Maatstaf. Jaargang 33(1985)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Thomas Graftdijk Gedichten Ik zou ophouden Een koninkrijk voor een tekst! want vervreemding draaft als een bizon langs de horizon en de kudde ploegt het strand verlangen lengt zijn radius tot Betelgeuze, mijn stilte een teken van schuld ik zou ermee ophouden, in theorie genezen van ondeugden en watervrees stond ik quitte met het lied, zocht zwijgen en versterving, wou desnoods de kool gaan mesten ik zou ophouden met al het erge dat ik deed om mij voor erger te behoeden: de armezondaarsrimram die ik radbraakte, trotse biechten die ik liplas als de revolverjournalist van het geluk die ik nu eenmaal was der onzijdigen die sympathiek maar simpel, in hun geestesvermogens gekrenkt, met Morfeus sliepen in de douche, riskante moedervlekken zaaiden in mollige weefsels, met adamanten gereedschap inkepingen etsten in erwten, troebele parels van hun lust [pagina 45] [p. 45] hun gepolijste vuist verknipte derden hun worst in boorden - dat was dus des poedels kern! Wie van de maagdenbron gedronken, wordt niet oud en als spek-en-bonenfilosoof mag ik deiktisch de kitsch aantonen van gehalten dikker dan bloed, concreter dan beton - mag de creatuur honen: klim uit je zuurstoftent, wees eenling. Immense rebel, durf te leven, voel de Bruid der Zee kapseizen, schouw de Dom die uit het maailand stijgt en van Napoli de baaierd om de baai; keer weer naar toren, haard en klok als beiaardier die zijn beroerde plicht en schuldigheid gedaan en breng het goede nieuws dat als de hele sneeuw verbrandt de as ons toch nog rest! Die middag lazen we niet verder Inferno V, 138 Die middag lazen we niet verder, het lichaam sloot de ogen en het leven dacht ik sliep en dat we dromend boven het wetboek van genade en gerechtigheid onz' wonne wentelden in volten, terwijl de muis - - ach, die baarde brullend zijn berg [pagina 46] [p. 46] mooi de smokkel van emoties die we vrijdom doopten, de symbolen door zwaarbehaarde kabouters uitgedokterd onderin hun liftkoker, met gebroken vingerwijzingen gesouffleerd weg met ons wonderkinderen, wier onschuld in kussen gesmoord: we kozen Rome, amore- le negorij, verrichtten vrouwendienst en woonden vol twijfel, nagesynchroniseerd in onze pose, in straten zonder schaduw, in bedreigde zalen met nerveuze wanden (een otter wroette in het bolwerk) en lazen in de gaarkeuken roetzwarte bladzijden uit ons levensboek, (en koning voetbal ondertussen verhuisde kruiwagens vol zielen naar zwavelzurige bossen in het Oosten) we lazen Dante in onze verwondering, op onze zogenaamd bomvrije kast, we feliciteerden hem met zijn succes, zelf schuddend van de pest en zogen een kanaal door schuim en vlokken naar der hongerbron intiemste bodem, bakermat van onze heerlijkheid zonken in de middag met de liefde tot het water op de lippen met de passie voor het vloeien in de ogen, want als waanzinnig lonkten we altijd naar de Groene Wandelaar [pagina 47] [p. 47] en zwoeren onder valtijd wee de man die woedend om zijn armoe en eencelligheid de ijzeren voorraad van zijn vet dreigt aan te tasten (bedelaarstrots verbiedt het hem ten langen leste) hoe klemmend riepen wij de fetisj aan opdat hij speling gaf aan onze schijn van eerlijkheid, opdat hij onze munt zou opwaarderen en uit ons stof zou doen verrijzen oerslijm. Kwik. Electriciteit. Vorige Volgende