie of wat ook. En zóó een noemde de wereld gedegenereerd!’Ga naar eindnoot17. Door erwijzingen naar de roman Levensleed en de brochure Open brief aan hen, die anders zijn dan anderen plaatste Van Heezen zijn roman in een context die het expliciet verwoorden van zijn visie op homosexualiteit overbodig maakt. Met de laatste verwijzing presenteert Van Heezen zichzelf in zijn roman. Achter de auteur van deze brochure, volgens de titelpagina geschreven door ‘een hunner’, gaat namelijk J.H. François schuil. De vaderlijke raadgever uit de Open brief aan hen, die anders zijn dan anderen, de man die ten strijde trekt tegen het feit dat homosexualiteit on- | |
[pagina 73]
| |
natuurlijk zou zijn en die het homosexuele liefdeleven vaak ‘veel intenser, veel kleurrijker’ vindt dan de ‘normale’ liefde,Ga naar eindnoot18. komt overeen met de romanfiguur Van Loo. De laatste heeft zich na het gesprek met Paul Coster ontpopt tot de steun en toeverlaat van die homosexuelen die met hun identiteit worstelen. ‘Hij stuurt hen de Open brief aan hen, die anders zijn dan anderen toe, de Brief die Eddy de Laet op de bladzijden 232 en verder ingespannen zit te lezen en die de helderheid in Eddy's leven brengt waar hij onbewust naar verlangt. Van Loo, door Mien de Laet op de hoogte gebracht van de positieve uitwerking van de brochure op Eddy's persoonlijkheid, zoekt Eddy op en dat betekent dat de auteur bij wijze van spreken bij zijn eigen hoofdpersoon te gast is en in de gelegenheid gesteld wordt Eddy de verlossende woorden: ‘- Nee, dat kàn niet... Paul zou... als wij...?’Ga naar eindnoot19. in de mond te leggen. Charley van Heezen laat de hoofdpersoon pas op de laatste bladzijden tot de ontdekking komen dat hij ‘anders’ is. De vele prospectieve aspecten hadden de lezers inmiddels al op de hoogte gebracht van zijn geaardheid en daardoor ontstaat een band tussen de lezers en de onzichtbare verteller. Zij wachten gespannen af wanneer en hoe de hoofdpersoon de ontdekking zal doen, die zij reeds geruime tijd geleden deden. Resumerend kunnen we dus stellen dat Anders meer kwaliteiten heeft dan Levensleed, wat overigens nog niet betekent dat eerstgenoemde roman ook meer invloed gehad heeft op het denken van het grote publiek inzake homosexualiteit. Het is zelfs de vraag of wij heden ten dage nog enig inzicht kunnen krijgen in de perceptie van Anders of van tendensromans als Anders, Het masker en Levensleed. Om te beginnen missen we exacte cijfers over de oplagen van deze romans.Ga naar eindnoot20. Bovendien moeten we ons, wat de waardering van deze romans betreft, laten leiden door critici die lang niet altijd representatief zijn voor ‘het grote publiek’. In derde instantie moeten we ons goed realiseren dat waardering voor een roman iets anders is dan tot andere, humanere gedachten komen over een onderwerp dat - zeker destijds - voor menigeen in de taboesfeer lag. Desalniettemin wil ik de recensies die verschenen zijn naar aanleiding van Anders toch de revue laten passeren. Ze geven in ieder geval een indicatie voor de waardering voor deze roman. ■
Overzien we de kritieken, dan valt direct op dat Anders, meer dan gebruikelijk is, aanleiding geeft tot opmerkingen over de relatie boek-lezer. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de natuurgetrouwe weergave van de romanfiguren en de tendens die de roman uitstraalt. ■
Theo van Doesburg bespreekt Anders binnen het kader van een algemene beschouwing over schoonheids-en liefdesmystiek.Ga naar eindnoot21. Allereerst stelt hij dat het leven een doorlopend vergaan en ontstaan is. Mensen, planten, dieren en zelfs dingen zijn voortdurend in beweging door de ‘wisselwerking der tegendeelen’ die zich in alles en iedereen openbaart. Dit leven, deze werkelijkheid wordt waargenomen door het ‘redelijk bewustzijn’ dat echter niet in staat is om het leven te doorgronden. Voor het doorgronden van het leven zal de mens gebruik moeten maken van het ‘bovenbewustzijn’ oftewel ‘de volledige rede’. Met dit ‘geestelijk apparaat’ is de mens in staat het leven met al zijn tegengestelde krachten, de universele harmonie, te doorgronden. Deze harmonie, door Theo van Doesburg ook wel waarheid genoemd, moet gezocht worden in de opheffing der tegendelen. Op abstract gebied zijn het waarheid en schoonheid die in staat zijn de verbroken harmonie te herstellen, op concreet gebied is het de liefde die het verbroken evenwicht kan herstellen. In de natuur krijgen de ‘tegendeelen’ gestalte als het mannelijke en het vrouwelijke. Beide elementen trekken elkaar in gelijke mate aan of stoten elkaar in gelijke mate af, dat wil zeggen de mens bemint zoveel mannelijkheid of vrouwelijkheid in zijn medemens als in hem zelf ontbreekt. Het meest verheven moment dat de mens probeert te bereiken, vindt hij dan ook in ‘de meest innige gemeenschap van mannelijkheid en vrouwelijkheid, van geestelijkheid en natuurlijkheid, het huwelijk’. Het kind is de vleesgeworden begeerte naar opheffing van de ‘geslachtelijke tweeheid’. Het is echter duidelijk dat noch huwelijk, noch kind in staat zijn de volmaakte harmonie te realiseren. De natuur realiseert een (harmonische) eenheid in de mens ‘in wiens liefdesaanleg het voortplantings- of vermeerderingsbe- | |
[pagina 74]
| |
