Want de arme drommels, die meestal dronken waren en jammerlijk verstoken van elk geografisch inzicht, slaagden er zelden in de plaats die zij bezongen op de landkaart terug te vinden. Voor de meesten hunner is Spanje een gebied dat zich uitstrekt van de Pyreneeën tot het strand van Caparica, en het lijkt hun een bijzaak dat Sintra in een ander land ligt, en een andere geschiedenis en een andere bevolking heeft. Voor de mensen interesseren ze zich overigens in het geheel niet. Wat hen in verrukking brengt zijn de boompjes, de watervallen, de mist die opstijgt uit zee en de voetstappen van de dichters die hier eerder rondliepen.
Wie ook van Tirol of het Zwarte Woud houdt zal Sintra niet lelijk vinden, maar het is onbegrijpelijk dat het voldoende aantrekkingskracht heeft voor onttroonde vorsten, gewend aan de uitgestrektheid van hun koninkrijken, en voor miljonairs die verslaafd zijn aan de opwinding van het zakendoen. Dat hier ambassadeurs in ruste rondlopen valt nog te begrijpen: omdat hun carrière nooit meer van hen vroeg dan lijfelijke aanwezigheid en een aan de omstandigheden aangepaste gezichtsuitdrukking, slenteren ze nu over de paadjes en horen in het getjilp van de vogels de echo van de drukte die zij vroeger in de kanselarijen veroorzaakten. Maar de dichters? Wat zoeken de dichters in Sintra? De verfijnde gevoeligheid van hun ziel heeft beslist niet genoeg aan met groen overwoekerde hellingen. Hun zwakke lichamen zijn er niet op gebouwd weerstand te bieden aan de voortdurende vochtigheid die al eeuwen lang de inboorlingen teistert met reumatiek.
Wat is het dan? De geschiedenis, de blauwe hemel, schone lucht? Onmogelijk, want dit alles is, apart of in combinatie, in talloze streken te vinden. Sommige daarvan hebben een hogere beschavingsgraad en meer comfort, andere zijn ruiger en ongerepter dan de smalle weggetjes van Sintra, waarvan niet vaststaat dat goden, ook van een mindere soort, ze ooit betreden hebben, en waar de auteur van Childe Harold's Pilgrimage niet meer sporen heeft nagelaten dan een onleesbaar bord op een vervallen huis.
De efeben en maagden waarnaar zich soms ook het dichterlijk kompas richt, bereiken in Sintra slechts bij uitzondering de tere bevalligheid die de lier doet trillen. En wanneer dit gebeurt, brengen de vroegere monarchen met hun rijkdommen, de miljonairs met hun jachten en de oude ambassadeurs met hun spaarcenten het er beter af dan de dichters. Voor de laatsten blijven slechts de flink uit de kluiten gewassen boerenjongens over en / of de gespierde meiden die niets willen weten van verzen, die slechts willen gaan liggen om bevrucht te worden en wier enige ambitie het bezit van een man en een huisje is.
Het is algemeen bekend dat Gerrit Komrij vorig jaar is verhuisd naar Portugal. Bekend is ook zijn beschrijving van een bezoek aan Sintra op zoek naar een onderkomen (nrc-Handelsblad, 22-6-1984). Als slachtoffer van de overmaat aan bitterheid die onvermijdelijk volgt op te veel dromen, gispt Komrij ons daarin met de strengheid van een Calvijn om de lange tijd die wij, Portugezen, uittrekken voor de genoegens van de tafel. Waarop hij zich, met zijn gebruikelijke giftigheid, begint te beklagen over het huis dat een eigenaar hem te koop aanbood. Niet dat hetzelve de afmetingen of het comfort van een barak had, maar - wie zal ooit de Bataafse geest doorgronden? - omdat het al te weelderig, al te groot was. Hij schrijft: ‘Hoeveel grotten, bruggen, waterpartijen, kapellen, geheime doorgangen, aquaria, bronnen, exotische bomen, vijvers, wenteltrappen en orchideeënkassen ik daarna nog heb gezien weet ik niet meer. In ieder geval voldoende om niet verbaasd te staan toen het huis zelf in zicht kwam, verblindend oprijzend uit het heuvellandschap, een suikertaart van neo-manuelisme in albast en kalksteen.’
Na deze en mogelijke andere verwikkelingen, en op de hoogte gesteld van de plaatselijke gebruiken en vochtigheid, schijnt Komrij, naar ik hoor zeggen, voorgoed het idee te hebben opgegeven zich in Sintra te vestigen. Zonder zelfs maar de megafoon en de voetzoekers uit te pakken waarmee hij zijn landgenoten schrik wilde blijven aanjagen, reisde hij af naar een onzeker deel van mijn land.
Ik wil het hier vooral hebben over de daaruit