Maatstaf. Jaargang 33
(1985)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||
Wim Hoogbergen
| ||||||||||||||||||||
De vesting BoekoeOp 27 juni 1772, midden op de dag, overvielen Marrons de Surinaamse plantage Poelwijk, gelegen aan de Pericarivier. De slavin | ||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||
Amimba ontdekte hen als eerste. Luidkeels gillend: ‘Businenge doro’ (‘Er komen bosnegers aan’) holde zij langs de plantagegebouwen naar de rivier, waar zij in een boot sprong. Door Amimba's gegil ontstond de grootste consternatie. Iedereen rende door elkaar heen. De directeurGa naar eindnoot1. van Poelwijk, die met enige andere blanken op de galerij van het woonhuis een pijpje zat te roken, vluchtte ook naar de rivier, sprong in het water en wist de overkant te bereiken, dankzij het feit dat de geweren van de Marrons die op hem aanlegden tot drie maal toe weigerden. Een andere blanke sprong bij Amimba in de boot en dreef met haar de rivier af. De timmerman van Poelwijk die ook probeerde de Perica te bereiken, was minder gelukkig en werd doodgeschoten. Een vierde blanke, Hendrik Mulder genaamd, werd door enige Marrons gevangen genomen. Hij was een paardeknecht en pas onlangs vanuit Holland in Suriname gearriveerd. De mannen die hem gevangen namen, brachten hem naar hun opperhoofd BoniGa naar eindnoot2.. Slaven van Poelwijk die hen vergezelden, vertelden Boni dat Mulder pas enige maanden op de plantage werkte en dat hij de slaven nooit enig kwaad had gedaan. Boni besloot daarom dat Mulder naar de plantage mocht terugkeren en gaf hem enige slaven mee die hij niet mee dorst te nemen omdat zij aan de besmettelijke ziekte yaws (framboesia tropica) leden. Mulder ging toen terug, doch kwam onderweg wat andere Marrons tegen die hem zijn kleren uittrokken. Weer anderen wilden niet geloven dat Boni de knecht in leven gelaten had en namen hem opnieuw gevangen. Voor de tweede keer verscheen Mulder voor Boni. Die, ziende dat hij volledig naakt was, nam zijn hoed af en zette deze op het hoofd van de blanke als bescherming tegen de regen. Zijn medestrijders beval hij Mulder te laten gaan, terwijl de knecht opdracht kreeg onmiddellijk naar Paramaribo te gaan om daar te vertellen dat Boni vrede wenste. Na enige uren verlieten de Marrons plantage Poelwijk, met medeneming van eenentwintig geweren, veel ammunitie en zeventig slaven. Het bericht van de overval op Poelwijk veroorzaakte in Paramaribo grote consternatie, te meer daar regeringstroepen al sinds april het beleg rond de belangrijkste vesting van de Marrons, het in de moerassen gelegen Boekoe, hadden geslagen. Terwijl de soldaten hun uiterste best deden Boekoe in te nemen, had een gedeelte van de Marrons het dorp verlaten en was via een omweg naar het plantagegebied getrokken om Poelwijk te plunderen. Het was de tweede keer dat de mannen van Boni zo'n huzarenstukje uithaalden, want een maand tevoren hadden zij de aan de Boven-Commewijne liggende plantage Nieuw-Roosenbeek overvallen, de gebouwen platgebrand, de goederen en slaven meegenomen. De vesting Boekoe lag in het moerasgebied ten noorden van de Cottica in de omgeving van de bovenloop van de Cassipera. In dit gebied woonden al heel lang Marrons. In september 1771 ontdekte vaandrig Sebulo een dorp bij de Cassipera. Toen hij het naderde, bemerkte hij, dat er slechts weinig weerbare mannen aanwezig waren en hij liet zijn detachement het dorp bestormen. Er kwam nauwelijks tegenvuur en betrekkelijk gemakkelijk veroverde Sebulo het dorp. Daar bleken vrijwel alleen vrouwen en kinderen te zijn die bij de nadering van de troepen de vlucht namen. De soldaten slaagden erin vijftien vrouwen en zeven kinderen gevangen te nemen. Van de vrouwen vernam Sebulo dat de mannen op expeditie naar het plantagegebied waren om daar een plantage te overvallen. Bang om op de terugkerende Marrons te stuiten, verliet Sebulo overhaast met de gevangenen het dorp. Later bleek dat Sebulo Boekoe ingenomen had. Het dorp was gemakkelijk bereikbaar, daar door de droge tijd een gedeelte van de moerassen was opgedroogdGa naar eindnoot3.. In de periode na september 1771 versterkten de Marrons Boekoe. Rondom het dorp legden zij een muur aan van pallissaden die bijna vijf meter hoog was. Toen de koloniale troepen zeven maanden later opnieuw voor Boekoe verschenen, troffen zij - mede vanwege de grote hoeveelheid water die in de afgelopen maanden gevallen was - een vrijwel oninneembare vesting aan. Voor het dorp lag een moeras dat niet over te steken bleek. Soldaten die het toch probeerden, zakten tot boven hun hoofd in de veenachtige grond weg. Uitdagend waaide boven de versterking aan de overkant een gele vlag met zwarte rand, met in het vlak een zwarte en witte leeuwGa naar eindnoot4.. Enige maanden lang slaagde men er niet in Boekoe in te nemen. Gouverneur Nepveu verzocht het vaderland om versterking. Daar verse troepen zeker enige maanden op zich zouden | ||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||
laten wachten, legde Nepveu aan het Hof van Politie, de politieke vertegenwoordiging van de plantocratie, het voorstel voor uit de groep van de creolenslaven (in Suriname geboren mannen) 150 van de besten te recruteren ten behoeve van een ‘Neger Vrijcorps’. Het voorstel werd geaccepteerd. Op 15 juli 1772 kregen 116 slaven brieven van vrijdom en werden in het ‘Neger Vrijcorps’ ondergebracht. Later zou het aantal van deze soldaten, die vanwege hun rode baretten in de volksmond al snel de naam ‘Redimoesoe’ (roodmutsen) kregen, tot 300 worden uitgebreid. Twee dagen later vertrokken de Redimoesoe al naar het Cotticagebied om daar in de strijd tegen Boekoe te worden ingezet. Hun eerste expeditie tegen de Marrons werd echter geen succes. Elf soldaten vielen in handen van de mannen van Boni, die hun opneming in zijn stam aanbood. De Redimoesoe weigerden dit, waarna Boni bevel gaf hen te doden. Eén van de ongelukkigen bleef in leven, omdat het geweer dat op hem aangelegd werd tot twee keer toe ketste. Boni, die daarin een Godsteken zag, liet toen een stuk van diens rechteroor afsnijden en stuurde de Redimoesoe weg met de boodschap dat de blanken er verstandig aan zouden doen vrede te sluitenGa naar eindnoot5.. Gouverneur Nepveu besloot niet op Boni's aanbeveling in te gaan. Hij was tevreden over de verrichtingen van het ‘Neger Vrijcorps’. Zij hadden zich liever laten doden, dan naar Boni over te lopen. Intussen was de droge tijd begonnen en op hun mislukte expeditie naar Boekoe hadden de zwarte soldaten een pad ontdekt dat achter Boekoe liep en dat de Marrons gebruikten om van Boekoe naar het plantagegebied te komen. Nepveu besloot in september een nieuwe aanval op Boekoe te doen, waarbij de Redimoesoe en een gedeelte van de blanke Jagers via het pad Boekoe van achteren zouden aanvallen. De overige troepen zouden vanaf de overkant van het moeras de aanval inzetten om de aandacht