sef is opgeheven’, in het dubbelwezen, want in deze mens zijn mannelijke en vrouwelijke elementen in evenwicht. Het dubbelwezen is in staat om de liefde te beleven omwille van de liefde: de liefde wordt een doel op zich. De ‘veruiterlijking van deze liefde-om-de-liefde’ vindt plaats in de kunst, de vorm van het schoonheidsbewustzijn van de psychische hermafrodiet. De kunst heeft geen ander doel dan de verloren harmonie te herstellen. Om deze harmonie te kunnen herstellen, moet de mens de aandoeningen die voortkomen uit de tegendelen mannelijke en vrouwelijk geestelijk overwinnen. Theo van Doesburg wijst op de parellel tussen zijn ideeën en het Helleense schoonheidsbeginsel dat ook uitgaat van de ‘opheffing der geslachtelijke tweeheid’ oftewel de ‘psychische hermaphrodisié. De schoonheid, die overigens bij de Grieken gelijkwaardig is aan de goedheid, vindt haar concretisering in de Griekse literatuur en beeldende kunst. In de roman Anders probeert Charley van Heezen iets van dit evenwicht te verbeelden. ‘Ofschoon de schrijver door het geheele boek de verwantschap van het schoone met de psychische hermaphrodisie op den voorgrond stelt, is hij zich toch het wezen van de kunstmystiek niet voldoende bewust om in de ineenparing van de tegendeelen in één individu, de grondoorzaak van de kunstdaad te zien.’Ga naar eindnoot22. Charley van Heezen schrijft Paul namelijk een uitgesproken vrouwelijkheid toe, terwijl het wezen van het gevoel voor schoonheid juist ligt in de gelijktijdige aanwezigheid van mannelijke en vrouwelijke elementen. Bovendien zijn volgens Theo van Doesburg de personen te veel door beschrijving en dialoog gekarakteriseerd. De hoofdfiguren zouden getekend moeten worden door hun gedragingen, door ‘taalgeworden handeling’. ‘Het speciaal vrouwelijk denken wordt daardoor niet eigen aan ons, evenmin als het speciaal homosexueele of het speciaal mannelijke denken, dat in dit boek een oplossing had moeten vinden.’Ga naar eindnoot23. Met andere woorden: Theo van Doesburg verwijt Charley van Heezen het leven te veel waar te nemen via het ‘redelijk bewustzijn’ en daardoor blijft zijn roman een registratie van de buitenkant. Van Doesburg mist - om in zijn eigen stijl te blijven - áán-, dóór- en overschouwing. Tevens mist Anders tempo. ‘In den modernen roman zijn door een aaneenschakeling van analogieën de natuurlijke verhoudingen van tijd en ruimte vernietigd. Daarin wordt alles functie, handeling; het tempo evenredig aan de gedachte. Het moderne levenrythme laat geen lange verhalen meer toe.’Ga naar eindnoot24. Het is duidelijk dat Anders niet beantwoordt aan de expressionistische levensaanschouwing van Theo van Doesburg, daarvoor staat de roman veel te dicht bij het impressionisme van Couperus en anderen die in de ogen van Van Doesburg een vertroebeld levensbeeld oftewel een leven van aandoeningen en emoties weergeven. Desalniettemin onderkent Van Doesburg ook positieve kanten in Anders. Hij vindt dat de tegenstelling ‘normaalsexueelen tegenover de abnormaal-sexueelen’, tussen meerderheid en minderheid, goed gestalte krijgt. Anders toont dat het lijden van de ‘abnormaal-geaarden’ voortkomt uit de ontkenning van hun geaardheid, een leugen die zij gebruiken om zich staande te houden in de maatschappij. Deze leugen vindt haar oorzaak in de gevoelens van minderwaardigheid en zelfverachting die anders-geaarden in hun jeugd aangepraat krijgen door hun ouders en in het feit dat jeugdige anders-geaarden ‘elke physische harmonie’ ontzegd wordt. Een dergelijke opvoeding leidt tot onevenwichtigheid, tot leugens, tot een gebrek aan energie om de wisselwerking tussen minoriteit en majoriteit te beïnvloeden. Theo van Doesburg ziet in de wisselwerking tussen ‘abnormaal-sexueelen’ en ‘normaal-sexueelen’ een voorwaarde voor het verdwijnen van vooroordelen, in de vorm van artikel 248 bis vastgelegd in het wetboek van strafrecht, jegens de minoriteit. Door deze wisselwerking zal men in gaan zien dat de minderheid, die slechts een produkt is van de meerderheid, veroordeeld wordt op gronden die tevens gelden voor de meerderheid. ■
H.J. Stratemeijer bespreekt Anders in het Zondagsblad van De Avondpost de dato 19 mei 1918 in de rubriek Over boeken en schrijvers. Hij citeert met instemming de vragen die J.L. Walch zichzelf in zijn voorwoord bij Anders stelt: ‘Is het kunstwerk echt?’ en ‘Kan het gevoel waaruit het kunstwerk is ontstaan, schoon zijn?’ Deze vragen vormden namelijk zowel de leidraad van Stratemeijers bespreking van Levensleed, als van zijn recensie over Anders. De eerste roman maakte op Stratemeijer een sterke indruk | |
[pagina 75]
| |
omdat deze roman ‘onder de romanwade zooveel werkelijk doorleefd “levensleed” verborg’. Anders, een roman die de criticus niet overrompelde door haar thematiek, aangezien hij inmiddels op de hoogte was van de populair-wetenschappelijke geschriften die de ‘in alle standen en kringen gangbare meening over het Uranisme bestrijden’ en reeds kennis genomen had van Levensleed, wordt eveneens positief beoordeeld. De roman geeft een zeer levensechte typering van het leven van verlofgangers. Henk de Laet is voor Stratemeijer de meest levende, meest overtuigende figuur, hoewel hij de meeste lezers niet sympathiek zal zijn. Mien de Laet vindt hij daarentegen zeer zwak. Deze vrije, zelfstandige vrouw cijfert zichzelf weg en werpt zich op als verzorgster van Paul en Eddy. ‘Maar dat Mien nu werkelijk de derde wordt in den vriendschapsband met Eddy en - Paul (...) Dat is mij te machtig!’ Deze ‘abnormaliteit’ is niet alleen weinig geloofwaardig, maar ze ondermijnt door haar onwaarschijnlijkheid de tendens die in Anders gestalte gegeven wordt. Stratemeijer komt tot de conclusie dat Anders knap ‘gecomponeerd’ is, psychologisch verantwoorde romanfiguren ten tonele voert en een tendens bevat die noch vervelend, noch opdringerig is. De auteur ‘heeft zijne bittere waarheden als 't ware gehuld in verzachtende woorden, getracht naar schoonheid in het tragische; hij heeft ons boven het individueele het verheven-menselijke doen gevoelen’. Anders is een realistische roman die aannemelijk overkomt, al is de figuur van Mien de Laet een storend element. In Den Gulden Winckel bespreekt E. Renso van Telgen zowel Anders als Levensleed onder de veelzeggende titel Boeken die men niet bespreekt.Ga naar eindnoot25. Beide romans getuigen volgens deze criticus van durf: enerzijds omdat de auteurs zichzelf bloot geven, hun ‘diepst innerlijk zijn’ openbaren. Anderzijds omdat de uitgever van deze romans aandacht durft te vragen voor een onderwerp dat over het algemeen ‘onverkwikkelijk’ wordt gevonden. Dergelijke uitgaven brengen financiële risico's met zich mee, die - als we naar de in 1911 verschenen roman Levensleed kijken - echter soms wel mee schijnen te vallen: deze roman is namelijk aan haar derde druk toe! De grote vraag bij dit soort literatuur is: ‘Wie lezen deze romans?’ Gezien de geringe bekendheid die beide boeken genieten, neemt de criticus Van Telgen aan dat de lezers voornamelijk homosexuelen zijn. Het publiek dat door deze roman bereikt zou moeten worden, het grote publiek dat allerlei vooroordelen over homosexuelen heeft, wordt echter niet bereikt. Volgens Van Telgen komt dat doordat zowel Levensleed en Anders primair tendensromans zijn met een thematiek die het grote publiek afkeer inboezemt. Bovendien gaat van deze werken, hoewel ze uitstekende, literaire kwaliteiten bezitten, te weinig ‘hooge kunstwaarde’ uit. Ware dat wel het geval geweest, dan zou menig criticus deze romans niet kunnen negeren. Het gevolg zou dan zijn: meer aandacht voor de ‘homo-sexueele roman’. De bewuste tendens zal uit dit type literatuur moeten verdwijnen, wil ze het grote publiek bereiken. Hoewel Van Telgens betoog heel acceptabel klinkt, heeft de literaire historie hem geen gelijk gegeven. Romans als Pijpelijntjes en Pathologieën, inderdaad geschreven zonder een bewuste tendens, bereikten het grote publiek ook niet. Overigens ziet de criticus van Den Gulden Winckel over het hoofd dat de groep voor wie volgens Van Telgen deze romans niet geschreven zijn, de ‘lotgenooten’, wel degelijk doelgroep van dit type literatuur is. Zowel in Levensleed, als in Anders, worden ze geconfronteerd met hun eigen problemen en deze schok der herkenning kan het zelfvertrouwen verstevigen. De gedachte: ‘Ik ben niet de enige die met dergelijke problemen worstelt’, speelt hierbij een belangrijke rol. ■
In het maandblad van de Rein Leven BewegingGa naar eindnoot26.: Levenskracht, besteedt Felix Ortt aandacht aan Anders. Hij roemt het realisme dat het boek uitstraalt: ‘We voelen en leven met de personen mee: 't zijn echte menschen voor ons.’ De sexuele problematiek van de hoofdpersonen wordt duidelijk en kies behandeld, wat op zich al een prestatie is, aangezien de meeste lezers enige walging zullen moeten overwinnen wanneer ze deze onder ogen krijgen. De strekking van het boek is goed, ‘doordat ze medegevoel wekt en inzicht geeft’. Het is volgens Felix Ortt de hoogste tijd dat het grote publiek leert begrijpen ‘dat het anders-zijn dan de groote meerderheid op zichzelf geen zonde en schande is’. De levenswijze van mensen bepaalt of iemand eer- | |
[pagina 76]
| |
biedwaardig is of niet. Dat blijkt duidelijk uit de levenswijze van de vader van Eddy, die schril afsteekt bij de verheven levenswijze van Eddy en Paul. Felix Ortt hoopt dat Anders bij ‘de massa der “gewone” lezers een gevoel van gerechtigheid’ zal doen ontwaken, waardoor het leed dat de samenleving homosexuelen aandoet, zal verminderen. Daarnaast gelooft hij dat deze roman steun zal bieden aan hen die hun homosexuele geaardheid ontdekken. In De Vrije Mensch, een ethisch blad dat zich richt op de bestrijding van oorlog en geweld vanuit een christelijke, anti-militaristische visie, spreekt Louis A. Bähler zijn waardering uit voor ‘dezen uitnemend in elkaar gezetten zedenroman’. Deze lovende woorden mogen echter niet verhullen dat de criticus heel wat weerstanden heeft moeten overwinnen voor hij het boek ging lezen. Ook Bähler wijst op de maatschappelijke waarde van Anders. De roman brengt de lezers in contact met het verschijnsel homosexualiteit dat ‘hoe oneigen en onaangenaam’ het ook aandoet, nooit aanleiding mag zijn tot verguizing van hen die anders zijn. ‘We moeten die oplossing durven toevertrouwen en overlaten aan Moeder Natuur zelve; zij herziet en verbetert zich zelve eerlijker en zuiverder dan onze moralisten en criminalisten het zouden vermogen.’ In De Nieuwe Amsterdammer van 23 november 1918 wordt Anders besproken door de recensent F.H. Fischer. Hij is aangenaam getroffen door het feit dat deze roman een voor hem vreemd milieu beschrijft. Te midden van ‘eindelooze gevoelsontledingen, waarin onze literatuur nu eenmaal haar kracht zoekt, weder eens een vreemd milieu beschreven te vinden’ is Fischer niet onaangenaam. Als tendensroman vindt hij Anders echter een matig succes, aangezien Van Heezen ‘andere’, platonische gevoelens verdedigt, terwijl hij ‘de praktische uitoefening dier “andere” gevoelens’ als minderwaardig typeert. Volgens Fischer is de consequentie van deze afwijzing de veroordeling van de eerstgenoemde gevoelens. Het slot van de roman ondermijnt de tendens van Anders dan ook, doordat gesuggereerd wordt dat de relatie tussen Paul en Eddy niet platonisch zal blijven. Hoewel sommige figuren, met name de vader van Eddy, zeer goed getypeerd zijn, en de auteur Van Heezen niet van schrijversgaven verstoken is, vindt Fischer toch dat Anders geen talentvolle roman is. Volgens het jaarverslag van het Nederlandsch Wetenschappelijk-Humanitair Komitee werd Anders ook nog besproken in het studentenweekblad Minerva, het Vrijzinnig Godsdienstig Weekblad voor Amsterdam en De Wapens Neder. De bewuste recensies heb ik echter niet kunnen vinden.Ga naar eindnoot27. ■
