Maatstaf. Jaargang 33(1985)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] M.G. Liebentrau Uit de laatste tijd Séjour teriva voor Gerrit en Charles I De bordjes volgend kwamen we pardoes te staan voor het gezochte heldergeel hotel O Sole Mio aan de rand van het bijzonder goedgeslaagde meer. Wat waren we gelukkig aangeland. Alle gemakken vielen ons ten deel. -- Onder het personeel was veel gesmoes. II We hielden rust en werden prachtig bruin en lazen tot verblindens in het werk van edele poëten in exil. Fluisterend vroeg zo af en toe de baas of ons de kamer en het zicht beviel. Dat er iets mis kon wezen leek me sterk. - Was dit een ordinaire kieteltuin? III De spijslijst had ons aangenaam verrast. De bedden waren ruim en niet te zacht. We kregen steeds vers brood aan het ontbijt. Maar als je zuiver naar de dienster keek wist je: de duivel doet het met die meid. We hoorden krijsen op een goede nacht. Je hart stond stil. We zijn meteen verkast. [pagina 59] [p. 59] Proeve van allergie voor Madeleen I Ik ben zowaar op het Victorieplein. Daar hoor ik die fanfares van Mouret. Fluwelen hoes, rouge cardinalice. De roomse huurder had nog meer in huis. Vier santen in drie acten, bovendien een trio katten, eentje moe en ziek. De haren walsten door de hele flat. II Ik moet niet klagen want ik was te gast bij de bewaarders van dat noodverblijf. Ik ben met grote tederheid omringd. Toch werd ik wakker midden in de nacht stikkend van onheil. Dat ik het bestierf is blijkbaar overdreven uitgedrukt. Ik voel me almetal niet lekker meer. III Mouret, Rebel, Leclair, het houdt niet op. Deze en gene waren mooi geschift, de middelste vast ook niet helemaal goed wijs, me dunkt. Verdichtsels bij de vleet. Te Deum enzovoort van Charpentier met pauken & trompetten. Was die plaat nu wel of niet op het Victorieplein? [pagina 60] [p. 60] Fermate - Petersklip voor Paul & Paul I Er zit iets mathematisch in mijn hoofd op deze nadag dat ik niet meer dans. Het lijkt me, als ik mijn gevoel vertrouw, aan de gedachtenis van Maarschalk Smuts. Hij werd daar nog vereerd, zei Boetie Louw in Lutzville; en er is een kleine kans dat alles op zijn plaats valt, als beloofd. II Deze beroerdheid komt me slecht van pas. De aderen staan loodblauw op mijn arm. Ik lig te simmen als een idioot en wou zo graag nog ééns naar Vredendal wanneer de tovenaar een wijsje floot. Het hoge veld is nu misschien te warm. Kon ik maar scherper zien wie ik toen was. III Wat dacht u van de macht van het getal? Verstoor de rustplaats van de dichter niet. Leipoldt is onbarmhartig bijgezet onder de rotsen, en in eenzaamheid, maar naar zijn eigen welgeschreven wet. Ik kwam voorbij in dat verweerd gebied. Een derde dichter memoreert: Dis al. [pagina 61] [p. 61] Een dageraad voor de verloren zoon I Zeverend, zeurend lig ik uitgeteld. Wie ben ik in die hazeslaapjes toch? Ordentelijk gebeurt er nu geen fluit. Woorden vertrouw ik voor geen halve cent. Mijn valscherm gaat in dromen naar de maan, aan flarden, als kapotjes, maar ik zal weer wakker worden met een harde pik. II Bent u daar nog? Het is wat veel gevraagd. Als in mijn steeds verdwazender besef regels opwellen uit een godweetwaar heeft niemand anders hier een boodschap aan. Of zit er in de schemerigste hoek van een of ander vriendelijk vertrek een jongetje te denken: dit ben ik? III Nu had ik dus een uitverkoren zoon. Maar wat hij wou - ik had geen flauw idee. Z'n pappa legt hem in het ledikant, hij bouwt zich een volmaakt beschermde tent, en moeder haalt hem als een diertje aan. Toch flikkert hij zijn speelgoed in het rond. Morgen is een verloren ogenblik. Vorige Volgende