af te leiden. Boni had uit het feit dat de zwarte soldaten tot achter Boekoe waren doorgedrongen, begrepen dat de vesting niet langer onneembaar was nu de weg erheen bekend was. Eind augustus begon hij aan een grootscheepse evacuatie van vrouwen en kinderen. Niet iedereen echter kon weg, omdat bij de nieuwe dorpen onvoldoende voedsel voor alle inwoners was. De aanval van de koloniale troepen op 20 september 1772 kwam daarom te vroeg. Na een korte strijd slaagden zij erin in Boekoe door te dringen. In totaal vijftig Marrons, merendeels vrouwen en kinderen, vielen daarbij in hun handen. De nederlaag van de Marrons, militair gezien van niet zo'n grote betekenis, was evenwel psychologisch van meer belang. Maandenlang hadden opstandelingen vanuit hun vesting in het moeras de troepen aan de overkant kunnen honen, en dat frustreerde niet alleen die troepen, maar ook de planters in de kolonie. Voor de slaven betekende zo'n dorp met vrije mensen niet ver van hun plantages een baken van hoop en zeer velen vluchtten in de maanden voor de inneming naar Boekoe. Het aantal Marrons in Boekoe verdubbelde waarschijnlijk in deze periode tot ongeveer 800 personen. Een dubieus succes, want een hongersnood was het gevolg. Na de inneming van Boekoe keerden meer dan 100 opstandelingen op hun plantages terug, terwijl een groot aantal in het oerwoud van honger omkwam. | ||||||||||||||||||||
John Gabriel StedmanNa de inneming van Boekoe heerste in de kolonie grote vreugde. De 27ste september werd tot nationale dankdag uitgeroepen. De troepen ontvingen bij hun terugkeer in Paramaribo een groots onthaal. Nepveu beschouwde de Marrons als verslagen. Hij kreeg spijt dat hij in het vaderland om extra troepen had verzocht. Begin 1773 arriveerde vanuit Nederland de eerste zending van die 1500 man. De gouverneur wist er niet goed raad mee en gaf de troepen het bevel aan boord te blijven. Hun bevelhebber, de Zwitserse kolonel Fourgeoud, in 1763 bedwinger van de slavenopstand in de naburige Hollandse kolonie Berbice en een persoonlijke vriend van prins Willem v, was echter naar Suriname gekomen om successen te behalen en liet zich door Nepveu niet ringeloren. Hij deelde de gouverneur mee dat hij machtiging had het bevel te voeren over alle troepen in de kolonie en dat hij de nieuwe troepen zou ontschepen en tegen de Marrons ten strijde zou laten trekken. Bij de troepen van Fourgeoud bevond zich een militair, dienend bij de Schotse brigade van de Republiek: John Gabriel Stedman. Stedman (1744-1797) is beroemd geworden, niet zozeer vanwege zijn krijgsverrichtingen, maar door het boek dat hij schreef naar aanleiding van zijn vijfjarig verblijf | ||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||
in Suriname. Het verscheen in 1796 bij Johnson and Edwards te London onder de titel Narrative of a five-years' expedition, against the revolted Negroes of Surinam, in Guiana, on the Wild Coast of South America; from the year 1772, to 1777. Het boek, dat een verrukkelijke collage is van anekdotes, historische, demografische en biologische aantekeningen werd onmiddellijk een groot succes, niet in het minst door de fraaie gravures van o.a. Blake en Bartolozzi. Binnen enige jaren werd het vertaald in het Frans, Duits, Zweeds, Italiaans en Nederlands en zowel de oorspronkelijke als de vertaalde uitgaven kenden diverse herdrukken. Stedman schreef zijn Narrative na zijn terugkeer uit Suriname. Hij beëindigde het toen hij, na de opheffing van de Schotse brigade, teruggetrokken leefde in Tiverton. Gedurende het grootste gedeelte van zijn leven en ook tijdens de periode dat hij in Suriname verbleef, hield hij een dagboek bij, dat in 1962 onder redactie van Stanbury Thompson bij de Mitre Press in Londen werd uitgegeven. Bij het schrijven van zijn Narrative heeft Stedman uit dit journaal geput. Veel pagina's in zijn werk zijn dan ook gewijd aan de strijd tegen de volgelingen van Boni. Maar het boek van Stedman geeft meer. Hij was een goed observator en weet daarom het Surinaamse leven beeldend te beschrijven. In Suriname maakte hij tekeningen van flora en fauna die later door Blake en Bartolozzi zo wondermooi gegraveerd werden. De beschrijving van de liefdesgeschiedenis tussen Stedman en de slavin Joanna ,loopt als een rode draad door het hele boek en verhoogt de aantrekkelijkheid ervan. Joanna was de dochter van de planter Kruijthoff en de slavin Cery. Stedman wilde haar, en de zoon die hij bij haar had, vrij kopen en met zich meenemen bij zijn vertrek uit Suriname. Hij slaagde daar niet in. Stedmans verhouding met Joanna werd beroemd en het thema van de liefde tussen een soldaat en een slavin werd in verschillende romans uitgewerkt, o.a. in Franz Kratters Die Sklavin in Surinam (1804) en in Eugène Sue's Aventures d'Hercule Hardi (1840). In Londen verscheen in 1824 Joanna or the Female Slave, een Narrative teruggebracht tot de geschiedenis van Stedman en Joanna. Stedman geeft in zijn Narrative een niet al te rooskleurig beeld van het leven van de Surinaamse planters. Veelvuldig hekelt hij de slechte behandeling van de slaven door hun meesters. Het boek heeft dan ook bijgedragen de praktijken van de Westindische planters in Europa bij een groter publiek bekend te maken en viel goed in het Engeland van het begin van de negentiende eeuw, waar een sterke abolitionistische stroming bestond. In 1790 had Stedman zijn manuscript voltooid. Hij stuurde het op naar zijn uitgever Johnson, die de waarde van het boek onmiddellijk inzag, doch Stedmans taalgebruik blijkbaar niet zo goed vond, want hij liet een copywriter de tekst omwerken. De nieuwe tekst die deze man produceerde, kon in Stedmans ogen geen genade vinden, en een uitgebreide, maandenlange discussie tussen auteur en uitgever ontstond. Een compromis werd uiteindelijk gevonden in een synthese tussen Stedmans tekst en die van de copywriter (Thompson 1966). Onlangs is het originele manuscript van Stedman in de Verenigde Staten geveild en bestudering daarvan maakt duidelijk dat de versie van 1796 nogal afwijkt van die van 1790. Zo stond Stedman nog kritischer ten opzichte van de slavernij, dan uit de Narrative-1796 al blijkt en een groot aantal negervriendelijke opmerkingen is in de uiteindelijke versie verdwenen. Het antropologen-echtpaar Richard en Sally Price is momenteel bezig met de transcriptie van het oorspronkelijke manuscript, waarvan de uitgave voor 1986 voorzien is. Toen Stedman in Suriname arriveerde, was Boekoe al ingenomen. Veel wist men in Paramaribo niet over de Marrons, maar de legendevorming over de leiders van de opstandelingen was al in volle gang. Men dacht in de hoofdstad dat de Marrons onder leiding stonden van Baron, Boni en Jolicoeur. Van elk van deze drie hoofdfiguren werd de levensloop rondverteld. Stedman heeft deze verhalen opgeschreven en later in zijn boek verwerkt. Het zijn verhalen vol dramatiek en daardoor volksverhalen geworden, steeds weer doorverteld en overgeschreven. De negentiende-eeuwse romanticus De Ridder (1857) heeft Stedmans verhalen nog eens extra aangedikt en de historicus Wolbers (1861) heeft De Ridder min of meer kritiekloos overgeschreven, waardoor de legenden over Baron, Boni en Jolicoeur in het ‘officiële circuit’ van de Surinaamse geschiedenis terecht zijn gekomen. Stedmans verhalen over dit roemruchte triumviraat moeten echter beschouwd worden als ge- | ||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||
