dat Komrij blijft steken in de vorm, dat zijn satire diepgang mist omdat ze nooit verder komt dan het hekelen van taalgebruik, noch zijn eigen verdediging dat in deze wereld de verdediging van het Schone bij uitstek de taak van de schrijver is, in de praktijk van zijn schrijven steekhouden. Steeds gaat zijn kritiek verder dan alleen taalkritiek, wordt niet alleen naar de vorm het model van het inhoudelijk analyseren van andermans argumenten gevolgd. Toch is het beeld dat van Komrij's politiek-culturele polemische proza bestaat daarmee in strijd. Op de achterflap van Dit helse moeras schrijft Hugo Brandt Corstius bewonderend over het ‘nonsensproza’ van Komrij. En in datzelfde boek beklaagt Komrij zich over een bespreking van zijn bundel Averechts door Jan Rogier, omdat deze Komrij enerzijds prijst om zijn ‘virtuoze scheldproza’ maar hem anderzijds ‘een warhoofd’ noemt. Komrij reageert met een niet terzake doende verwijzing naar de vermoedelijke katholieke opvoeding van Rogier, welke hij verantwoordelijk stelt voor ‘het misverstand dat achter een goede vorm een slechte inhoud schuil moet gaan’. Met katholicisme heeft dat misverstand niets te maken, zoals de receptie van Komrij's polemisch proza demonstreert. Aan dit misverstand is Komrij evenzeer schuldig als zijn lezers, in zoverre zijn tamboereren op esthetische criteria - en de belichaming daarvan in zijn proza - blijkbaar succesvol de suggestie levend houdt dat de waarde van zijn hekelarij alleen maar gelegen is in stijl - de stijl van wie hij aanvalt, en de stijl waarin hij dat doet. Voor dit succes wordt een prijs gevraagd en betaald, in een cultuur als de Nederlandse waarin een scherpe scheiding wordt gehandhaafd tussen de sfeer van de literatuur en die van de politiek (in de brede zin van het woord). Er waren er - en in tal niet de minsten - die Anne
Vondeling maar een dikdoener en een aansteller vonden als hij in de Kamer er niet voor terugschrok in zijn toespraken dichtregels te citeren. Van ditzelfde fenomeen lijkt Komrij in tegengestelde richting het slachtoffer: wie goed schrijft kan niets te vertellen hebben. Dit vooroordeel bestaat niet alleen bij politici. Ook aan de literaire kant van de schutting tiert het weelderig; merkwaardig genoeg (of misschien ook wel in het geheel niet merkwaardig) heeft Maarten 't Hart het nog het scherpst onder woorden gebracht: ‘De mooie stijl moet verbloemen dat men zelf eigenlijk niet gelooft in wat men opschrijft’, schrijft hij op, in de bundel essay Het eeuwige moment, (bladzijde 214), nadat hij eerst nog wat voorzichtiger heeft geopperd: ‘Ik heb ook sterk de indruk dat je in stijl geïnteresseerd raakt op het moment dat je inziet dat het onmogelijk is de waarheid te formuleren en je dus genoegen neemt met het zo mooi mogelijk formuleren van de leugen.’ Het Schone als het per definitie Onware! Het Ware als het per definitie Niet-Schone! Zoals in dit land teksten die van sociaal-wetenschappelijke huize zijn nooit beoordeeld worden op hun literaire kwaliteiten, zo wordt politiek-essayistisch werk dat onder de vlag van de literatuur wordt verscheept niet op z'n inhoud en argumentatie beoordeeld. Er is niet sprake van een scheiding tussen twee culturen, maar tussen drie: de alfacultuur (literatuur, muziek, beeldende kunsten), de bêta-cultuur, maar ook de gamma-cultuur, politiek, geschiedenis en sociale wetenschappen; een scheiding die institutioneel onder andere vorm heeft gekregen in de recensiepolitiek van de meeste kranten en tijdschriften. Van die scheiding is het polemisch proza van Komrij het slachtoffer.
Het zou mogelijk zijn met bovenstaande conclusie deze beschouwing af te sluiten, maar dat zou het misverstand over stijl en inhoud in een andere vorm intact laten. In de tirade tegen de voorgenomen cultuurpolitiek van minister Van der Louw schrijft Komrij expressis verbis wat hij hier niet zal doen: ‘ik zie er van af... om voorbeelden te geven van de stijl van de minister van cultuur, van de taalverkrachting waaraan iemand die deel uitmaakt van de regering van een taalgemeenschap zich bezondigt’. Dat is jammer, want ik vind de kracht van de soort satire die Komrij in zijn polemische proza beoefent nu juist wél gelegen in zijn ontleding van de stijl waarmee politici, journalisten en anderen aan het publieke debat deelnemen. Zeker, het is mooi dat Komrij in feite, zoals men heeft kunnen zien, hun betoog inhoudelijk attaqueert,