In 1922 ziet de in de inleiding reeds genoemde tweede roman van Charley van Heezen, Het masker, het licht.Ga naar eindnoot28. De titelpagina maakt de lezer direct duidelijk dat het hier wederom om een tendensroman gaat. Achter de naam van de auteur staat namelijk: ‘Schrijver van “Anders” en van den “Open brief aan hen die anders zijn dan de Anderen”.’ Bovendien heeft Van Heezen zijn roman een motto meegegeven uit de Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe, een aanvankelijk onder schuilnaam verschenen bundel poëzie waarin P.C. Boutens zijn homosexuele geaardheid toont. De hoofdpersoon uit Het masker is Herman Winters, wederom een ‘edeluraniër’, die in een dorp onderwijzer is. Hij wordt verliefd op de leraar Alex de Veer, maar voelt wel aan dat deze liefde onbeantwoord zal blijven. Het is dan ook zaak - zo merkt de verteller op - om ‘het masker’ dat hij draagt vast aan te drukken ‘opdat er niets te zien zou zijn van “het buitennatuurlijke” dat er onder schuilt’.Ga naar eindnoot29. Deze handeling wordt min of meer herhaald op het niveau van de bijfiguren. Else, de vriendin van Herman, komt in het ziekenhuis te liggen en wordt daar met meer dan bijzondere aandacht verzorgd door zuster Wilten. Else heeft niet door dat de aandacht die zuster Wilten voor haar heeft een uitvloeisel is van haar lesbische geaardheid, iets dat mutatis mutandis ook geldt voor Alex de Veer. Ze wordt ten slotte door haar zwager gewezen op het feit dat zowel zuster Wilten als Herman anders geaard is dan zijzelf. Deze zwager wordt door Van Heezen tevens gebruikt om de variëteitstheorie te verwoorden, een passage die doet denken aan het hoofdstuk ‘Perversiteit of variëteit’ uit Levensleed. Ditmaal wordt echter niet naar Aletrino en Von Römer verwezen als vertolkers van deze theorie, maar naar de bioloog Hugo de Vries. ■
Herman maakt kennis met de verloofde van zijn zuster Anna. | |
[pagina 77]
| |
Deze jongeman, Otto, blijkt homosexueel te zijn en komt in gewetensnood door zijn verloving. Een openhartig gesprek met Herman geeft Otto wel enige steun, maar niet de moed en kracht om de verloving te verbreken. Otto pleegt uiteindelijk - ten einde raad - zelfmoord. Hermans homosexuele geaardheid wordt ten slotte bekend in het dorp doordat hij in Den Haag, de stad waar zijn moeder woont, met een vriend gesignaleerd is onder de bezoekers van de film Anders dan anderen. Hij besluit om Nederland te verlaten en naar Indië te gaan. Evenals Anders is Het masker een weerspiegeling van de spanningen waaraan homosexuelen aan het begin van deze eeuw blootgesteld werden. Gerrit Komrij wijst er in Averechts op dat dergelijke romans, juist doordat ze zijns inziens niet uitkomen boven de ‘triviale propagandaromans’, van grote historische waarde zijn: de realiteit wordt hierin niet gesublimeerd tot kunst, ontstijgt niet aan de werkelijkheid.Ga naar eindnoot30. Het masker is inderdaad primair een boeiende roman doordat de lezer zicht krijgt op de levenswijze of wellicht is het beter om te zeggen, de maatschappelijk gewenste levenswijze, van homosexuelen en de wereld waarin ze leven. Herman de Winter wordt voorgesteld als een op en top ‘edeluraniër’ op wiens gedrag niets, maar dan ook niets, is aan te merken. De lezer uit de jaren twintig van deze eeuw krijgt via hem een beeld van de uraniër dat ver verheven is boven het gemiddelde beeld van de heterosexuele man. Een enkel voorbeeld moge dit verduidelijken: Herman is geschokt als Alex een nacht bij een oude vriendin doorbrengt; Herman spreekt vermanende woorden als zijn vriend Louis na de vertoning van de film Anders dan anderen nog even Den Haag in gaat om iemand aan de haak te slaan. Ook naar aanleiding van Anders wees ik er al op dat juist deze geïdealiseerde vorm van homosexualiteit bij uitstek geschikt was om begrip te kweken voor het verschijnsel homosexualiteit. De moeilijkheden rond de film Anders dan anderen roepen een boeiend tijdsbeeld op dat na lezing van het jaarverslag van het Nederlandsch Wetenschappelijk-Humanitair Komitee over 1919Ga naar eindnoot31. overeen blijkt te stemmen met de werkelijkheid. Volgens dit jaarverslag is deze film inderdaad een voorlichtingsfilm waaraan Magnus Hirschfeld als adviseur heeft meegewerkt.Ga naar eindnoot32. Nadat de film 14 dagen in Rotterdam gedraaid had, waar noch de keuringscommissie, noch de politie bezwaar had, werd ze in het Haagse Centraltheater vertoond. In eerste instantie voor genodigden, waaronder politiefunctionarissen, doktoren en de pers. Het moet deze voorstelling geweest zijn waar Louis op doelt in de volgende passage: ‘- Ik ben al geweest, vertelde Louis fluisterend, toen die ging voor genoodigden: doctoren, pers, politie. Er werd eerst een kleine uiteenzetting gegeven van het nut van dergelijke films, waarbij den samensteller alle zucht om te prikkelen vreemd is.’Ga naar eindnoot33. De uiteenzetting waar Louis over spreekt is de inleiding van jhr. mr. Schorer geweest die in het jaarverslag letterlijk staat weergegeven. Het jaarverslag toont aan dat de film in Den Haag een kort leven beschoren was. Hoewel de politieautoriteiten die de voorvertoning bijgewoond hadden, de burgemeester van Den Haag rapporteerden dat Anders dan anderen niets onredelijks bevatte, besloot hij de volgende namiddag toch de avondvoorstelling te verbieden, en dat terwijl de middagvoorstelling gewoon plaatsgevonden had. Het Nederlandsch