ruchten en missen vrijwel elke historische ondersteuning. Bij Stedman is Baron de belangrijkste Marron en hij is de bouwer en verdediger van Boekoe. Boni en Jolicoeur zijn zijn medestrijders. Historisch onderzoek in de Surinaamse archieven heeft echter duidelijk gemaakt dat Boni vele malen belangrijker was dan Baron en dat Jolicoeur bij de Marrons een gewone strijder was. Baron werd in Paramaribo bekend door overvallen in het Patamaccagebied in 1769. Zijn naam werd gevreesd en bij afwezigheid van kennis over de ware gezagsverhoudingen bij de Marrons, maakte men van hem in de verhalen de aanvoerder. In deze periode stonden de Marrons in het Cotticagebied echter onder de tweehoofdige leiding van Askaan van Marseille, bijgenaamd AloekoeGa naar eindnoot6. en Boni. Aloekoe was een weggelopen slaaf van de plantage Marseille. Hij was aanzienlijk ouder dan Boni en wordt in de archieven vaak zijn ‘vader’ genoemd, maar dit dient opgevat te worden als ‘raadgever’, daar Boni's biologische vader een ander was. De berichten wie dat dan wel geweest zou zijn, spreken elkaar evenwel tegen. Boni was niet op een plantage, maar bij de Marrons in vrijheid geboren. Stedman vertelt van Boni, dat hij een mulat was. Zijn vader zou een planter zijn, die een slavin zwanger gemaakt had. Tijdens haar zwangerschap vluchtte Boni's moeder naar de Marrons en baarde daar haar zoon. Baron en Jolicoeur waren creolenslaven (in Suriname geboren). Zij groeiden op in slavernij, doch wisten later hun plantage te ontvluchten en aansluiting te vinden bij de Marrons. Medio 1773, toen Stedman enige maanden in Paramaribo was, braken opnieuw gevechten uit met de intussen van hun nederlaag bij Boekoe herstelde Marrons. Luitenant Lepper, een broer van de dominee, viel met zijn patrouille in een hinderlaag, waardoor zeven militairen, onder wie Lepper, sneuvelden. Later doodden de Marrons nog vijf mannen, die zij bij die aanval gevangen genomen haddenGa naar eindnoot7.. In augustus overvielen de Boni's opnieuw plantages. Het gevolg daarvan was dat de troepen van Fourgeoud, inclusief Stedman, ingezet werden in de strijd tegen de Marrons. Stedman werd allereerst commandant van de militaire post 's Lands Welvaren, door de soldaten Devil's Harwar (Duivelshaven) genoemd. Deze post lag ten oosten van de plantages aan de Cottica en moest de kolonie beschermen tegen invallen van Marrons. De ligging was echter zo onstrategisch dat de Boni's er met weinig moeite en ongezien langs konden trekken. In oktober 1773 begon Fourgeoud zijn krijgsoperaties. Veel kans om Marrons te vangen had hij echter niet, want hij liet zijn troepen opmarcheren met tromgeroffel, zodat het commando op uren afstand te horen was. Meer dan wat verlaten dorpen vond hij niet. Ook de in het voorjaar van 1774 door Fourgeoud ondernomen tochten leverden niets op. In juli stuitten zijn troepen op het dorp van Kwami, maar deze Marrons leefden onafhankelijk van de groep van Boni. In het najaar werden weer enige verlaten dorpen gevonden. Eind 1774 staakte Fourgeoud zijn operaties voor een tijdje en keerde terug naar Paramaribo. In juni 1775 ontdekte kapitein Mayland, een bevelhebber van de Sociëteitstroepen, in het gebied ten noorden van Boekoe, niet ver van de kust, veel verse sporen. Toen Mayland met zijn troepen een moeras doorwaadde, werd hij door Marrons overvallen. Mayland moest overhaast terugkeren, maar uit de felheid van de gevechten maakte hij op dat hij in de buurt van de Bonidorpen geweest wasGa naar eindnoot8.. Begin augustus begon Fourgeoud aan de voorbereidingen van de tocht naar het door Mayland gevonden Marrongebied. Voor het eerst gingen ook Redimoesoe met Fourgeoud mee, die tot dan toe weinig met deze soldaten ophad. Ook Stedman zou aan de komende expeditie deelnemen. Het was eigenlijk zijn eerste, want de tochten vanuit 's Lands Welvaren ondernomen, stelden niets voor. Van deze tocht geeft Stedman een uitgebreid verslag en een kaart (Stedman 1799:111, 257) Na zes dagen van zware marsen komen de soldaten in een kostgrond beplant met rijst, mais, tabak en pesi (bonen: papilionaceae). Achter deze kostgronden ligt een dorp. De Marrons verdedigen zich verwoed, maar Fourgeouds troepen komen steeds dichterbij. De Marrons zien dan in dat het dorp niet te houden is en steken het in brand. Als 's middags het vuur begint te doven, trekken de militairen het dorp binnen. Zij tellen zevenentachtig huizen, de meeste met twee verdiepingen en een groot aantal kamers. In de middag en vroege avond doen de Marrons verscheidene tegenaanvallen, die echter afgeslagen worden. In de nacht klinkt rondom het dorp | ||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||
een hels spektakel. Marrons schreeuwen, zingen, trommelen en blazen op hoorns. Stedman krijgt de volgende dag het bevel met een aantal soldaten een moeraspad te volgen en een brug over te steken die naar een ander Marrondorp leiden. Het dorp blijkt verlaten. Het heeft ongeveer vijftig huizen en er rondomheen liggen aanzienlijke kostgronden, beplant met bananen, napi, jamsiGa naar eindnoot9., kasaba (cassave: manihot esculenta) en mais. Het wordt Stedman duidelijk dat al het kabaal de vorige nacht er alleen voor diende een stille aftocht te verheimelijken. Zolang er getrommeld werd, wisten de vluchtelingen dat het dorp nog niet aangevallen werd. Waarheen de Marrons vertrokken waren, konden de soldaten niet achterhalen. In zijn Narrative noemt Stedman dit Bonidorp Gadosabi (God weet). Dit is echter een onjuiste mededeling. Gadosabi lag veel oostelijker en was een jaar tevoren door Redimoesoe ingenomen. De dorpen die Fourgeoud in augustus 1775 in de moerassen tussen Cassipera en Barbakoeba innam, heetten Holi-mi en Kofi-hayGa naar eindnoot10.. Daar Fourgeoud lang niet alle kostgronden in de buurt van deze dorpen ontdekte, bleven de meeste Marrons in dit gebied wonen. Boni zelf verhuisde met een aantal mensen naar het dorpje Boesikrey (het bos huilt). Deze nederzetting werd nu belangrijk uitgebreid, maar in oktober al ontdekt door Fourgeoud. Ook Stedman was bij de verovering van Boesikrey aanwezig. Er stonden honderdzestien huizen in het dorp. Het huis van Boni zag er uit als een suikermolen en had twee deuren om des te beter te kunnen zien wat er rondom gebeurde en bij een verrassingsaanval met meer zekerheid te kunnen ontsnappen. In de nabijheid van Boni's huis lagen verschillende baden die zijn vrouwen gebruikten (Stedman 1799:111, 104). De inneming van Boesikrey was het laatste wapenfeit van Fourgeoud, waarvan Stedman getuige was. Bij de inneming van een dorp bij de Wanekreek in januari 1777 was hij niet aanwezig. Intussen waren de meeste Boni's naar Frans-Guyana uitgeweken. In april 1778 zeilden Fourgeoud en Stedman naar Europa terug. Van de ongeveer 1500 militairen die naar Suriname waren verscheept, keerden er maar iets meer dan 100 terug. De anderen waren intussen overleden, meest door ziekte en uitputting. | ||||||||||||||||||||
