Maatstaf. Jaargang 33
(1985)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
8.00Wat lig je stil hart, een mens schrikt ervan.
Weet je waarom. Toen je dood was en ik
je hand losliet lag je ook zo, je wang
opzij en van je vlecht wat losgeraakt
wit naast je hals waarin het niet meer slikte.
Wees niet bedroefd nu ik je wakker maak.
Ik heb al koffie, hier is je peignoir,
ja ik kom als een dief, de tijd is kostbaar.
| |
9.00Zal ik je wassen. Knopen los. Ach botjes,
wat houden jullie bij elkaar; asvat
bekleed met louter 47II.
Ik smeer vet tussen je ribben. Nou moet je
rechtop. Hier, ik blaas lucht door je neus, je hart
breng ik in een nieuw ritme, doe nu zelf
de beenderlijm maar aan je heup. Ik leg
de rauwe doorligplekken zolang weg.
| |
[pagina 12]
| |
12.00‘Boodschappen: honderddrieënvijftig vissen,
kolen en brood, vlees, benen, geest en kracht.
Zeg aan de winkeliers, als zij mij missen,
dat ik hier ben en dat zij zich vergissen
wanneer zij denken dat het is gedaan;
de rekeningen blijven openstaan.’
Van leven mank, met onverstand bevracht,
sjouw ik terug naar waar je op mij wacht.
| |
14.00Twee uur al. Kom, ga zitten in je stoel,
je moet nu echt wat eten. Hier, een doek
voor om je hals en een voor op je schoot;
rechtop; slapen mag straks. Kijk, zacht witbrood,
roomboter, warme melk, wil je een ei,
je moet wat eten hart, doe het voor mij.
Wat zit je toch te kruimelen. Eet. Wees stil,
niet mopperen. Eet. Leef omdat ik het wil.
| |
18.00Wat kan ik voor je koken, dat je eet.
Niks smaakt je meer als vroeger, ergernis
trekt bij elke mondvol je wangen neer.
Ach schuif je bord niet weg, ach wees tevreden,
ach spuug niet in je hand, ik kan niet meer.
En jij, na elke hap proef je gemis,
geen enkele reden heb je om te zeggen
wat ik wil horen. Mag ik nog eens opscheppen.
| |
[pagina 13]
| |
1.00Heb je geroepen. Wees niet bang, ik hou
je vast, ik blijf hier, je hoeft niet terug,
ik weet het toch, hoe ze je lieten wachten
in het donker en je ribben veel te nauw.
Hoest maar. Spuug maar. Ik doe het raam open, lucht
naar binnen en naar buiten. Hoor, het zachte
ruisen van het gas dat dadelijk hoger brandt.
Nu natte doeken. Kijk, je ziet de damp.
| |
5.00Zit je wel goed zo, zijn ze koud je benen,
wil je het elektrisch kussen soms op schoot.
Wat zoek je toch. Nee ik heb niets weggelegd,
ik weet niet wat je nou nog mee wou nemen.
Doe rustig met je handen. Hier, Boldoot
op een schone zakdoek voor onderweg.
Een auto met een zwart vaantje, de brug
over bij Arnhem en niet mee terug.
| |
7.00Kom, wij gaan wachten op de dood. Ik hou
je hand goed vast, ik laat je niet meer los
zolang je leeft. Nu kijk. Zie je de kleine
vlekjes wel op het behang, de zon gaat schijnen
tegen het raam; kijk aan de rand van het bos
staat Goossens paard tot aan zijn buik in goud.
En zoveel rijpe appels aan de bomen.
Notaris mag wel met twee emmers komen.
|
|