Wetenschappelijk-Humanitair Komitee vraagt zich in zijn jaarverslag af wat de burgemeester ertoe bewogen heeft de vergunning voor de vertoning van Anders dan anderen in te trekken. Uit de dagbladcommentaren maakt het Komitee op dat de burgemeester naar alle waarschijnlijkheid gezwicht is voor de bezwaren van de christelijke raadsleden. Uiteraard ontbreekt in het tijdsbeeld dat Het masker oproept de ontmoetingsplaats voor homosexuelen, ad hoc het Haagse etablissement Central, niet. Tijdens een van de gesprekken in Central wordt het artikel 248 bis besproken. Een van de kennissen van Herman merkt op dat er met twee maten gemeten wordt wanneer men homosexuele onzedelijkheid anders beoordeelt dan heterosexuele. Bovendien creëert de wet nog rechtsongelijkheid door de homosexuele ‘verleiding’ beneden de 21 jaar strafbaar te stellen, terwijl die leeftijdsgrens voor heterosexuele ‘verleiding’ bij 16 jaar ligt. Het beeld dat door romans als Anders en Het masker van homosexuelen wordt opgeroepen, dat moge na dit betoog duidelijk zijn, is een geïdealiseerd beeld geplaatst in een realistisch, soms zelfs alledaags decor, dat meer in staat is het grote publiek te beïn- | |
[pagina 78]
| |
vloeden dan de artistiek op hoger niveau liggende voorstelling die J.I. de Haan in enkele romans van de uraniër geeft. Deze auteur had overigens ook niet de pretentie de publieke opinie met zijn literaire werk te veranderen. Het ging De Haan primair om het scheppen van een kunstwerk en wanneer dat niet door iedereen gewaardeerd wordt, klaagt hij dan ook bij magister Lodewijk van Deyssel over het schunnig geschonden principe van De Nieuwe Gids dat immers zegt dat het er niet om gaat wat een artiest schrijft, maar hoe hij het schrijft.Ga naar eindnoot34. Charley van Heezens intenties waren geheel anders. Hij wilde met zijn roman de vooroordelen ten opzichte van homosexualiteit wegnemen. Indien we af zouden mogen gaan op het oordeel van de critici, dan zou men kunnen constateren dat Van Heezen daar redelijk in geslaagd is. De critici hebben over het algemeen een open oog voor het feit dat Anders een roman is die appelleert aan het gevoel voor rechtvaardigheid in de mens en die probeert aan te tonen dat de veroordeling van homosexuelen een ‘produkt’ is van de heterosexuele maatschappij. De kiesheid waarmee Van Heezen zijn thema behandelt, zorgt er volgens de recensenten voor dat er als het ware een brug geslagen wordt tussen de lezers en de wereld van de homosexueel. Bovendien blijkt uit Van Heezens lidmaatschap van het Nederlandsch Wetenschappelijk-Humanitair Komitee en uit zijn levensinstelling eveneens dat we hier te maken hebben met een geëngageerd kunstenaar die wars is van kunst omwille van de kunst. Ter afsluiting laat ik hier een biografische schets van het leven van J.H. François volgen waaruit dit engagement zal blijken en die tevens een beeld geeft van deze auteur die bijgedragen heeft aan de emancipatie van de homosexueel aan het begin van deze eeuw. ■
Op 8 juli 1884 wordt Joannes Henri François te Dordrecht geboren. Het gezin François bestaat op dat moment uit Johannes Adrianus François, directeur van het Dordtse gas- en waterleidingbedrijf, en diens echtgenote Anna Cornelia Clavimans, de kinderen Jacoba (geboren in 1874), Sophia (geboren in 1875) en Cornelis (geboren in 1878).Ga naar eindnoot35. In 1893 overlijdt Johannes Adrianus en verhuist het gezin François naar Den Haag, waarde kleine Joannes de openbare burgerschool voor jongens en meisjes bezoekt. Op zijn dertiende jaar wordt hij ingeschreven op de gemeentelijke hbs te Den Haag, die slechts door jongens bezocht wordt. Herinneringen aan beide scholen zijn te vinden in De homosexueelen van B.J. Stokvis.Ga naar eindnoot36. In deze bundel, die bestaat uit een verzameling autobiografieën van homosexuelen en lesbiennes, vertelt Joannes François dat hij in zijn lagere-schooljaren dikwijls meisjes had. Aan de gebruikelijke stoere praatjes over meisjes deed hij echter niet mee, niet uit braafheid, maar omdat hij een afkeer van ruwheid en banaliteiten had. Deze afkeer bezorgde hem de bijnaam ‘meisje’ of ‘jongejuffrouw’, tussen haakjes vermeldt J.H. François in zijn autobiografie: ‘onbewust gaven de mij aldus benoemende jongens blijk mijn afwijkende natuur te hebben onderkend.’Ga naar eindnoot37. Op de hbs begon hij iets te begrijpen van zijn andere geaardheid. Soms beving hem namelijk ‘een vreemd verlangen naar aanraking van een knappe man’. De leraar Frans, een man met verfijnde trekken en een zuidelijke aanhaligheid, streelde zijn leerlingen tijdens de lessen graag langs hun wangen of pakte hun handen soms even vast en door deze manier van doen maakte hij grote indruk op Joannes. Hij wordt voor hem een soort idool. Zijn gedrag wordt door Joannes echter verkeerd geinterpreteerd, want toen hij eens bij zijn leraar Frans op bezoek was om een boek te lenen, sloeg hij zijn armen om hem heen en stamelde: ‘Je vous aime tant.’ De leraar maakte zich uit Joannes' omhelzing los en staakte de uitlening van boeken aan zijn pupil. ‘Deze min of meer geëxalteerde en tot teleurstelling gedoemde “kostschoolmeisjesbevliegingen” lieten niet na een deprimeerende invloed uit te oefenen.’Ga naar eindnoot38. De biecht, zo verzucht François, zou in die dagen bevrijdend gewerkt hebben. De biecht was echter niet weggelegd voor Joannes aangezien hij hervormd opgevoed werd. Zijn depressieve buien verontrusten zijn moeder die in deze jaren onder sterke psychische druk staat. In 1897 pleegde haar negentienjarige zoon Cornelis namelij k zelfmoord naar aanleiding van een ongelukkige liefdesaffaire. Joannes kan tijdens zijn hbs-tijd met niemand over zijn belangstelling voor mannen spreken. Dit heeft tot gevolg dat allerlei psychische spanningen zich ophopen en aan het eind van zijn hbs-periode leiden deze tot een mentale inzinking. Buien van | |