Boni volgens HokstamJohan Edwin Hokstam maakte Boni tot hoofdpersoon van zijn historische roman Boni (1983). Op de literaire kwaliteiten van dit boek wil ik niet ingaan, daartoe voel ik mij niet bevoegd, maar de kennis die Hokstam over Boni en het achttiendeeeuwse Suriname bezit, blijkt uitermate mager. Daardoor wordt het boek een aaneenschakeling van historische onwaarheden en onwaarschijnlijkheden, zodat het beeld van Boni eerder vertroebeld dan verduidelijkt wordt. Het lijkt mij dat de geschiedenis grenzen stelt aan de fictie van een historische roman. Feiten, voorzover deze uit artikelen en boeken bekend zijn, mogen door de schrijver niet zonder meer veranderd worden. Wel mag hij improviseren in het grote gebied, waarover de geschiedwetenschap geen uitspraken doet. Tot adstructie: Willem van Oranje mag niet in 1592 vermoord worden door Gerrit Lubberdink, maar datgene wat in de nacht ervoor in het echtelijk bed besproken werd, kan door de romanschrijver ingevuld worden. Hokstam zondigt voortdurend tegen het gebod: zeigen wie es eigentlich gewesen (Ranke). Hij misleidt zijn lezers die immers een historische roman doornemen als geromantiseerde geschiedenis, door ervaring in staat min of meer te bepalen, wat fictie en wat feit is. Uit Stedmans Narrative haalt hij een aantal namen (bijv. Cery, Kruijthof, Joosje, Adoe, Mr. D.B., Friderici, Mayland, Ascaan) van historische personen, die in Boni een plaats innemen, volkomen in strijd met wat historisch bekend is. Hij geeft inside information over het leven in de Marrondorpen die volledig uit de lucht gegrepen is (bijv. lemen hutten, Boni draagt een kaki-broek, jongeren worden vrij pijnlijk besneden). August Hans den Boef, die in De Volkskrant aan Boni een besprekingsartikel wijdde, is door Hokstam in ieder geval op een dwaalspoor gebracht. Hij schreef. ‘Over het dagelijks leven in de Marrondorpen geeft Boni veel interessante informatie. Ik wist niet dat de kinderen daar lezen en schrijven konden.’ Nu weet hij dat wel, dankzij Hokstam. Maar hij is wel verkeerd geïnformeerd, want er is geen enkele historische aanwijzing dat in de Boni-dorpen gelezen en geschreven werd. Wat zouden de Marrons moeten lezen en aan wie zouden zij moeten schrijven? Hokstam'heeft zijn historische | ||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||
informatie voornamelijk geput uit Stedman. Verder heeft hij blijkens mededelingen op de laatste pagina nog het werk van Herskovits en B.E.C. Belmonte (uit 1855) doorgenomen. Hij verwijst ook naar Soldier in Paradise, de voortreffelijke historische roman van Louise Collis over Stedman. Er bestaat echter een groot aantal bronnen, en veel beter, dat Hokstam niet bekeken heeft. In hetzelfde jaar dat Stedmans boek verscheen, publiceerde de gouvernementsklerk Charles Brouwn in de Surinaamse almanak een overzicht van de BonioorlogenGa naar eindnoot11.. Bij Wolbers zijn gegevens te vinden over de periode na 1777. Hurault (1960) geeft een uitgebreid overzicht van de Boni-geschiedenis gebaseerd op Frans archiefmateriaal. De zendeling Axwijk publiceerde onder pseudoniem Ajax in De West (1961) een serie artikelen over Boni en Aloekoe op grond van gegevens die hij aan de Marowijne en Lawa bij Boni's en Aukaners had opgetekend. Abbenhuis (1964) maakte ter gelegenheid van honderd jaar Emancipatie een boeiende biografie van Boni. Pakosie hoorde van zijn vader het verhaal over Boni's dood en stelde dat in 1972 op schrift. Een artikel van De Groot uit 1975 bevat een vrij volledig overzicht van de eerste Boni-oorlog (1768-1777), en haar artikel uit 1980 over de dood van Boni is prozaïscher dan de tekst die Hokstam aan deze periode wijdt. Boni is niet zomaar iemand. Boni is duidelijk een historische figuur, hetgeen de romanschrijver beperkingen oplegt. Hoe ziet de historische werkelijkheid rond Boni er nu volgens Hokstam uit? Ik zal Hokstams visie hieronder beknopt weergeven. Daar ik behoefte heb zijn verhaal van kanttekeningen te voorzien, maar voor de overzichtelijkheid mijn opmerkingen pas na afloop geef, zal ik met letters de passages merken, waarop ik later terugkom. Mr. D.B., de eigenaar van plantage Fauconberg, heeft een beeldschone slavin, Cery genaamd (a), die de favoriete is van een andere planter, Kruijthof. Mr. D.B. weigert Cery aan Kruijthof te verkopen, ondanks het feit dat zij van Kruijthof zwanger raakt. Op een dag overvallen Marrons de plantage Fauconberg en richten daar een bloedbad aan. De planters gaan te paard met bloedhonden de Marrons achterna en weten een van de moordenaars te vangen (b). Deze Marron, Joosje genaamd, wordt op de plantage aan de vleeshaak opgehangen (c). Deze gebeurtenis grijpt Cery zo aan, dat zij besluit naar de Marrons te vluchten. In het bos baart zij Boni (d). Omstreeks 1768 wordt het Marrondorp van Cery en Boni overvallen. Boni, zijn vrienden M'bono en Ascaan en enige andere jongeren zijn op dat moment op jacht en ontkomen aan het bloedbad dat de overvallers aanrichten. Bij hun terugkomst blijken alle inwoners, inclusief baby's, bejaarden en vrouwen, te zijn vermoord. Ook de moeder van Boni is onder de slachtoffers (e). Boni besluit deze gebeurtenis te wreken. Hij en de in leven gebleven jongens trekken naar het plantagegebied. Daar zien zij hoe blanken, hoog te paard gezeten, met de karwats in de hand over de velden rijden, die door de slaven en slavinnen bewerkt worden. Van tijd tot tijd dalen de karwatsen neer op de bezwete ruggen van de werkenden (f). 's Avonds zijn zij er getuige van hoe de slaven naar hun gevangenissen worden teruggedreven en daar worden opgesloten (g). In stilte sluipen de jongeren naar de plantagegebouwen (h). Daar roven zij geweren en goederen. Ook slagen zij erin enige slaven te bevrijden. Na deze strooptocht vinden nog drie overvallen plaats. De groep van Boni groeit uit tot een gezelschap van vierentwintig jonge mannen en zes jonge vrouwen. Boni heeft gehoord dat ergens een belangrijk fort van Marrons ligt, Boekoe genaamd, en hij besluit met zijn groep daarheen te gaan. Zij worden door de Marrons op grote afstand van Boekoe bemerkt en naar hun fort gebracht. In Boekoe komt Boni eerst in contact met Jolicoeur, een mulat van Rodebank (i). Later wordt hij naar Baron gebracht, een voormalige slaaf van d'Ahlberg, de aanvoerder van fort Boekoe. Boni plaatst zich onder het bevel van Baron. Deze gebeurtenis vindt plaats in 1769 (j). Hokstam maakt nu een sprong naar 1772. Begin juli van dat jaar confereren gouverneur Nepveu, kapitein Mayland, luitenant Friderici, Dumaire en Kruder over de penibele situatie in de kolonie (k). Na verhitte debatten wordt besloten een Neger Vrijcorps op te richten. De Redimoesoe worden onmiddellijk aan het front ingezet. Vaandrig Sebulo verovert, gesecondeerd door 50 negersoldaten, een Marrondorp (l). Dit maakt duidelijk dat de Redimoesoe ook in staat moeten zijn een locatie als Boekoe in te nemen. Zij vinden dan ook het pad | ||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||
