Maatstaf. Jaargang 33(1985)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Herman de Coninck Gedichten ‘Wie zie je het liefst, de poes of mij?’ vraagt ze. En zoent me, niet om mij, maar om haar lippen te proberen. Als ik haar optil, slaat ze haar armen om me heen omdat ze anders valt. Als ik haar neerzet loopt ze weg en ik haar na. Nader is een comparatief die nooit eindigt, zoals vader. [pagina 43] [p. 43] Daverdisse, Maart 1 De meandertalen van de Lesse. Wouden slikken de regen van gisteren in, het bos tikt als een klok. Water moet dringend, over een eeuw of tien, ergens wezen, en snijdt met harde g's bochten af. Water, wild op zoek naar later. Alleen schuim blijft ter plaatse, groenwitte aders in woedend wegschietend marmer. En een horizon vol heuvels, een veilig rondom, een royaal gebaar. Dood zijn is niet zo erg, ik deed het, voor ik geboren werd, al een paar miljoen jaar. 2 Orkaan gewoed, blijkbaar. Boomstammen, afgeknakte orgelpijpen. (Wind fluit als een oude man schril tussen de tanden die hij niet meer heeft.) Begrijpen is wat een ruïne doet door te blijven, nevel door weg te gaan, het gordijn na vier bedrijven: de dingen gebeurd laten zijn. In de kom van het dal een gehucht. De kroontjespen van de kerktoren schrijft geen enkele zin op de lichtblauwe air mail van de lucht. Vorige Volgende