[pagina 79]
| |
wanhoop wisselen buien van neerslachtigheid af. ‘Het eenzame strand was vaak de stille getuige van die vertwijfelingen. En naast een natuurlijk lichamelijk verzet tegen zelfvernietiging was het vooral ook de gedachte, dat mijn moeder niet nòg eens dit groote leed zou kunnen dragen, welke mij ervan weerhield den dood in te gaan.’Ga naar eindnoot39. Om zijn buien van neerslachtigheid de baas te worden, wordt Joannes rust voorgeschreven. Tijdens deze rustperiode komt hij tot het inzicht dat de tijdelijke belangstelling voor mannen wel eens van blijvende aard zou kunnen zijn. Helaas is er in zijn omgeving niemand met wie hij dit probleem kan bepraten. Noch zijn vriend, die overigens op een gegeven moment naar Indië vertrekt, noch zijn moeder, met wie hij na het huwelijk van zijn beide zusters een steeds betere relatie heeft gekregen, durft hij in vertrouwen te nemen. Aan het eind van zijn hbs-tijd brengt een vergadering van de Rein Leven Beweging rust in zijn geest. Tijdens deze vergadering houdt L.S.A.M. von Römer een lezing onder de titel Ongekend LeedGa naar eindnoot40. en komt Joannes tot de ontdekking dat er duizenden zijn als hij en dat zij die ‘anders zijn’ ook recht hebben op geluk door liefde. De autobiografie van J.H. François vertoont verrassend veel gelijkenis met een episode uit het leven van Willy Martens, de hoofdfiguur uit François' roman Een kind van dezen tijd. In deze roman beschrijft François hoe Willy Martens, een jonge man die net voor zijn hbs examen gezakt is, door zijn huisarts min of meer op vakantie wordt gestuurd omdat hij er bleek uitziet, zijn ogen vermoeid staan en hij een overspannen indruk maakt. De laatste constatering van de arts is volkomen correct. Willy verlangt namelijk bij tijd en wijle naar de dood omdat hij bang is voor het leven. Willy's moeder zorgt ervoor dat hij inderdaad een tijdje op vakantie kan gaan om wat op verhaal te komen. Tijdens de reis naar het pension in Zuid-Limburg ziet Willy een Indische jongen die twee jaar geleden op een lustrumfeest grote indruk op hem maakte. De Indische jongen blijkt, o goedgunstig toeval, in hetzelfde pension te logeren en zo wordt Willy's ‘verplichte’ vakantie een feest. De Indische jongen, Johan, opent nieuwe perspectieven in Willy's leven: hij brengt hem tot geheelonthouding, tot de theosofie en de Rein Leven Beweging. In de overspannen Willy herkennen we de depressieve Joannes François die in 1902 voor zijn eindexamen hogere-burgerschool zakt. Op zijn eindexamenlijst komen vijf afdelingen voor die respectievelijk gehonoreerd worden met de cijfers drie, vijf, vier, zes en vier. Alleen voor de afdeling d weet Joannes een voldoende te halen. In het oog springend zijn de cijfers die Joannes binnen deze afdeling moderne talen weet te halen voor Nederlands.Ga naar eindnoot41. Mogen zij gezien worden als een voorbode van François' toekomstige schrijverstalent? In 1903 slaagt Joannes François alsnog voor het eindexamen hogere-burgerschool. Willy's bemoeienissen met de Rein Leven Beweging doen vermoeden dat François de lezing van L.S.A.M. von Römer in Een kind van dezen tijd verwerkt heeft. Mocht dit zo zijn, dan heeft hij de gebeurtenissen met dermate veel fictie omkleed weergegeven, dat ze niet meer herkenbaar zijn. In de roman zet Willy zich namelijk in voor de organisatie van een bijeenkomst van de Rein Leven Beweging in zijn woonplaats. Tijdens deze bijeenkomst wordt echter met geen woord gerept over de positie van de homosexueel of de nieuwe, verlichte visie op homosexualiteit. De Beweging wordt gepresenteerd als een organisatie die zich inzet tegen onanie, ‘die geheime zonde, waaraan gemiddeld 70% van de jeugd lijdt, die ondermijner van veler levenskracht en moreele energie, waarvan de gevolgen dikwijls pas later, in het huwelijksleven, worden ondervonden’Ga naar eindnoot42., tegen prostitutie, voor een gelijke sexuele moraal voor man en vrouw, voor het bespreekbaar maken van het eigen geslachtsleven, dat overigens rein moet blijven. Een kind van dezen tijd is een roman waarin het woord homo-sexualiteit of uranisme ontbreekt. Hoewel je als lezer wel verwacht dat de vriendschap tussen Willy en Johan uit zal groeien tot een homosexuele relatiede herkenning van Johan tijdens de reis naar Zuid-Limburg fungeert als een prospectief aspect in deze richting - blijft het bij een hechte vriendschappelijke relatie. Het feit dat Een kind van dezen tijd verscheen onder François' eigen naam en niet onder diens pseudoniem Charley van Heezen, zoals de typische tendensromans op het vlak van de homosexualiteit Anders en Het masker, was reeds een vingerwijzing in deze richting. In 1904 staat J.H. François inge- | |
[pagina 80]
| |