naar Boekoe en weten het dorp in te nemen. Baron ziet echter nog kans twaalf Redimoesoe op wrede wijze te vermoorden (m). Jolicoeur sneuvelt (n). Boni vlucht alleen. Hij wordt door een oude man en diens zoon Padoe liefdevol opgenomen. Wat er verder met Boni gebeurt, vertelt Hokstam niet. Hij zegt enkel dat Boni naar Frans-Guyana vlucht en hervat de beschrijving van diens leven weer in 1783. Zijn verslag over de Bonioorlog in het Cotticagebied (1772-1777) is een excerpt van Stedman, echter warrig en door stijl en compositie een vreemd element in het verhaal. In Frans-Guyana legt Boni de nederzetting Les Amis aan (o). Intussen heeft Boni vijf vrouwen. Zijn jongste vrouw, Héno, heeft hem een zoon geschonken, Agoeroe, die als Hokstam de draad van het verhaal weer oppakt, zes jaar oud is. Boni memoreert dan dat het zeker tien jaar is na de dood van zijn moeder, en vijf à zes jaar na de vlucht uit Suriname. Boni blijkt intussen stamhoofd geworden. Zijn luitenants zijn de tweeëntwintigjarige Cormantijn Codjo, weggelopen van plantage Denverre (p) en Padoe. Ascaan, de strijdmaker uit Boni's jeugd, is nog steeds in het kamp. Boni deelt zijn 500 stamgenoten mee dat zij moeten terugkeren naar Suriname, omdat zij in Frans-Guyana niet thuishoren. Ascaan is hier tegen. Boni zet echter door. Het bericht van Boni's terugkeer op Surinaams grondgebied leidt tot onrust in Paramaribo. Aukaners onder Thies trekken tegen Boni ten strijde en vallen een afgelegen kamp aan, waar zij zeven mannen en veertien vrouwen vermoorden (q). Zij durven evenwel niet verder naar Boni op te trekken. Yalo, een van Boni's vrouwen, pleegt overspel met Ascaan en wordt door Boni betrapt. De overspeligen worden het dorp uitgejaagd. Kort daarna overvalt Boni de plantage Clarenbeek (r) en sluit vrede met de Aukaners en Indianen (t). De Aukaners staan hierbij onder leiding van hun hoofdman Bambi (t). Indianen en Aukaners weigeren echter Boni te helpen bij zijn strijd tegen de Nederlanders. Ascaan, verbitterd over zijn verstoting, wordt door Yalo overgehaald naar de blanken over te lopen en hun te vertellen waar Boni's nederzetting verscholen ligt. Dankzij Ascaans hulp wordt Boni's kamp, Aroekoe, ingenomen. Boni en het handjevol overgebleven Marrons trekken zich diep in het oerwoud terug (u). Op een avond ziet Boni door de takken een aap slingeren. Als het dier op de grond springt, verandert het in zijn overspelige vierde echtgenote Yalo. Boni geraakt onmiddellijk weer in haar ban. Samen brengen zij een wilde nacht door. Tegen de ochtend verdwijnt Yalo echter snel, met medeneming van Boni's zilveren armband, een geschenk van zijn moeder en zijn talisman (v). Boni begrijpt nu dat hij verloren is en vraagt in 1792 de Nederlanders om vrede (w). Gouverneur Friderici wil daar niet op ingaan. Hij stuurt twee afgezanten naar de Aukaners om deze stam tegen Boni op te hitsen. Agoeroe en Padoe, die in de buurt van het dorp Onderblauw zijn, waar deze afgezanten slapen, besluipen 's nachts de huizen en nemen de twee Nederlanders gevangen. De Aukaners zijn daarover zo verontwaardigd dat zij besluiten tegen de Boni's ten strijde te trekken (x). Het lot van Boni en de zijnen is snel bezegeld. Zij werden reeds verslagen bij Aroekoe; het restant is nauwelijks tegenpartij. Na felle gevechten sneuvelen alle Boni's. Boni zelf blijft het langst tegenstand bieden, maar valt ten slotte in handen van Bambi, de hoofdman van de Aukaners. Met een slagersmes zaagt Bambi Boni's nek door. Boni's hoofd wordt in een korjaal gezet. Daar waar de Cottica in de Suriname mondt, neemt Boni nog een keer wraak. De lucht begint te scheuren en het water te koken. Als de natuurkrachten gaan liggen, is Boni's hoofd verdwenen (y). Tot zover Hokstam over het leven van Boni. Zoals gezegd, zal ik zijn reconstructie van commentaar voorzien. (a) Hokstam laat zijn verhaal in het Cotticagebied beginnen. Dit is inderdaad de streek waar de Boni's zich eerst vestigden. De plantage Fauconberg (Fauquemberg) lag echter aan de Boven-Commewijne. De namen Mr. D.B., Kruijthof en Cery heeft Hokstam aan Stedman ontleend. Mr. D.B. was de eigenaar van Fauconberg en van Cery. De planter Kruijthof had bij deze Cery een kind verwekt, dat was Joanna, de vrouw op wie John Gabriel verliefd werd. Stedmans Cery is nooit naar de Marrons gevlucht. Zij kan dus niet de moeder van Boni zijn. (b) Voor zover ik weet is de plantage Fauconberg nooit door Marrons overvallen. Wel werd in 1772 het noordelijker gelegen Nieuw-Roosenbeek overvallen en in 1789 het zuidelijker gelegen | ||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||
Clarenbeek. De verbindingen in Suriname tussen de plantages werden meestentijds met korjalen via de rivieren onderhouden. Paarden als rijdier kwamen buiten Paramaribo nauwelijks voor. Het beeld dat Hokstam hier schetst van een jacht op Marrons, lijkt historisch nergens op. Bospatrouilles (zo werden de jachtpartijen op weggelopen slaven genoemd) gingen steeds te voet. Er werd geen gebruik gemaakt van honden. Het is ook ondenkbaar dat blanken zonder hulp van vertrouwde slaven op patrouille gingen. Daar waren zij veel te bang voor. (c) De Marron Joosje is een historisch persoon, die ook door Stedman beschreven werd en door Blake gegraveerd. Joosje werd in 1730 op last van het Hof van Politie ter afschrikking van de slaven met een vleeshaak opgehangen. Hij was een Saramakaan en was door troepen gevangen in het gebied tussen de Boven-Suriname en de Saramacca. Cery was volgens Hokstam zwanger van Boni toen Joosje werd opgehangen. Op blz. 170 vermeldt Hokstam dat Boni in 1765 dertien jaar oud was. Dan zou deze gebeurtenis dus in 1751 of '52 hebben plaatsgevonden. Plaats en tijd van executie van Joosje zijn bij Hokstam niet correct. (d) Boni was in werkelijkheid veel ouder. Hij moet rond 1730 geboren zijn. (e) In 1768 namen de troepen van de planters het Marrondorp Kosay inGa naar eindnoot12.. De inwoners slaagden er echter in tijdig te vluchten en werden niet door de troepen uitgemoord. Het was niet alleen goedertierenheid dat de vluchtelingen het leven gelaten werd; zij waren eigendom van iemand, bezit, weggelopen kapitaal als het ware. De moeder van Boni is in 1768 niet gesneuveld. Uit een archiefstuk van 1773 blijkt dat zij toen nog leefdeGa naar eindnoot13.. (f) Het beeld dat Hokstam hier schetst van de slavernij lijkt teveel op een goedkope Hollywood-produktie. Het toezicht op de slaven op het veld werd uitgeoefend door basja's (negeropzichters). Daarbij ging het niet zo wreed toe als uit Hokstams beschrijving moet blijken. (g) Plantageslaven werden na afloop van het werk niet opgesloten ofgeketend. Hun bewegingsvrijheid was veel groter. (h) Hokstam beschrijft slechts één keer een aanval van Boni's op een plantage. Hij laat de Marrons dan in stilte naderen. Hoewel in het kader van Hokstams verhaal een met veel kabaal gepaard gaande overval voor Boni en de zijnen zelfmoord zou hebben betekend, was een ‘stille’ aanval niet Boni's stijl. Boni hield van spektakel. Voordat hij een plantage aanviel, had hij de zaak goed bespied. Hij viel met een grote overmacht aan en maakte daarbij hels kabaal. Men schreeuwde, blies op hoorns, sloeg op de drums en schoot in de lucht. Dit ontzettende kabaal zorgde vaak voor de grootste paniek. Na afloop van een aanval bleef men vaak nog op een plantage om te branden, te dansen en te drinken. (i) Jolicoeur was niet afkomstig van de plantage Rodebank, zoals De Ridder en in navolging van hem Wolbers en De Kom (1934) vermelden, maar van Fauquemberg. Een plantage met de naam Rodebank heeft in Suriname nooit bestaan. Deze vergissing is te wijten aan het door De Ridder foutief lezen van de Nederlandse editie van Stedman. De Schot zegt dat Jolicoeur aanwezig was bij de overval op de naast Fauquemberg gelegen plantage ‘Nieuw-Rosenbach’. Dit Rosenbach werd bij De Ridder Rodebank. Elders schrijft Stedman dat Jolicoeur een slaaf was van ‘Fauconberg’. Hij was zelfs de beschermer van Cery en Joanna, voor hij naar het bos vluchtte. (j) De Zweedse planter Dahlberg is de eigenaar van Baron geweest. Dat Baron ouder en belangrijker was dan Boni, is een misvatting. Het is niet zo dat Boni zich onder Baron plaatste, maar de Creool Baron is naar de groep van Boni gevlucht. Baron heeft zich een aantal keren van Boni afgescheiden. In juli 1772 behoorde hij bij de aanvallers op Poelwijk, maar daarna keerde hij niet naar Boekoe terug. Bij de val van Boekoe bevond Baron zich elders, waarschijnlijk in het Patamaccagebied. Baron sneuvelde bij een aanval op de houtgrond van ene Winne in het Patamaccagebied in juli 1774. (k) De namen Nepveu, Mayland en Friderici zijn historisch; zij speelden een rol rond de inneming van Boekoe. Dumaire en Kruder zijn echter scheppingen van Hokstam. De oprichting van het ‘Neger Vrijcorps’ is niet gegaan, zoals Hokstam dat van blz. 241-251 beschrijft. Zie hiervoor Wolbers 1861: 320-325 (l) Zoals ik eerder schreef veroverde Sebulo reeds in 1771 het dorp Boekoe. Het ‘Neger Vrijcorps’ bestond toen nog niet. (m) Ook hier verwijs ik naar mijn reconstructie van de gebeurtenissen rond Boekoe. (n) Jolicoeur sneuvelde een jaar | ||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||
later bij de overval op het commando van luitenant Lepper. (o) Boni vluchtte niet als eenling na de val van Boekoe. Jarenlang streden hij en zijn stamgenoten tegen de Sociëteitstroepen en Statentroepen van FourgeoudGa naar eindnoot14.. Na de evacuatie van de Boni's naar Frans-Guyana bouwden zij aan de Sparouine vier dorpen, waarvan het grootste dat van Boni, Aloekoe en Agosoe was. Het heette Gadogron. Rond 1783 verhuisden de Boni's naar de Franse oever van de Marowijne. (p) Zes jaar na de vlucht naar Frans-Guyana is: 1782-'83. Hokstam schuift hier de Boni-geschiedenis in elkaar. Pas in 1789 zullen de Boni's opnieuw de Marowijne oversteken en plantages in Suriname aanvallen, hetgeen uit Hokstams tekst verderop overigens blijkt. (q) Kormantin Kodjo was veel ouder. Al voor 1760 was hij hoofdman van een groep Marrons die een dorp hadden tussen de Suriname- en Commewijnerivier. Kormantin Kodjo was afkomstig van St. Barbara, een plantage aan de oostoever van de Beneden-Suriname. Denverre is een vinding van Hokstam. Een plantage met deze naam heeft nooit bestaan. (r) Thies was in 1779 posthouderGa naar eindnoot15. bij de Aukaners. Hij leidde een bospatrouille van Aukaners naar het dorp van ene Koki. Deze Koki was een Marron met een zeer interessante levensloop, waarop ik hier niet kan ingaan, maar wil verwijzen naar mijn publikatie van 1984: 10-15. Bij deze aanval op het dorp van Koki werden zeven mannen gedood en tweeëntwintig vrouwen en kinderen gevangen genomen. Over deze aanval rapporteert ook De Groot (1970:294). De mededeling van Hokstam heeft dus, als zo vaak, een kern van historiciteit, maar is door de onzorgvuldigheid onjuist. (Het gebeurde eerder in de tijd, tegen een andere groep en Hokstam maakt van gevangenen: gedoden.) (s) De vondst van de verhouding tussen Ascaan en Yalo blijft voor rekening van Hokstam. Hier valt historisch niets over te zeggen. Het is bekend dat Boni een liefhebber van vrouwen was, en men vermeldt op een bepaald moment zelfs dat hij acht vrouwen de zijne mocht noemen. Of een van hen Yalo heette, is onbekend. Ascaan is wel een bestaande persoon. Er zijn echter twee Ascaans. De ene is Askaan van Marseille, de reeds eerder genoemde Aloekoe, de andere is Askaan van Ephrata. Deze laatste Marron woonde sinds ca. 1774 bij de Boni's. Hij was één van Boni's kaptensGa naar eindnoot16., Askaan van Ephrata liep in 1770 tezamen met zijn moeder en broer van Ephrata weg. Volgens Brouwn (1796) werden zijn moeder en broer in 1772 bij de verovering van Boekoe gevangen genomen. Rond 1788 scheidde Askaan zich van de Boni's af en ging bij de Aukaners wonen. Hier werd hij door de posthouder bij die stam overgehaald naar de Nederlanders over te lopen. Dit gebeurde in februari 1790. (t) Boni heeft vrede gesloten met de indianen die langs de Marowijne woonden en de Aukaners. Dit vond echter plaats kort na zijn vlucht naar FransGuyana (rond 1780). Zie hiervoor Hoogbergen 1984. In de periode die Hokstam nu beschrijft, zo'n tien jaar later, werd de vrede tussen Aukaners en Boni's juist weer verbroken, voornamelijk als gevolg van de opstokerijen der Nederlanders. (u) Niet Bambi, doch Pamboe was de gaanman van de Aukaners in deze periode. Pamboe overleed in 1790. Zijn opvolger was Toni. Deze opvolging werd door Bambi betwist. Toni was pro-Boni, Bambi veel meer Nederlands gezind. In 1808 overleed Toni, waarna Bambi gaanman werd. (v) Askaan hielp de Nederlanders inderdaad bij de verovering van de Bonidorpen bij de Lamakévallen in mei 1790. Het is niet zo dat na de inneming van Arokoe nog slechts een handjevol Boni's over waren. De meeste Marrons hadden tijdig naar het zuiden weten te vluchten. Bij de Pedrosoengoevallen werden nieuwe dorpen gebouwd (Zie Hoogbergen: 1984:19-25). (w) Het verhaal van de aap die in een mooie vrouw veranderde, is in de orale traditie bekend. Zie hiervoor: De Groot 1980. In de orale traditie vindt deze gebeurten is echter later plaats. (x) Ook hier is de chronologie van de gebeurtenissen onjuist. Na de inneming van Arokoe begonnen de Boni's met de Nederlanders over vrede te onderhandelen. Deze onderhandelingen sleepten zich bijna een jaar voort. In augustus 1791 hervatten de Nederlanders de strijd met aanvallen op de dorpen bij de Pedrosoengoevallen. Boni evacueerde zijn stam toen naar de Lawa (Zie Hoogbergen 1984:25). (y) De werkelijke geschiedenis is hier veel boeiender dan Hokstams verhaal. In het Aukaanse gaanmandorp Animbaw woonde de posthouder met twee assisten- | ||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||