schreven voor de Nationale Militie. Zijn dienstplicht heeft hij echter nooit vervuld, want in het voorjaar van datzelfde jaar vertrekt hij naar Semarang om ambtenaar te worden bij de Semarang Joanna Stoomtrammaatschappij. In 1908 keert hij terug naar Nederland.Ga naar eindnoot43. Zijn roman Waarde gamělang klinkt situeert François in Semarang. In zijn voorwoord schrijft hij dat alleen ‘locale bekendheid’ hem Semarang als plaats van handeling heeft doen kiezen. Hoewel het altijd een hachelijke zaak is om aan te geven waar werkelijkheid begint, oftewel waar de fictie in een roman eindigt, is het wel duidelijk dat ook Waar de gamělang klinkt autobiografische elementen bevat. In de hoofdfiguur Theo de Weerdt herkennen we namelijk trekken van J.H. François. Theo werkt op een kantoor waar ook indo's, nakomelingen uit een verbintenis tussen een blanke en een inlander, werken. De adjunct-directeur Lapré, degene die in rang direct boven hem staat, is zo'n indo. Volgens de kantoorhiërarchie volgt hij te zijner tijd de bejaarde boekhouder op. De chef van het kantoor maakt nieuwkomer Theo echter direct duidelijk dat dit baantje, na gebleken geschiktheid, voor hem is weggelegd. Dat zijn de ‘wetten’ van Oost-Indië: de ‘blanda’ heeft altijd een streepje voor op de indo! Theo heeft een aversie tegen dergelijke ‘regels’ en hij is er de man niet naar om zijn afkeer jegens dit soort discriminatie verborgen te houden. Zijn steeds vertrouwelijker wordende relatie met enkele indo's, onder andere met Lapré, past in dit niet-koloniale denken. De Hollandse gemeenschap ziet zijn vriendschap met Lapré echter als een schending van de heersende gedragscodes en de chef van Theo ziet zich dan ook genoodzaakt zijn ondergeschikte te attenderen op zijn ongepaste gedrag. Het normen- en waardensysteem dat Theo de Weerdt hanteert, moet veel overeenkomsten vertonen met het denken van J.H. François. De laatste ontplooit zich namelijk als een progressief Oostindisch ambtenaar die oog heeft voor de opkomende gevoelens van nationalisme in Oost-Indië. In zijn beschouwing De Indische bewegingGa naar eindnoot44. zet hij uiteen dat er, hoewel dit door de Nieuwe Rotterdamsche Courant ontkend wordt, wel degelijk sprake is van een nationalistisch getinte beweging in Oost-Indië. François besluit zijn beschouwing met de volgende, niets aan duidelijkheid te wensen overlatende volzinnen: ‘Meer en meer zal men moeten prijs geven de meening, dat de Inlanders er zijn voor ons. Meer en meer zal men gaan begrijpen, dat thans het tijdperk van nemen voorbij is, dat we nu hebben te geven, wat dan bovendien nog niet meer is dan terugbetalen.’Ga naar eindnoot45. In zijn brochure 37 jaar Indonesische vrijheidsbeweging, een geschrift dat uit 1946 stamt en dus tientallen jaren na zijn verblijf in Semarang geschreven is, herkennen we dezelfde progressieve mentaliteit. François toont in zijn brochure aan dat het nationalisme in Indonesië niet het gevolg is van de Japanse bezetting, maar van het Nederlandse regeringsbeleid uit de dagen voor die bezetting. De Nederlanders die in Indonesië willen blijven, zullen ‘een toontje lager moeten zingen’, zullen bereid moeten zijn om onder een Indonesiër te staan. Je voor laten staan op een blanke huid behoort tot het verleden. In zijn brochure memoreert François nog even het feit dat, hoewel Indonesiërs reeds voor de Japanse bezetting toegang hadden tot bestuurlijke functies, zij in het bedrijfsleven nauwelijks of niet in aanmerking kwamen voor leidinggevende functies. Men prefereerde in die kringen de Nederlanders boven de indo's en zeker boven de inlanders. Uit beide beschouwingen blijkt dat J.H. François geen bekrompen, koloniale geest had, maar een open oog voor de sociale verhoudingen in Oost-Indië. Tevens blijkt, na lezing van beide artikelen, dat J.H. François iemand is geweest die niet ‘opgesloten’ zat in het kringetje van Europeanen, maar goede contacten had met indo's en in mindere mate met inlanders. In Waar de gamělang klinkt is sprake van een vriend die, enkele jaren voordat Theo de Weerdt naar Semarang vertrekt, naar Oost-Indië is vertrokken en daar overlijdt voordat Theo in Indië aankomt. Theo zoekt de weduwe van zijn oude vriend, de Indische Melanie, op en ontfermt zich over haar als haar kind overlijdt. Mogen we in deze oude, overleden vriend de jongeman herkennen over wie François in zijn autobiografie spreekt? Voor de volledigheid citeer ik hier de bewuste passage: ‘Mijn vriend ging in dezen tijd [de tijd na François' “gedwongen vakantie”] naar Indië en ik leefde vrijwel zonder omgang met anderen.’Ga naar eindnoot46. Van 1908 tot 1921 woont en werkt J.H. François weer als ambtenaar | |
[pagina 81]
| |
in Den Haag. In 1910 maakt hij voor het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel deel uit van de Indische afdeling van het Nederlandse paviljoen op de wereldtentoonstelling te Brussel en ontmoet hij veel autochtonen uit Oost-Indië die hij later tot zijn vrienden mag rekenen.Ga naar eindnoot47. In 1921 keert J.H. François terug naar Oost-Indië en wel naar Batavia alwaar hij commies/redacteur wordt op het departement van Onderwijs en Eredienst. Binnen dit departement klimt hij in de loop der jaren op tot referendaris oftewel tot chef van de afdeling Inlands Onderwijs. Tijdens dit verblijf in Batavia woont François in een paviljoen op het erf van de familie Toot. Aangezien zowel deze familie als François vegetariër zijn, kookt de ‘kokkie’ van de Toots ook voor François; een bediende brengt de maaltijd naar zijn paviljoen.Ga naar eindnoot48. In 1935 keert François terug naar Nederland en vindt hij een baan in de bibliotheek van het vredespaleis te Den Haag. Zijn ervaringen in Indië verwoordt hij nog eenmaal in Indonesische kleurschakeeringen, een roman over de jaren twintig in Oost-Indië.Ga naar eindnoot49. Het boek is opgedragen aan Raden mr. Soewandi, minister van opvoeding in het kabinet Sjahrir, de man die het manuscript kritisch heeft doorgelezen en met wiens op- en aanmerkingen François rekening heeft gehouden in de uiteindelijke versie. Indonesische kleurschakeeringen geeft, zoals de titel al doet vermoeden, een beeld van de Indische samenleving met al haar verschillende huidskleuren die vaak parallel lopen met sociale verschillen. François toont ons