ten. In dit dorp lag ook het graf van gaanman Pamboe. Agosoe dacht dat in Animbaw bij de posthouder ammunitie was. Daarom overviel hij het vrijwel verlaten dorp. Op het graf van Pamboe dansten bijen de circa vijftien strijders die bij hem waren onder het zingen van honende liederen. De posthouder wist in zijn pyjama - de overval vond 's morgens vlak na zonsopgang plaats - te ontkomen. De twee assistenten werden door de Boni's meegenomen. Zij werden echter na enkele dagen weer vrijgelaten. De Aukaners trokken voornamelijk tegen Boni ten strijde om zich te wreken voor het gezichtsverlies dat zij door Agosoe's actie geleden hadden (Zie De Groot 1980 en Hoogbergen 1983 en 1984). (z) De strijd was niet zo heroïsch als Hokstam tekent. Een expeditie van Aukaners die tegen Boni optrok, omsingelde in de nacht zijn huis. Bambi drong naar binnen en schoot Boni in zijn slaap dood (De Groot 1980; Hoogbergen 1983-1984). Boni's hoofd werd afgehouwen om in triomf in de dorpen te worden getoond. Op weg daarnaar toe, ergens tussen de Marouini en de Inini sloeg de korjaal van Bambi om. Alle goederen, inclusief het hoofd van Boni, verdwenen in de kolkende golven. | ||||||||||||||||||||
Opnieuw BoniUit dat wat tot op heden over de Boni-oorlogen is gepubliceerd, is de persoon van Boni niet scherp naar voren gekomen. Stedman heeft voor zijn biografische aantekeningen over Boni veelal gebruik gemaakt van geruchten die hij in Paramaribo optekende. Hoewel hij enkele jaren meevocht in de legermacht van Fourgeoud die tegen de Boni's vocht, bleven de vijanden grotendeels onbekend. Men wist er niet veel over. De Groot (1975) heeft vooral aandacht besteed aan het verloop van de oorlog, maar Boni zelf komt daarin niet scherp omlijnd naar voren. Hokstam heeft een poging gedaan gaanman Boni te schetsen, maar zijn roman is vanuit historisch oogpunt gezien zeer onbetrouwbaar, zoals ik heb aangetoond. De aardigste informatie over de figuur Boni is nog te vinden bij Brouwn (1796), Hurault (1960), Abbenhuis (1964), Pakosie (1972), en De Groot (1980). Bij de laatste twee werken moet opgemerkt worden dat het bewerkingen zijn van orale tradities, hetgeen vragen oproept met betrekking tot de betrouwbaarheid. In de loop van volgend jaar hoop ik een vrij volledig verslag te publiceren van de Boni-geschiedenis over de periode 1757-1860. Om het beeld van Boni en de Boni's, zoals dat uit de werken van Stedman, Hokstam, De Groot en anderen naar voren komt aan te vullen en te corrigeren, nu in het kort mijn reconstructie van de vroegste Boni-geschiedenis. Al vanaf het begin van de achttiende eeuw bestond er een dorp van weggelopen slaven in het gebied ten oosten van de plantages aan de Cottica. De eerste gaanman van dit dorp was AsikanSilvester. Hij vluchtte kort na zijn aankomst in de kolonie naar de bossen. Dat was in 1712. Asikan-Silvester is een zeer oude man als hij in 1769 gevangen genomen wordt. Hij verklaart dat hij enkele jaren tevoren het gezag over de Marrons overgedragen heeft aan Askaan van Marseille (Aloekoe) en Boni. Uit andere stukken komt naar voren hoe de taken tussen Askaan en Boni verdeeld waren. Askaan had primair de taak te zorgen voor de vrouwen, kinderen en voedselvoorziening. Boni was de aanvoerder van de strijdmacht, die een guerrilla tegen de Nederlanders voerde. Boni's moeder was afkomstig van de plantage Barbacoeba, het latere Annaaszorg aan de Warappekreek gelegen. Het is niet waarschijnlijk dat Boni een blanke vader had. Hij had minimaal twee broers en een zuster, van wie de zuster waarschijnlijk ouder was. Jonas van ‘s-Haagenbosch, een pleegkind van Boni, die in 1776 gevangen genomen werd en uitgebreide informatie over de Boni's gaf, zegt dat zijn vader een slaaf van Barbacoeba was’. Boni moet rond 1730 geboren zijn. Van Boni is bekend dat hij een bekwaam smid en wapenhersteller was. In het in 1768 gevonden dorp Kosay werden een smidse en zeer veel ijzerwerk aangetroffen. Boni was ook een groot strateeg. Hij beheerste de technieken om in de Surinaamse oerwouden en moerassen te vechten beter dan zijn tegenstanders. De eerste Boni-nederzetting die in de archieven vermeld wordt, is het dorpje Mopegron, in de omgeving van de Cassipera. In januari 1758 roofden inwoners van dit dorpje goederen van de plantage Nieuw-Java aan de Cottica. Mopegron werd in 1762 ontdekt en verwoestGa naar eindnoot17.. In 1768 overvielen de Marrons plantage 's-Haagenbosch. Een bospatrouille achtervolgde hen en kwam via het verlaten Mopegron in Kosay. Het bestond uit tweeëndertig huizen, | ||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||
waarvan sommige (volgens de rapporteur uit die tijd) ongelooflijk groot waren. Naast een smederij bevond zich ook een kippenfokkerij in Kosay met meer dan 700 kippen. Verder trof de patrouille er koperen lampen, 200 grote waterpotten, aardewerk pijpen, strijkijzers en hangmatten aan. Bij het dorp lagen kostgronden beplant met bananen en kasaba. Het leven in het dorp van Boni was dus beslist niet primitief te noemen. De akkers leverden voldoende voedsel op en de omliggende moerassen en bossen vis, wild en bosvruchten. Een jaar later werd in hetzelfde gebied nog een groot aantal Marrondorpen gevonden, hetgeen erop wees dat het aantal Marrons veel groter was dan men in Paramaribo verwachtte en dat zij een goed georganiseerd systeem van voedselvoorziening hadden. Een ernstige tegenslag moesten de Boni's incasseren toen in september 1771 Sebulo het dorp Boekoe innam en tweeëntwintig gevangenen met zich meevoerde. Uit de verhoren van die gevangenen kregen de planters vrij veel informatie over het leven van de Marrons. Er bleek uit dat een aantal vrouwen met de strijders meeging op strooptocht. Zo liet Boni zich vergezellen door twee van zijn vrouwen: Lena van Lunenburg en Lucretia van Capoerica. Sebulo had de strategische fout gemaakt Boekoe niet te verwoesten en bezet te houden. Daardoor kregen de Marrons hun dorp weer vrijwel ongeschonden terug en konden het tot een nauwelijks inneembare vesting ombouwen. In september 1772 werd Boekoe echter voor de tweede keer ingenomen en de Marrons trokken toen naar het zuiden en oosten. In het Patamaccagebied trof Boni Kormantin Kodjo aan, de leider van een andere groep Marrons. Kormantin Kodjo kon Boni helpen met voedsel in deze moeilijke periode. Korte tijd daarna hervatten de Boni's, nu versterkt met de groep van Kormantin Kodjo, hun aanvallen op plantages. Na de plundering van De Suynigheid, Du Perou en Nouvel Esperance in augustus 1773 bouwden zij dorpen ten noorden van de Wanekreek in een streek die Locusboom genoemd werd. In mei 1774 poogden zij de grote plantage Marseille te veroveren, maar de slaven van die plantage keerden zich tegen de aanvallers en om een fiasco te voorkomen, trokken de Boni's zich snel terug. Kort daarna ontdekte een detachement Redimoesoe onder het bevel van luitenant Stoelman de dorpen van de Boni's bij Locusboom. De Marrons slaagden er echter in de Zwarte Jagers terug te slaan. In juli ondernam Stoelman een tweede tocht naar Locusboom en toen vond hij drie verlaten dorpen: Gadosabi, Njoe-Tesisi en Makamaka. Het eerste dorp was van Boni, het laatste van Kormantin Kodjo. Stoelmans commando had vijf dagen nodig om alle voedsel op de akkers te vernielen. De Boni's waren intussen weer naar het westen verhuisd naar de nieuwe dorpen Holi-mi en Kofi-hay. Van daaruit ondernamen zij verschillende expedities naar plantages. In juni 1775 ontdekte Mayland de ligging van Holi-mi en Kofi-hay en twee maanden later werden deze dorpen door Fourgeouds troepen, zoals eerder beschreven, ingenomen. Het nieuwe Bonidorp, Boesikrey, lag weer oostelijker, maar werd in oktober al door Fourgeoud ontdekt en verwoest. In de tussentijd had Agosoe een overval gedaan op de plantages Altona en Schoonauen, maar de Marrons hadden zich verkeken op de houding van de slaven van deze plantages, die zich voor het grootste gedeelte tegen hun aanvallers keerden. Door de inneming van Boesikrey waren de Boni's opnieuw verplicht zich te verspreiden. Zij waren echter niet verslagen, want in december verschenen zij onverwachts op de plantage Killenstein-Nova aan de Boven-Commewijne. De planters hadden deze aanval zo ver van het woongebied van de Boni's niet verwacht en werden volledig verrast. Met medeneming van drieendertig vrouwen en kinderen verdwenen de Boni's weer. In april 1776 ontdekten Redimoesoe bij de Barbakoeba een dorp van vijftig huizen. In de kostgronden werden tien gevangenen gemaakt, onder wie enkele van Killenstein-Nova meegenomen vrouwen. In mei 1776 werd op aanwijzing van Jonas van 's-Haagenbosch een groot aantal kostgronden van de Marrons gevonden en verwoest. Intussen had Boni mannen naar Frans-Guyana gestuurd om daar akkers aan te leggen. Hij had besloten Suriname te verlaten. De voortdurende vernietiging van de kostgronden maakten een evacuatie onontkoombaar. In augustus 1776 stak een groot gedeelte van de stam de Marowijne over. Kapten Puja volgde enige maanden later, na de inneming van zijn dorp bij de Wanekreek door Fourgeoud. De aanwezigheid van de Boni's op hun grondgebied leidde aanvankelijk tot een lichte paniek bij de | ||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||
Fransen die dachten dat zo'n 10.000 Marrons zich in Guyana hadden gevestigd. Toen later bleek dat het om zo'n 600 personen ging, die zich betrekkelijk rustig hielden, lieten de Fransen hen ongemoeid. Aanvankelijk woonden de Boni's in vier dorpen aan de Sparouine; later vestigden zij zich bij de Lamakévallen aan de Franse oever van de Marowijne. Hier bouwden zij ongeveer tien dorpen waarvan het belangrijkste Arokoe was, het dorp van Aloekoe, Boni en zijn zoon Agosoe. In 1789 hervatten de Boni's de strijd tegen de planters. De reden hiervoor is nooit goed duidelijk geworden. In maart 1789 werd de plantage Clarenbeek overvallen en in september vier plantages aan de Boven-Suriname. Opnieuw ontbrandde een strijd, die nu voor de Boni's fataal afliep. Het gouvernement legde bij de Arminavallen aan de Marowijne een militaire post aan, van waaruit de Marrons voortdurend bestookt werden. Bijna een half jaar konden de Boni's verhinderen dat de koloniale troepen tot in Arokoe doordrongen, maar in mei 1793, mede door het verraad van Askaan van Ephrata, werden hun dorpen bij de Lamakévallen één voor één ingenomen. Een jaar later werden zij verjaagd bij de Pedrosoengoevallen. Het jaar erop moest Boni voor de zoveelste keer toezien hoe zijn dorpen verbrand werden. Stoelman nam toen de dorpen op Pampoeneiland, in de Lawa, in. De Boni's werden nu verjaagd tot aan de Braziliaanse grens. Aan de Marouini bouwden zij nieuwe dorpen. Ook hier waren zij echter niet veilig. Door de aanval van Agosoe op het Aukaanse dorp Animbaw waren zij in oorlog met de Aukaners geraakt en in februari 1793 overvielen deze Bosnegers de dorpen aan de Marouini, schoten Boni, Kormantin Kodjo en negentien anderen dood en namen achtendertig inwoners gevangen. De Boni's waren nu verslagen. In de periode 1789-1793 waren meer dan 200 mensen door de Nederlanders gevangen genomen of gedood. Hongersnood en een pokkenepidemie hadden zeker honderd slachtoffers geëist. De overgebleven Marrons, zo'n 100 à 150 personen, vestigden zich op een heuvel in de omgeving van de Marouini onder aanvoering van Agosoe. Zij slaagden erin zich als zelfstandige stam te handhaven. Hun nazaten, ongeveer 2000 mensen, wonen nu langs de oevers van Marowijne en Lawa. Er was weinig heldhaftigs aan Boni's dood. De Aukaners konden de dorpen eerst niet vinden, maar twee gevangen genomen Boni's brachten hen, in ruil voor hun leven, naar het huis van Boni. Boni woonde apart van de anderen. Het was voor de Aukaners een kleine moeite ongemerkt bij het huis te komen. Op 20 februari 1793 overvielen zij Boni in zijn slaap. Hij had geen enkele kans en werd onmiddellijk doodgeschoten, waarna Bambi hem onthoofdde en zijn rechterhand afhakte om bij de blanken een premie te kunnen halen. In Boni's huis woonden verder nog twee vrouwen en twee kinderen, van wie de jongste nog een zuigeling was. Zij werden gevangen genomen. Boni's hoofd en hand werden in een korf gedaan. Op de terugtocht voer Bambi te gehaast en dat werd hem bijna noodlottig. Op 23 februari sloeg zijn korjaal ergens tussen de Marouini en de Inini in de watervallen van de Lawa om. Met zeer veel moeite kwamen de mannen weer op het droge, maar de boot en alle zich erin bevindende goederen, waaronder het hoofd van Boni, verdwenen in het wilde waterGa naar eindnoot18.. In de orale traditie werd het gemak waarmee Boni gedood was, niet geaccepteerd en verhalen over Boni's ‘achillespees’ ontstonden. Zij worden tot op heden doorverteld. Enkele zijn door De Groot (1980) opgetekendGa naar eindnoot19.. Op 26 maart 1793 deed gouverneur Friderici in een vergadering van het Hof van Politie aan de raden verslag van de succesvolle expeditie van de Aukaners en de dood van Boni en Kormantin Kodjo. Ook vertelde hij dat Boni's hoofd in de golven verdwenen was. Daarna deelde hij mee dat uit het moederland bericht gekomen was dat Lodewijk xvi van Frankrijk door de guillotine onthoofd was. | ||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||
|
|