dr. Soedirdjo, een Javaan met gematigd nationalistische ideeën die in Nederland medicijnen heeft gestudeerd en zich te Batavia gevestigd heeft, zijn blanke vrouw Suze, de vurige, nationalistische neef van dr. Soedirdjo: de journalist Soekanto, de feministische zuster van dr. Soedirdjo: de onderwijzeres Siti, en enkele blanke ambtenaren van het gouvernement. Karel Huisinga is de meest boeiende van deze ambtenaren en tevens een van de belangrijkste personages uit deze roman. Hij is, omdat hij te veel opkwam voor de belangen van de inlanders, uit de buitendienst overgeplaatst naar Batavia, waar hij saai bureauwerk moet doen. In doen en laten en wat zijn denkwereld betreft, staat hij dicht bij Theo de Weerdt uit Waar de gamělang klinkt en dus ook bij J.H. François. Karel Huisinga komt in Indonesische kleurschakeeringen naar voren als een sympathieke persoonlijkheid. Hij is de begrijpende bestuurder die de taal van de bevolking spreekt en veel over politiek praat met Soekanto en dr. Soedirdjo. Thera Woensdrecht, de inlandse dochter van zijn hospita, vindt hij bijzonder innemend en hij neemt haar mee naar een groot feest. Met dergelijke handelwijzen doorbreekt hij de gedragscodes van de Hollanders. Overigens komt het in deze roman niet tot een huwelijk tussen Karel en Thera. Karel voelt aan dat Thera en hij op het geestelijke vlak weinig gemeenschappelijk hebben. Suze, de vrouw van dr. Soedirdjo, is degene met wie hij wel geestelijk contact heeft en de vriendschap tussen Suze en Karel groeit in de roman uit tot een ware liefde. Suze zegt haar echtgenoot vaarwel en trouwt met Karel. De tendens in Indonesische kleurschakeeringen is duidelijk: de bestuurders in Batavia zijn niet allemaal lieden die met oogkleppen op lopen. Mensen als Karel Huisinga hebben wel degelijk oog voor deopkomende nationalistische gevoelens en zij vinden dat die gerechtvaardigd zijn. Op het intermenselijke vlak heeft Karel minder progressieve ideeën. Hij komt, naar aanleiding van het huwelijksleven van Soedirdjo en Suze, tot de ontdekking dat een inlandse man en een blanke vrouw een slechte combinatie vormen, en dat het maar beter is dat blank met blank trouwt. Soekanto komt tot een conclusie die hieraan parallel loopt. Hoewel hij eerst zijn zinnen gezet had op een blank meisje, iets wat hij verstandelijk verwierp, maar wat hem erotisch zo aantrok dat hij er geen weerstand aan kon bieden, trouwt hij aan het eind van het boek - als hij om politieke redenen naar Flores verbannen wordt - met Siti. In het naschrift van deze roman neemt de stiefzoon van Karel de fakkel van zijn progressieve vader over. Hij houdt in Nederland lezingen over Indonesische vrijheidsbewegingen sedert 1908 en dat zou wel eens kunnen betekenen dat hij spreekt over 37 jaar Indonesische vrijheidsbeweging, want het naschrift speelt zich vlak na de bevrijding van Nederland af. Zo weet J.H. François waarschijnlijk zijn brochure 37 jaar Indonesische vrijheidsbeweging nog indirect te verwerken in Indonesische kleurschakeeringen. ■
Uit het voorwoord bij Pandit NehroeGa naar eindnoot50. blijkt dat J.H. François in 1936 een reis naar Ceylon en India | |
[pagina 82]
| |
maakt, alwaarhij Ghandi en Pandit Nehroe ontmoet. Het gespreksonderwerp tijdens deze korte ontmoeting is Java. ? ■
Vanuit Den Haag blijft J.H. François de gebeurtenissen in Nederlands-Indië volgen. Het zedenschandaal aan het eind van 1938, begin 1939 op Java is voor hem aanleiding om zijn misnoegen over de behandeling van homosexuelen aldaar op schrift te stellen. Onder de schuilnaam B. Tj. de Jongh schrijft hij de brochure Wat de Indische zedenmisdrijven ons te zeggenhebben,Ga naar eindnoot51. waarin hij niet alleen uiteenzet hoe het zedenschandaal: contacten van meerderjarige blanken met minderjarige, inheemse jongens, aan het licht kwam, maar ook welke onfrisse rol de journalist Zentgraaff, hoofdredacteur van De Javabode, in deze kwestie gespeeld heeft. B. Tj. de Jongh plaatst als kenner van Nederlands-Indië de affaire in haar juiste context door erop te wijzen dat de Indische samenleving anders tegen homosexualiteit aankijkt en het in deze maatschappij erg moeilijk is om te weten of een inheemse jongen meerder- of minderjarig is, doordat hij vaak zelf niet eens weet hoe oud hij is. Het zedenschandaal komt in een wel zeer bedenkelijk daglicht te staan, wanneer het nsb-blad Volk in Nood op 24 januari 1939 naar aanleiding van deze affaire schrijft: ‘Van den eersten dag af, dat het Nederlandsche Nationaal-Socialisme 't te zeggen hebben zal in dit, ons arme vaderland en onder dit, ons bedrogen volk, zal deze pest uitgeroeid worden met de wortel en tak, want de nsb weigert de vloek Gods over dit volk te laten halen.’Ga naar eindnoot52. Het blad Kort en Bondig, agendablad van de kring Semarangvan de nsb, laat zich in soortgelijke bewoordingen uit over homosexualiteit. In het jaarverslag van het Nederlandsch Wetenschappelijk-Humanitair Komitee van maart 1939 wordt veel aandacht aan dit Indische zedenschandaal besteed. De brochure van De Jongh wordt in het jaarverslag getypeerd als een ‘kritische beschouwing’ van iemand die Indië en de inheemse bevolking goed kent en die bovendien ‘een ruim inzicht ten opzichte van de homosexualiteit’ heeft. Het Komitee vindt de brochure van zoveel belang dat het gelden uitgetrokken heeft voor de verspreiding.Ga naar eindnoot53. In 1948 overlijdt J.H. François te Den Haag. Het Maandblad voor Daadwerkelijk Anti-Militarisme wijdt in zijn kolommen lovende woorden aan François. Men eert hem als een man die veel betekend heeft voor degenen die gewetensbezwaren hadden tegen de krijgsdienst. |
|